Plan: | Windenergie A16 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9930.ipWindenergieA16-va01 |
Structuurvisie Windenergie op Land (SvWoL)
In het kader van de rijksstructuurvisie Windenergie op land (hierna: SvWoL) heeft het Rijk een doelstelling geformuleerd om in 2020 6.000 MW aan opwekkingscapaciteit voor winderenergie op land te realiseren. Hiervoor hebben de gezamenlijke provincies in 2013 afspraken gemaakt over de verdeling daarvan per provincie. Voor de provincie Noord-Brabant geldt een doelstelling van 470,5 MW opgesteld vermogen voor het opwekken van windenergie in 2020.
Windenergie A16-zone
De regio West-Brabant heeft hierbij aan de provincie een bod gedaan om binnen de regio 200 MW aan opgesteld vermogen voor het opwekken van windenergie te realiseren, waarvan 100 MW langs de Rijksweg A16 (hierna verder aangeduid als de A16-zone), zie figuur 1.1. De provincie Noord-Brabant en de gemeenten Moerdijk, Drimmelen, Breda en Zundert hebben een convenant gesloten waarin afgesproken is dat de provincie de besluitvormingsprocedure leidt om de windturbines langs de Rijksweg A16 mogelijk te maken. Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 20 januari 2017 besloten om deze besluitvormingsprocedures via de provinciale coördinatieregeling (hierna: PCR) te laten verlopen. Een van de besluiten die deel uitmaakt van de PCR is dit inpassingsplan (hierna: PIP).
Inpassingsplan is het kader: de ontwikkelaars gaan zelf aan de slag
Bij de totstandkoming van het windpark is nauw overleg gevoerd met bedrijven waarvan het bekend was dat die windprojecten in de A16-zone wilde realiseren. Deze bedrijven worden in de toelichting van dit inpassingsplan verder de ontwikkelaars genoemd. De ontwikkelaars gaan straks de windturbines die in dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt, daadwerkelijk bouwen en exploiteren. Zij doen dat op eigen kosten en voor eigen risico. De ontwikkelaars hebben in het voorjaar van 2018, parallel aan het moment van de publicatie van het concept-ontwerp van dit inpassingsplan, de aanvragen voor de benodigde vergunningen en toestemmingen ingediend.
Green Deal: 25% van de bouwrechten komen ten goede aan lokale initiatieven duurzame energie
Tegelijkertijd met de voorbereidingen van de MER is een convenant gesloten tussen de provincie Noord-Brabant, de betrokken gemeenten en de ontwikkelaars. Dit convenant is een 'Green Deal' en is gesloten op 17 april 2017. Hierin hebben de ontwikkelaars met de provincie en de gemeenten onder meer afgesproken dat de ontwikkelaars 25% van de bouwrechten van het windproject ten goede laten komen aan stichtingen voor lokale initiatieven op het gebied van duurzame energie. De wijze waarop het geld uit deze bijdrage wordt besteed, bepalen de lokale stichtingen zelf in overleg met de betrokken gemeente.
Figuur 1.1 Ligging zoekgebied A16
Het PIP maakt de realisatie van 28 windturbines mogelijk op vier locaties langs de rijksweg A16. Figuur 1.2 geeft de beoogde opstelling van de nieuwe windturbines weer.
Figuur 1.2 Opstelling windturbines
Planvorm: provinciaal inpassingsplan
De huidige bestemmingsregelingen op de gronden waar het project Windenergie A16 is voorzien, staan de bouw van de beoogde nieuwe windturbines en de aanleg van de daarbij behorende voorzieningen niet toe. Daarom is het noodzakelijk dat een nieuw juridisch-planologisch toetsingskader tot stand komt. Gezien de omvang van het project (een windenergieproject met een opwekkingscapaciteit groter dan 100 MW) ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het besluitvormingsproces op grond van de Elektriciteitswet in principe bij het Rijk.
Echter de provincie Noord-Brabant en de betrokken gemeenten hebben door het sluiten van een convenant aan het Rijk aangeboden om voor de realisatie van dit windproject langs de A16 zelf de regie te houden. De Minister van Economische Zaken heeft hiermee ingestemd en voor dit project daarom een uitzondering gemaakt op de hoofdregel uit de Elektriciteitswet. Voorwaarde voor het maken van deze uitzondering is dat de provincie Noord-Brabant de realisatie van minimaal 100 MW aan opwekkingscapaciteit in de A16-zone uiterlijk in 2020 planologisch zeker heeft gesteld. Omdat doel te bereiken stellen Provinciale Staten (PS) dit inpassingsplan vast.
Voor het project Windenergie A16 voorziet dit inpassingsplan in het nieuwe juridisch-planologische toetsingskader waarbinnen de beoogde windturbines gebouwd mogen worden. In hoofdstuk 6 van deze plantoelichting wordt nader ingegaan op de vraag hoe het inpassingsplan zich verhoudt met de onderliggende gemeentelijk bestemmingsplannen.
Huidige bestemmingsplannen
De gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft zijn juridisch-planologisch geregeld in de volgende bestemmingsplannen.
Gemeente Breda
Gemeente Drimmelen
Gemeente Moerdijk
Gemeente Zundert
Om de milieueffecten in kaart te brengen, wordt de procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. De m.e.r.-procedure heeft tot doel het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In het kader van de m.e.r.-procedure is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER beschrijft zo objectief mogelijk welke milieueffecten te verwachten zijn wanneer een bepaalde activiteit in een bepaald gebied wordt ondernomen. De m.e.r.-procedure is wettelijk geregeld in de Wet milieubeheer.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r.) maken onderscheid in:
Een milieueffectrapport staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming over een plan of project. Een planMER is gekoppeld aan de besluiten (plannen) van de overheid die een kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planMER is tevens aan de orde indien voor een project een zogenoemde passende beoordeling is vereist op grond van de Wet natuurbescherming. Een projectmer is gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de uitvoering van mer-(beoordelings)plichtige activiteiten direct mogelijk maken.
Het oprichten van een windpark van 20 windturbines of meer is genoemd in categorie 22.2 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Op de activiteiten in deze lijst is een directe verplichting van toepassing om een MER op te stellen. Daarom is voorafgaand aan het vaststellen van dit inpassingsplan een MER, MER Windenergie A16 opgesteld.
Met dit plan wordt een windpark mogelijk gemaakt met een potentieel opgesteld vermogen van meer dan 100 MW. Op grond van artikel 9b, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet 1998 zou normaal gesproken daarom de Rijkscoördinatieregeling van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) op dit project van toepassing zijn. Echter de Minister van Economische Zaken heeft op 30 september 2016 een besluit genomen op grond van artikel 9b, vierde lid van de Elektriciteitswet 1998 ten einde de Rijkscoördinatieregeling niet van toepassing te laten op het project voor windenergie in de A16-zone. Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant hebben in het verzoek richting de minister aangegeven een provinciaal inpassingsplan op te stellen voor het faciliteren van windenergie in de A16-zone.
Voorwaarde voor het maken van deze uitzondering door de minister is dat de provincie Noord-Brabant de realisatie van minimaal 100 MW aan opwekkingscapaciteit in de A16-zone uiterlijk in 2020 planologisch zeker heeft gesteld. Om dat doel te bereiken hebben Provinciale Staten op 17 januari 2017 besloten om dit inpassingsplan op te stellen en de provinciale coördinatieregeling (PCR) van toepassing te verklaren op de andere besluiten (vergunningen en toestemmingen) die voor de nieuwe windturbines noodzakelijk zijn.
Het inpassingsplan heeft de status van een bestemmingsplan maar wordt vastgesteld door Provinciale Staten op grond van artikel 3.26 Wro. De wettelijke procedure voor vaststelling van het inpassingsplan is gelijk aan de procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan. Deze ruimtelijke besluitvorming is onderdeel van de ruimtelijke module binnen de PCR. Daarnaast omvat deze regeling een zogenoemde uitvoeringsmodule; dit betreft de gecoördineerde voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten (diverse vergunningen of toestemmingen) die voor dit project nodig zijn. Beide modules zijn van toepassing op de procedures voor het project Windenergie A16.
Ruimtelijke module
Voor de realisatie van het windpark is een ruimtelijk besluit nodig: het project moet planologisch mogelijk worden gemaakt. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan moet worden aangepast. Als de PCR wordt toegepast, wordt niet gewerkt met een bestemmingsplan, maar met een inpassingsplan. Het inpassingsplan wordt vastgesteld door de Provinciale Staten. Omdat het planMER is gekoppeld aan het inpassingsplan zijn Provinciale Staten ook verantwoordelijk voor het planMER.
Uitvoeringsmodule
Het tweede onderdeel van de PCR is de zogenaamde uitvoeringsmodule. Deze houdt kort gezegd in dat alle (overige) voor een windproject benodigde besluiten gezamenlijk worden voorbereid, gecoördineerd en bekendgemaakt door Gedeputeerde Staten. Voor een grootschalig energieproject zijn veel besluiten nodig, zoals omgevingsvergunningen, een watervergunning, Wnb-vergunning en een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming. Voor al die besluiten zijn verschillende bestuursorganen van overheden verantwoordelijk. In het geval van het doorlopen van de uitvoeringsmodule blijven alle bestuursorganen verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen besluit, maar bepalen de Gedeputeerde Staten binnen welke termijnen alle (ontwerp)vergunningen afgegeven moeten worden en zorgen dat alle besluiten inhoudelijk goed op elkaar afgestemd zijn. Ook zorgen Gedeputeerde Staten ervoor dat alle (ontwerp)besluiten ter inzage worden gelegd.
De voorbereiding van deze besluiten, is geregeld in afdeling 3.4 Awb en gaat op dezelfde manier als bij het inpassingsplan: eerst wordt van alle besluiten een ontwerp gemaakt, waarop het indienen van een zienswijze mogelijk is. Vervolgens worden de besluiten, rekening houdend met de ontvangen zienswijzen, definitief vastgesteld. Het inpassingsplan wordt in beginsel tegelijkertijd met de andere besluiten voorbereid en bekendgemaakt.
De vergunningen en ontheffingen die deel uitmaken van de uitvoeringsmodule zijn aangevraagd door ontwikkelaars van windprojecten. Zij waren verantwoordelijk voor het verzorgen van de aanvraag. De provincie coördineert enkel de besluitvormingsprocedure. De ontwikkelaars dienden in het voorjaar van 2018, parallel aan het moment van de publicatie van het concept-ontwerp van dit inpassingsplan, de vergunningaanvragen in.
Zienswijzen en beroep
Bij de toepassing van de PCR worden de voor het project benodigde besluiten in beginsel in één keer ter inzage gelegd. Dat geldt zowel voor de ontwerpbesluiten als de definitieve besluiten. Daarbij kan een fasering worden toegepast. Met een fase wordt bedoeld dat de verschillende besluiten binnen één coördinatieregeling worden gefaseerd. De eerste set besluiten wordt dan de eerste fase genoemd, de daaropvolgende set besluiten wordt de tweede fase genoemd enzovoorts. Eenieder kan zienswijzen indienen op de (verschillende) ontwerpbesluiten.
Tegen de vastgestelde definitieve besluiten kan door belanghebbenden die tegen één of meerdere ontwerpbesluiten een zienswijze hebben ingediend, rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Crisis- en herstelwet
Omdat de ontwikkeling van het beoogde windpark een project betreft als bedoeld in het eerste lid van artikel 9e van de Elektriciteitswet en daarnaast sprake is van de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens Afdeling 3.5 Wro', is op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met categorie 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat:
Milieueffectrapportage
De conclusies uit het MER zijn bedoeld voor de onderbouwing van het inpassingsplan. Het voorkeursalternatief uit het MER is vertaald in dit inpassingsplan. Zowel het MER als de toelichting bij het inpassingsplan bevatten informatie over de milieueffecten. In het MER zijn de effecten van de onderzochte alternatieven beoordeeld en worden effecten van maatregelen beschreven. In de toelichting bij het inpassingsplan worden de milieueffecten van het beoogde windpark getoetst aan het beleid en de normstelling ten aanzien van de relevante sectorale aspecten. Het MER is als bijlage 1 bij de toelichting van dit inpassingsplan opgenomen.
Inpassingsplan
Het MER en het inpassingsplan bevatten zodoende beide informatie over de milieueffecten en waar nodig bevat het inpassingsplan de afweging van de belangen, waaronder de milieueffecten zoals beschreven in het MER. In het MER wordt alle benodigde onderzoeksinformatie weergegeven over milieuaspecten die tevens voor de onderbouwing van het inpassingsplan (in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening') nodig is. Deze onderzoeksinformatie komt in het inpassingsplan alleen in een verkorte versie aan bod waarbij een toetsing heeft plaatsgevonden aan het beleid en de normstelling voor de diverse aspecten, en conclusies zijn getrokken over de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan. In het inpassingsplan is tevens beschreven op welke wijze een vertaling heeft plaatsgevonden van de uitkomsten van het MER in de inpassingsplanregeling.
De weging van de gevolgen voor de verschillende milieueffecten en de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen in de belangenafweging in het inpassingsplan en dus niet in het MER aan de orde.
Vergunningen en toestemmingen
Het MER dient (mede) ter onderbouwing van de aanvragen voor de verschillende noodzakelijke vergunningen en toestemmingen voor het project Windenergie A16. Het MER is om die reden ter beschikking gesteld aan de ontwikkelaars die actief zijn in het plangebied zodat zij de aanvragen voor de benodigde vergunningen en toestemmingen hebben kunnen indienen. In het MER en in dit inpassingsplan wordt, daar waar dat relevant is, aangegeven wat de verhouding is met de binnen de PCR voor dit windproject betrokken vergunningen en toestemmingen.
De opbouw van deze toelichting is afgestemd op de samenhang tussen het MER, de vergunningen en dit inpassingsplan. In deze plantoelichting komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod:
Het project het project Windenergie A16-zone kent een lange totstandkomingsgeschiedenis. Deze wordt in dit hoofdstuk toegelicht. Als eerste wordt in paragraaf 2.2 het bestuurlijke proces beschreven vanaf het moment dat de Regio West-Brabant aan de provincie Noord-Brabant het aanbod heeft gedaan om 100 MW aan windenergie in de A16-zone te realiseren tot en met het moment dat de procedure voor de milieueffectrapportage (hierna: m.e.r) is gestart. Aan de hand van, uiteindelijk 11, verschillende opstellingsalternatieven zijn de milieueffecten van het windpark in beeld gebracht. De resultaten uit het milieueffectrapport (hierna: MER) worden kort samengevat beschreven en toegelicht in paragraaf 2.3. Op basis van de uitkomsten van het MER en een vijftal andere aspecten is in het najaar en de winter van 2017 een voorkeursalternatief (hierna: VKA) gekozen. Het VKA is de windturbineopstelling die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt en waarvoor de betrokken ontwikkelaars vergunningen hebben aangevraagd. In paragraaf 2.4 worden de overwegingen weergegeven, aan de hand van de zes pijlers, die hebben geleid voor de keuze van het VKA. De windturbineopstelling van het VKA wordt verder toegelicht in hoofdstuk 3 van deze plantoelichting.
Bod vanuit de regio
De provincie Noord-Brabant heeft met de Regio West-Brabant (RWB) eind 2011 afgesproken om onder de titel 'Opgave Rijk: grootschalige locatie A16' om tussen de 74,45 MW en de 126,45 MW aan opwekkingscapaciteit voor windenergie te realiseren. Het bod van de RWB (een windproject met een opwekkingscapaciteit van minimaal 100 MW) is overgenomen door het provinciebestuur en onderdeel gemaakt van het totale bod van 470,5 MW vanuit de provincie Noord-Brabant aan de rijksoverheid voor de landelijke doelstelling. Deze is neergelegd in de Structuurvisie Wind op Land en houdt in het realiseren van 6.000 MW aan opwekkingscapaciteit windenergie op land in het jaar 2020. Ook de provincie en de betrokken gemeenten hebben het bod vertaald in hun ruimtelijke beleid. Daarbij is ook expliciet aandacht besteed aan de wijze waarop wordt omgegaan met het ten goede laten komen van de opbrengsten van het windpark voor de directe omgeving (maatschappelijke meerwaarde).
Bestuurlijke afspraken Ministerie Economische Zaken en provincie Noord-Brabant
Voor de planvoorbereiding van een windproject met een opwekkingscapaciteit van 100 MW of meer is, op grond van de Elektriciteitswet, de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag via de zogenaamde Rijkscoördinatieregeling (RCR). De provincie Noord-Brabant is in overleg getreden met de minister om te bepleiten dat het planproces voor een groot windpark in deze regio in dit geval het beste 'van onderop' kan plaatsvinden. Op 14 september 2016 heeft de minister van EZ laten weten de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten op windpark A16. Vervolgens heeft PS op 20 januari 2017 besloten de Provinciale coördinatieregeling (art. 3.33 WRO) van toepassing te verklaren. De coördinatieregeling houdt in dat de benodigde vergunningen door Gedeputeerde Staten worden gecoördineerd en voorbereid.
Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant zijn daarmee het bevoegd gezag geworden voor het vaststellen van een inpassingsplan. GS bereiden ook de milieueffectrapportage (MER) voor alle besluiten voor. Provinciale Staten (PS) stellen uiteindelijk het inpassingsplan, MER en de vergunningen vast.
Start planproces: Notitie Reikwijdte & Detailniveau en Milieueffectrapportage
Als eerste stap om te komen tot een MER is op 25 juli 2016 een Notitie Reikwijdte & Detailniveau (NRD) gepubliceerd. In de periode van 25 juli tot en met 19 september 2016 is iedereen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Tevens zijn de wettelijke adviseurs en betrokken bestuursorganen geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Ook is in deze periode de onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: Commissie m.e.r.) geraadpleegd over de inhoud van het NRD. Er zijn 120 zienswijzen ontvangen op de NRD die samengevat en beantwoord zijn in een bij de NRD behorende Nota van Antwoord. In de Nota van Antwoord zijn het advies van de Commissie m.e.r. en de Provinciale Raad van de Leefomgeving opgenomen. NRD en Nota van Antwoord vormen de basis voor het MER en zijn op 6 december 2016 door GS vastgesteld.
Green Deal met ontwikkelaars
Gelijktijdig met de voorbereidingen van de MER is een convenant gesloten tussen de provincie Noord-Brabant, de betrokken gemeenten en de ontwikkelaars van windturbineprojecten die actief zijn in de A16-zone (hierna: de ontwikkelaars genoemd). Dit convenant: Green Deal project windenergie A16-zone (hierna: de Green Deal) is gesloten op 20 april 2017.
In de Green Deal hebben alle betrokken ontwikkelaars en de verantwoordelijke overheden onder andere het volgende met elkaar afgesproken.
Ontwikkeling van de onderzochte alternatieve turbineopstellingen: van 24 naar 11 alternatieven
In de NRD zijn zes landschappelijke alternatieven gepresenteerd op basis waarvan een windturbineopstelling langs de infrastructuur in de A16-zone kan worden vormgegeven. In de periode januari - juni 2017 zijn deze modellen uitgewerkt in twee stappen. In de eerste stap zijn de zes alternatieven uit de NRD vertaald naar 24 verschillende varianten in turbineopstellingen. Vervolgens is in een iteratief proces aan de hand van ontwerpcriteria, de input van experts, vanuit de ambtelijke werkgroep en uit informatie die is opgehaald gedurende de klankbordgroepbijeenkomsten, raadsinformatieavonden en van bewoners en belangstellenden gedurende de publieks- en inloopavonden verwerkt tot een keuze voor de 11 alternatieven die in het MER zijn onderzocht. Dit proces is uitvoerig beschreven in paragraaf 6.4 van het MER.
In deze stap hebben de volgende aspecten al dan niet een rol gespeeld bij de keuze voor het opnemen van een alternatief in het MER. In bijlage N bij het MER is per alternatief aangegeven waarom deze is afgevallen.
Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in de 11 alternatieven zoals die zijn weergegeven op figuur 2.1 en in tabel 2.1. Dit zijn de 11 alternatieven die in het MER zijn onderzocht.
Figuur 2.1 De 11 alternatieven die in het MER zijn onderzocht (bron: Bosch & Van Rijn)
Tabel 2.1 Gegevens onderzochte alternatieve windturbineopstellingen (bron: Bosch & Van Rijn)
Uitkomsten MER
De uitkomsten van de effectenstudie die is uitgevoerd voor alle 11 de alternatieven in het MER zijn weergegeven in tabel 2.2. In hoofdstuk 7 van het MER wordt per onderzocht onderwerp ingegaan op de milieuscore.
Tabel 2.2 Uitkomsten effectbeoordeling MER (bron: Bosch & Van Rijn)
Zes pijlers
Het VKA is gekozen op basis van een iteratief proces op basis van de volgende zes hoofdthema's, ook wel de pijlers genoemd.
Pijler 1: Lokale participatie als randvoorwaarde
Zoals hiervoor in paragraaf 2.2 is aangegeven, heeft de provincie Noord-Brabant, samen met de betrokken gemeenten en het waterschap een Green Deal gesloten met de ontwikkelende partijen die zich in een eerder stadium hadden gemeld bij het provinciebestuur. In de Green Deal is de afspraak opgenomen dat een ontwikkelaar, wanneer deze een of meer turbineposities binnen het VKA kan ontwikkelen, zich ook verbindt aan een bijdrage van 25% voor lokale participatie. Alle ontwikkelaars hebben de Green Deal ondertekend. Hierdoor is enerzijds een gelijk speelveld ontstaan voor alle ontwikkelaars en anderzijds is hiermee invulling gegeven aan de wens van de gemeenten en de provincie om de opbrengsten van het windpark ook deels ten goede te laten komen voor de lokale gemeenschap.
Hiermee is pijler 1 geen grondslag geweest bij de keuze voor het VKA, het betreft een toegangsvoorwaarde voor ontwikkelaars om aan het project te kunnen deelnemen.
Pijler 2: Milieu - de uitkomsten uit het MER
Zoals blijkt uit de effectenscore (zie tabel 2.2) scoren een aantal onderzochte alternatieven in de MER duidelijk beter dan de andere alternatieven. Voor de meeste milieuthema's is de score echter vrijwel gelijk. De milieuthema's met het grootste onderscheid tussen de onderzochte alternatieven qua score zijn geluid, slagschaduw, landschap en ecologie. De verschillen in de scores zijn bovendien nog eens wisselend per deelgebied binnen de A16-zone als geheel. Dat is de reden dat de uitkomsten uit de MER zijn vertaald naar een benadering per deelgebied (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Deelgebieden en opstelling windturbines VKA (groen aangeduid; bron: Bosch & Van Rijn)
Deelgebied A: Klaverpolder + Achterdijk/Lapdijk
Een noord-zuid georiënteerde lijnopstelling is vanwege de milieuthema's geluid en ecologie (mogelijk aantal aanvaringslachtoffers vogels) gewenst. Dit resulteert in de grootste afstand tot de woonkernen, geeft een minimale mate van barrièrewerking voor trekvogels en levert de kleinst mogelijke kans op het doen ontstaan van aanvaringsslachtoffers voor vogels die met name noord-zuid-georiënteerde vliegbewegingen (vogeltrek) maken. Gezien de opgave voor 100 MW en de (beperkte) ruimte in deelgebieden C, D en E is gekozen voor een dubbele lijnopstelling bestaande uit twee keer vijf windturbines. De gekozen windturbineopstelling is met groene stippen weergegeven op figuur 2.2.
Omwonenden en de gemeentebesturen van Drimmelen en Moerdijk hebben in het proces om te komen tot het VKA bezwaren tegen de dubbele lijnopstelling kenbaar gemaakt. Zou echter worden gekozen voor een enkele lijn, dan resulteert dat in een windturbineopstelling die niet aan de projectdoelstelling kan voldoen van 100 MW aan opgesteld opwekkingsvermogen. De andere deelgebied bieden onvoldoende ruimte om extra windturbines te plaatsen met een gelijk of vergelijkbaar aantal geluidgehinderden als in dit deelgebied. In overleg met de ontwikkelaar van de oostelijke lijnopstelling is daarom deze lijnopstelling uitgebreid met een zesde windturbine. De westelijke lijn is ingekort van vijf naar drie windturbines. Daarnaast zijn beide lijnopstellingen richting het westen verschoven om zo een grotere afstand tot woningen van derden te creëren.
Deelgebied B: Zonzeel + Weimeren/Rooskensdonk
De in het MER onderzochte windturbineopstellingen rondom knooppunt Zonzeel strekken zich uit over een grote lengte langs de A16. Met name voor de dorpskern Langeweg resulteert dit in een grote landschappelijke impact. Hier kan het gevoel van 'opsluiting' ontstaan. Om dit tegen te gaan is ervoor gekozen om in dit gebied een opstelling te kiezen die het zichtveld tussen de bebouwing van Langeweg en De Driehoefijzers vrij te houden. Het natuurgebied ten zuiden van de Mark blijft vrij van windturbines. Dit vanwege de landschappelijke en ecologische effecten die nieuwe windturbines met zich mee kunnen brengen. Rondom knooppunt Zonzeel is het aantal geluidgehinderden zo veel als mogelijk beperkt door de nieuwe windturbines gelijk aan en ten zuiden van het knooppunt te positioneren. Dit resulteert in de opstelling zoals weergegeven op figuur 2.2.
Deelgebied C: Princeville en Trippelenberg
Uit het onderzoek naar de mate van verstoring op de radar van vliegveld Gilze-Rijen dat door TNO is uitgevoerd, blijkt dat windturbines op de locatie Princeville een te grote verstoring opleveren. Het realiseren van windturbines op deze locatie bleek om die reden niet mogelijk en daarom zijn in het VKA geen windturbines geplaatst in dit deelgebied. Vanwege het grote aantal geluidgehinderden en de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied Trippelenberg bleek het ook ongewenst om hier windturbines te plaatsen.
Deelgebied D: Galder
Om het aantal geluidgehinderden en de landschappelijke impact beperkt te houden heeft het de voorkeur om een cluster van drie windturbines te plaatsen ten noordoosten van het knooppunt. Dat is ook de windturbineopstelling zoals die is gekozen in het VKA, zie figuur 2.2.
Deelgebied E: Hazeldonk Oost en West
Het uitgangspunt om het aantal potentieel gehinderden zoveel mogelijk te minimaliseren, resulteert in een opstelling bestaande uit zes windturbines op Hazeldonk-west. De bouw van zes windturbines sluit tevens aan bij de wens van gemeente Zundert. Hazeldonk-oost biedt ruimte voor twee extra turbines. De additionele geluidsbelasting van deze twee windturbines is beperkt. De landschappelijke impact is minimaal zolang met de afmetingen wordt aangesloten bij de bestaande windturbines. Dat heeft geresulteerd in twee lijnopstellingen die zoveel mogelijk aansluiten op de bestaande windturbines in het Vlaamse en het Nederlandse deel van dit plangebied, zie figuur 2.2.
Pijler 3: Landschappelijke overwegingen
Maat en schaal van de huidige generatie windturbines resulteren in een nieuwe laag in het landschap. Inpassen is niet meer aan de orde, maar een samenhangende en herkenbare configuratie leidt tot een grotere belevingswaarde van deze nieuwe laag en daarmee tot ruimtelijke kwaliteit. Het VKA bouwt het meest voort op het MER-alternatief 'knooppunten' (M11, zie figuur 2.1 en tabel 2.1). Door de turbines te concentreren rondom de knooppunten zorgen ze voor een markering van de infrabundel A16/HSL. De belangrijkste landschappelijke kwaliteit van het VKA komt voort uit de ruime landschappelijke vides die ontstaan tussen de verschillende turbineconcentraties. Deze kwaliteit, waarbij grote delen van het plangebied ontzien worden van windenergie, geldt zowel voor de omgeving, de omwonenden als voor de weggebruiker. De woonkernen bevinden zich in deze vides. Geen enkele dorpskern wordt omsloten door de komst van de nieuwe windturbines, ook niet in relatie tot nieuwe windturbines.
Pijler 4: De bijdrage van het publiek en de klankbordgroep;
De optimalisatie was een zoektocht naar de 'beste locaties' voor windenergie binnen de A16-zone. Daarbij is gezocht naar locaties met de minste effecten op mens en natuur. Het beperken van de effecten op direct omwonenden en woonkernen is het leidende principe achter het VKA. Het milieuthema Geluid heeft daarbij een doorslaggevende rol gespeeld. Het VKA heeft minder geluidbelaste woningen tot gevolg dan elk van de onderzochte alternatieven in het MER. Hiermee wordt recht gedaan aan de input vanuit gemeenten, klankbordgroep en omwonenden.
Pijler 5: De check op uitvoerbaarheid bij projectontwikkelaars en grondeigenaren;
Uit de hierboven beschreven optimalisatie is een VKA afgeleid dat voldoet aan de eis van minimaal 100 MW opgesteld vermogen windenergie. De haalbaarheid is in diverse gesprekken met ontwikkelaars en grondeigenaren gecheckt. Gebleken is daarbij dat de gekozen windturbineopstelling in het VKA gerealiseerd kan worden en dat redelijkerwijs verwacht mocht worden dat de betrokken ontwikkelaars een vergunningaanvraag voor deze windturbineposities in zouden dienen. Uit een radarverstoringstoets, uitgevoerd door TNO, is gebleken dat de locatie knooppunt Princeville niet geschikt is voor de realisatie van windturbines met een tiphoogte van 150 meter. Deze locatie is om die reden niet meegenomen in het VKA. De overige locaties leiden inde (voorlopige) toets niet tot verstoring.
Pijler 6: De bijdrage van de gemeenteraden en de overwegingen van de stuurgroep.
Nadat vier gemeenteraden en PS in september uitgangspunten hadden meegegeven, heeft de stuurgroep in bijeenkomsten van 18 september, 9 en 13 oktober 2017 het voorkeursalternatief uitgebreid besproken. Ook is 9 oktober de klankbordgroep ingelicht en om advies gevraagd over het ambtelijk concept-VKA en de discussiepunten. Op 24 oktober 2017 heeft GS het VKA vastgesteld met een mandaat om bij Klaverpolder nog tot een optimalisatie te komen. Na een dialoog met wijk- en dorpsraden en gemeente Moerdijk en Drimmelen is besloten één windturbine nabij de kern Moerdijk, onder voorbehoud, te laten vervallen. Het VKA is daarmee een windturbineopstelling geworden bestaande uit 28 turbines die, gekoppeld aan de knooppunten langs de rijksweg A16 en het HSL-traject, in de A16-zone zijn gepositioneerd.
In hoofdstuk 3 van deze plantoelichting wordt de windturbineopstelling van het VKA zoals die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, nader toegelicht.
Verbod op andere windturbines dan die van het VKA
Bij de keuze voor het VKA is voorts afgesproken tussen de betrokken gemeenten en de provincie dat, behalve de windturbines die deel uitmaken van het VKA, geen andere nieuwe windturbines in de A16-zone gerealiseerd mogen worden. Een verbod van die strekking is opgenomen in de planregeling van dit inpassingsplan en wordt toegelicht in hoofdstuk 6 van deze plantoelichting.
In dit hoofdstuk wordt eerst de huidige situatie van het plangebied geschetst (paragraaf 3.2) en vervolgens wordt het voornemen van de provincie nader beschreven (paragraaf 3.3). De windturbineopstelling die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt volgt uit de keuze van het VKA in het MER zoals die hiervoor in hoofdstuk 2 is beschreven. De windturbineopstelling wordt per deelgebied nader toegelicht in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 aangegeven op welke wijze de aandachtspunten uit het MER die bij de keuze voor het VKA zijn benoemd, zijn vertaald naar dit inpassingsplan.
Het zoekgebied voor het project Windenergie A16 is gelegen langs de rijksweg A16 tussen het Hollandsch Diep en Hazeldonk bij de Belgische grens. Het projectgebied is op basis van de ondergrond op te delen in twee verschillende deelgebieden die vooral qua landschap van elkaar verschillen. De zeekleipolders in het noorden van Brabant en de zandgronden in het zuiden. Het noordelijke deel van het projectgebied kenmerkt zich dan ook door het open landschap, met lange lijnen en verre zichten. Het zuidelijke zandlandschap heeft een kenmerkend coulissenlandschap door de aanwezigheid van verschillende bospercelen. Langs de A16 liggen daarnaast nog verschillende grote stedelijke clusters, onder meer bij Breda, Prinsenbeek en het bedrijventerrein Hazeldonk.
Dominant in het gehele projectgebied is de infrastructuur. Niet alleen de rijksweg A16 is hier gelegen, maar ook de HSL (hogesnelheidslijn) en het spoor van de reguliere spoorverbinding van het traject Breda - Rotterdam. De A16 kent in het projectgebied vier knooppunten met andere snelwegen, van noord naar zuid, het knooppunt Klaverpolder met de A17, het knooppunt Zonzeel met de A59, knooppunt Princeville met de A58 richting Etten-Leur en Roosendaal, knooppunt Galder met de A58 richting Tilburg en Eindhoven.
Knooppunt Klaverpolder
Het gebied rondom het knooppunt Klaverpolder is gelegen tegen het Hollandsch Diep en betreft het agrarisch gebied tussen de kernen Moerdijk, Lage Zwaluwe, Blauwe Sluis en Zevenbergschen Hoek.
In het gebied is de infrastructuur dominant aanwezig, met het knooppunt van de snelwegen A16 en A17, het treinstation en rangeerterrein Lage Zwaluwe en de drie bruggen (A16, regulier spoor en HSL-spoor) over het Hollandsch Diep. Ten zuiden van het gebied, tussen het Station en de kern Zevenbergschen Hoek is een hoogspanningsverbinding gelegen. Langs de A16 is daarnaast nog een tankstation met rustplaats gelegen. De rest van het gebied bestaat uit agrarische percelen.
Figuur 3.1 Luchtfoto Klaverpolder
Knooppunt Zonzeel
Het gebied rondom knooppunt Zonzeel is gelegen bij de kruising van de snelwegen A16 en A59. Door dit gebied is de rivier de Mark gelegen. Ten zuiden van de Mark is het natuurgebied De Wijmeren en Rooskensdonk gelegen. Langs de A16 is een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) gelegen. Op het terrein van de RWZI bevindt zich een windturbine. Het overige gebied is voornamelijk agrarisch gebied. Op een agrarisch perceel aan de Langeweg bevinden zich momenteel twee windturbines.
Figuur 3.2 Luchtfoto Zonzeel
Knooppunt Galder
Het Knooppunt Galder is de kruising van de snelwegen A16 en A58, ten zuiden van Breda. Ten noordoosten van dit knooppunt ligt het Mastbosch, ten zuiden van de A58 is het natuur- en recreatieterrein De Galderse Meren gelegen. Kenmerkend voor dit gebied zijn de kleine kavels en bosrijke gebieden.
Figuur 3.3 Luchtfoto Galder
Hazeldonk
Hazeldonk is een bedrijventerrein op de grens van Nederland en België. Dit gebied kenmerkt zich doordat aan weerszijde van de snelweg en grensovergang een bedrijventerrein is gelegen. Rondom beide bedrijventerreinen zijn al twaalf windturbines in bedrijf, waarvan drie op Nederlands grondgebied en negen in België. Ook dit gebied kent verder kleinschalige percelen.
Figuur 3.4 Luchtfoto Hazeldonk
In de omgeving van de A16 zijn al diverse windturbines gelegen. Deze windturbines zijn gelegen ten westen van de A16 ter hoogte van Etten-Leur en bij de grensovergang bij Hazeldonk.
Autonome ontwikkelingen
Naast de bestaande situatie spelen langs de A16 nog een aantal ontwikkelingen waar met het bepalen van het windpark en de windturbineposities rekening is gehouden. Het gaat hierbij om de volgende ontwikkelingen:
Het project Windenergie A16
Het provinciebestuur heeft samen met de vier betrokken gemeenten het initiatief genomen om een windpark binnen de A16-zone mogelijk te maken door middel van dit inpassingsplan. Ontwikkelaars kunnen op basis van dit inpassingsplan nieuwe windturbines realiseren met de bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen in de A16-zone. Het windpark wordt aangeduid als 'het project Windenergie A16'.
Het voorgenomen het project Windenergie A16 bestaat uit de volgende onderdelen:
Het inpassingsplan biedt het kader voor zowel de bouw als de exploitatie van het windpark. De ontwikkelaars krijgen de mogelijkheid om een vergunningaanvraag in te dienen voor de daadwerkelijke bouw en realisatie van de windturbines waarvoor dit inpassingsplan het kader biedt.
Inpassingsplan is het kader: ontwikkelaars voeren het plan uit
Het inpassingsplan biedt het kader voor zowel de bouw als de exploitatie van het windpark. De ontwikkelaars hebben gedurende de periode van het vooroverleg op basis van de keuze van het VKA (zie hiervoor in hoofdstuk 2) de gelegenheid gekregen om een vergunningaanvraag in te dienen voor de daadwerkelijke bouw en realisatie van de windturbines die deel uitmaken van het VKA. Op één na hebben alle ontwikkelaars die bij de totstandkoming van dit inpassingsplan betrokken zijn, dat ook gedaan. In paragraaf 3.4 is beschreven hoe met de resterende turbinelocatie in dit inpassingsplan is omgegaan.
Realisatietermijn
De realisatie van het windpark zal een periode van circa drie jaar beslaan. Dit betekent niet dat op alle plekken gedurende deze periode (gelijktijdig) bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De lijnopstellingen zullen gefaseerd worden gerealiseerd. Iedere ontwikkelaar zal daarbij zijn eigen planning hanteren.
Parkbekabeling, onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen
Onder de bouw van het windpark worden naast de realisatie van de windturbines, ook alle bijbehorende voorzieningen verstaan zoals de mogelijke aanpassing van bestaande wegen, aanleg van nieuwe ontsluitingswegen voor het windpark, aanvoer van bouwmaterialen, realisatie van kraanopstelplaatsen en de aanleg van de parkbekabeling. Op basis van de aanvragen van de ontwikkelaars is in het inpassingsplan een passende regeling opgenomen voor deze parkbekabeling, onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen, voor zover de ontwikkelaars daar bij hun aanvraag informatie over hebben verstrekt. Turbinelocaties van ontwikkelaars die geen informatie over hun parkbekabeling of parkinfrastructuur hebben aangeleverd, zijn hiervoor van een generieke regeling voorzien in dit inpassingsplan. Blijkt bij de detailuitwerking dat de parkinfrastructuur van deze turbinelocatie niet past binnen deze generieke regeling, dan zal de betreffende ontwikkelaar te zijner tijd hiervoor een zelfstandige procedure moeten doorlopen.
Bedrijfswoningen bij het windpark
Voor het houden van toezicht en het uitvoeren van beheerswerkzaamheden hebben enkele ontwikkelaars afspraken gemaakt met omwonenden van de toekomstige windturbines. De woningen van deze omwonenden gelden in het kader van de wettelijke normen voor bijvoorbeeld geluid- en slagschaduwhinder als bedrijfswoningen. Aan bedrijfswoningen komt een lagere mate van milieubescherming toe dan aan reguliere woningen. Om duidelijk te maken dat dit bedrijfswoningen betreft behorende bij het windpark is in dit inpassingsplan voor deze woningen in de planregeling een specifieke aanduiding opgenomen.
Om in aanmerking te komen voor deze aanduiding moet tussen de windturbines en de betreffende woningen een functionele, organisatorische en/of technische binding bestaan. Dat komt tot uitdrukking door aan twee van de drie voorwaarden te voldoen.
Netaansluiting landelijke hoogspanningsnetwerk in een zelfstandige procedure
De nieuwe windturbines zullen worden aangesloten op het landelijke hoogspanningsnetwerk om de opgewekte elektriciteit te transporteren naar de toekomstige afnemers. Voor de aansluiting op het landelijke hoogspanningsnetwerk zijn eveneens de ontwikkelaars in eerste instantie zelf verantwoordelijk. Uiteraard in overleg met de lokale netbeheerder, in dit geval Enexis. Bij de totstandkoming van het concept-ontwerp van dit inpassingsplan was nog niet bekend op welke transformatorstation(s) de nieuwe windturbines aangesloten gaan worden en of hiervoor een nieuw kabeltracé moet worden aangelegd.
In het kader van het vooroverleg van dit inpassingsplan heeft overleg plaatsgevonden met Enexis. Gebleken is dat, naast deze windturbineontwikkeling, ook voor andere ontwikkelingen in de regio een uitbreiding van het regionale hoogspanningsnetwerk noodzakelijk is. Enexis bereidt momenteel een besluitvormingsprocedure voor waarin zowel het kabeltracé voor aansluiting op het landelijke hoogspanningsnetwerk als de uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation in Etten-Leur in worden betrokken. Enexis voorziet dat de besluitvorming hierover in 2019 plaats zal vinden. Dat is nog op tijd voor het moment om de windturbines die in dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt op het landelijke hoogspanningsnetwerk aan te sluiten.
Het voorkeursalternatief (VKA) betreft de opstelling van de windturbines die op basis van het MER en na het afwegen van alle betrokken belangen door het provinciebestuur wordt gekozen als de windturbineopstelling die juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt in het inpassingsplan en waarvoor ontwikkelaars vergunningen hebben aangevraagd. De totstandkoming van het VKA is beschreven in Hoofdstuk 2 van de plantoelichting.
Het VKA is opgedeeld in vier deelgebieden waar, bij elk verkeersknooppunt windturbines worden geconcentreerd. In deze paragraaf worden de verschillende deellocaties beschreven.
Knooppunt Klaverpolder
Bij het knooppunt Klaverpolder zijn twee lijnen geprojecteerd aan weerszijde van het spoor. Een lijn van drie turbines die zijn gelegen tussen het knooppunt Klaverpolder en de Hoofdstraat in Zevenbergschen Hoek. Aan de oostzijde van het spoor is een lijn van zes windturbines geprojecteerd waarbij de meest zuidelijke windturbine parallel aan de westelijke lijn is gepositioneerd.
Figuur 3.5 Opstelling Windpark bij Klaverpolder
Windturbineopstelling Rijkswaterstaat
De windturbines die zijn aangeduid met de nummers A-1 tot en met A-3 op figuur 3.5 zijn gepositioneerd op gronden die in eigendom zijn van de Staat (vertegenwoordigd door Rijkswaterstaat). Voor alle drie deze posities heeft Rijkswaterstaat een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van windturbines. Rijkswaterstaat is voornemens om, samen met het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), deze turbineposities te veilen aan een particuliere exploitant volgens de aanbestedingsregels die het RVB hiervoor hanteert. Rijkswaterstaat vraagt dus enkel de omgevingsvergunning aan, maar is niet de partij die de turbines zelf zal bouwen en exploiteren. De voorwaarde betreffende de lokale participatie wordt als randvoorwaarde meegegeven aan de partij die de veiling wint. De veiling is voorzien in het najaar van 2018. Hiermee is dit deel van het windproject uitvoerbaar binnen de planperiode van dit inpassingsplan.
Windturbineopstelling Nuon
Nuon heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de windturbines die zijn aangeduid met de nummers A-4 tot en met A-9 op figuur 3.5. Daarnaast zijn de woningen gelegen aan de Zwaluwsedijk 7, de Wilgendijk 1 en de Streeplandsedijk 2b te Lage Zwaluwe in de vergunningaanvraag aangemerkt als bedrijfswoningen bij het windpark. Om duidelijk te maken dat deze woningen deel uitmaken van het windpark zijn ook deze woningen van een passende regeling in dit inpassingsplan voorzien.
Knooppunt Zonzeel
Bij het knooppunt Zonzeel worden twee lijnen geplaatst aan weerszijden van de A16, beide lijnen bestaan uit drie windturbines. Daarnaast worden ook twee windturbines gepositioneerd naast de RWZI bij Nieuwveer. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande windturbine op het terrein van de RWZI.
Windturbineopstelling gezamenlijk project Izzy Projects, Eneco en Raedthuys
Voor de windturbines B-1 tot en met B-6 zoals aangegeven op figuur 3.6 is door drie partijen (Izzy Projects, Eneco en Raedthuys) gezamenlijk een aanvraag ingediend voor de windturbineopstelling bestaande uit zes windturbines. De bestaande woningen op de adressen Noordseweg 6 en Noordseweg 9 in Langeweg en Bredeweg 2 in Terheijden zijn in het kader van het bestemmingsplan aangemerkt als bedrijfswoning. Het agrarisch perceel zal worden gebruikt ten behoeve van opslag en onderhoud van het windpark en kantoor bij het windpark.
Windturbineopstelling RWZI Nieuwveer
Voor de twee windturbines aangeduid met B-7 en B-8 op figuur 3.6 is door Verhoef een aanvraag ingediend. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande windturbine op het terrein van de RWZI.
Figuur 3.6 Opstelling Windpark bij Zonzeel
Knooppunt Galder
Bij Galder zijn drie windturbines geprojecteerd in een cluster. Hierbij is gekozen voor een driehoeksopstelling in de oksel van de snelweg.
Windturbineopstelling
De ontwikkelaars Raedthuys en REF hebben een gezamenlijke aanvraag voor deze windturbineopstelling ingediend (zie figuur 3.7). Aan dit windcluster zijn geen bedrijfswoningen verbonden.
Figuur 3.7 Opstelling Windpark bij Galder
Hazeldonk
Bij Hazeldonk zijn zes windturbines in een lijnopstelling aan de westzijde van de A16 geprojecteerd. De drie windturbines op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Business Centre Treeport maken eveneens deel uit van deze windturbineopstelling. Aan de oostzijde worden twee turbines geprojecteerd, waarvan een turbine op het bedrijventerrein en een in het agrarisch gebied ten noorden ervan.
Landzeel B.V.
De windturbines aangeduid met E-1 en E-8 op figuur 3.8 zijn aangevraagd door Landzeel B.V. Deze turbines zijn gepland aan de uiteinden van de gehele lijnopstelling en maken zo landschappelijk-ruimtelijk een geheel met de andere windturbines uit dit cluster.
Raedthuys en REF
De windturbines aangeduid met E-3 en E-7 op figuur 3.8 zijn aangevraagd door respectievelijk de ontwikkelaars REF en Raedthuys.
Business Centre Treeport (BCT)
De windturbines E-4 tot en met E-6 maken deel uit van de ontwikkeling van BCT. Omdat de komst van deze windturbines ruimtelijk-landschappelijk een geheel vormt met de ontwikkeling van de andere windturbines in de A16-zone, is tussen de gemeente Zundert en het provinciebestuur afgesproken dat deze windturbines in dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt. Het gemeentelijke bestemmingsplan is in juni 2018 door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld waarbij de windturbineontwikkeling BCT geen deel meer uitmaakt van dat bestemmingsplan. De eerder gemaakte afspraken tussen BCT en de gemeente Zundert worden door het provinciebestuur ongewijzigd gelaten. Raedthuys heeft namens BCT een aanvraag voor alle drie deze windturbinelocaties ingediend.
Windturbinelocatie E-2
Voor de locatie van windturbine E-2 is na de ter inzage legging van het ontwerp van dit inpassingsplan een ontvankelijke omgevingsvergunning voor de betreffende windturbine ingediend. Ook heeft de indiener de anterieure overeenkomst met de provincie ondertekend en zich daarmee gecommitteerd aan de voorwaarde voor meerwaardecreatie. Uit het MER en de daarbij behorende onderzoeken was reeds gebleken dat de bouw van een windturbine op deze locatie vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Dat is de reden dat in dit inpassingsplan ook deze locatie is opgenomen.
Omdat de vergunningaanvraag voor deze windturbine pas in augustus 2018 is ingediend, wordt (in tegenstelling tot de andere turbinelocaties) het ontwerp van de omgevingsvergunning na vaststelling van dit inpassingsplan gepubliceerd. Dat zal in de derde tranche van besluiten binnen de PCR plaatsvinden. Het moment van definitieve vergunningverlening is voorzien in het eerste kwartaal van 2019. Dat zou Greentrust de mogelijkheid geven om SDE-subsidie aan te vragen in de voorjaarsronde van 2019. Daarmee is de uitvoerbaarheid van deze turbine voldoende aangetoond.
Figuur 3.8 Opstelling Windpark bij Hazeldonk
De windturbineopstelling van het VKA waarvoor door een ontwikkelaar een aanvraag is gedaan voor een omgevingsvergunning wordt in dit inpassingsplan van een passende juridisch-planologische regeling voorzien. Dat houdt het volgende in.
Ten aanzien van een aantal specifieke onderwerpen die in het MER naar voren zijn gekomen, is in dit inpassingsplan een nadere afweging of afstemming noodzakelijk gebleken. Daar waar dat aan de orde is, wordt dat in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting nader toegelicht.
In dit hoofdstuk worden het ruimtelijk beleidskader en de relevante wettelijke regelingen beschreven die van toepassing zijn op het project Windenergie A16. Achtereenvolgens komen het ruimtelijk beleid vanuit het Rijk (paragraaf 4.2), het regionaal beleid (paragraaf 4.3), de provincie Noord-Brabant (paragraaf 4.4) en de gemeenten Moerdijk, Drimmelen, Breda en Zundert (paragraaf 4.5) aan bod. Vanuit regelgeving en het beleidskader gelden enkele randvoorwaarden. Daar waar dat aan de orde is, worden die randvoorwaarden in dit hoofdstuk beschreven en wordt getoetst of (en zo ja onder welke voorwaarden) het project Windenergie A16 aan die beleidsvoorwaarden kan voldoen. In paragraaf 4.6 wordt uiteengezet waarom het windpark voldoet aan het ruimtelijk beleid en op welke wijze invulling wordt gegeven aan de relevante randvoorwaarden.
De Europese richtlijn 2009/28/EG verplicht Nederland om in 2020 14% van het totale bruto-eindverbruik aan energie afkomstig te laten zijn uit hernieuwbare bronnen (oftewel duurzame energie). Deze Europese verplichting is de basis voor het rijksbeleid ten aanzien van de opwekking en de toepassing van windenergie.
De Europese doelstelling van 14% in 2020 is daarbij een eerste stap richting een CO2-arme economie in 2050 en een beperking van de opwarming van de aarde zoals Nederland heeft afgesproken in het Klimaatakkoord van Parijs (2015 United Nations Climate Change Conference, Parijs). Een eerste uitwerking van de route naar een CO2-arme economie is vastgelegd in de energieagenda 2016 van het kabinet "Naar een CO2-arme energievoorziening" waarin onder andere uiteen wordt gezet dat er in toekomst nog veel meer duurzame energie - inclusief Wind op land - is voorzien.
De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.
Het ruimtelijk rijksbeleid voor windenergie richt zich op grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020, zoals is aangegeven in het Energieakkoord (2013).
Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige opwek van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid (zie figuur 4.1). Binnen deze gebieden heeft het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aangewezen. Hierbij zijn ook de bestaande provinciale concentratielocaties voor windenergie betrokken. Deze gebieden zijn nader uitgewerkt in de structuurvisie 'Windenergie op land'.
Figuur 4.1 Energiekaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, met daarop de windrijke gebieden
De wens om onze energievoorziening te verduurzamen leeft breed in de politiek en samenleving. Dit blijkt onder meer uit de brede steun voor de Tweede Kamermotie Verburg/Samson van 26 april 2011 gericht op de totstandkoming van een 'Nationaal Energietransitie Akkoord'. Het kabinet heeft dit onder meer vertaald in het streven om in internationaal verband in 2050 een volledig duurzame energievoorziening te realiseren (zie hiervoor). De maatschappelijke wens komt op vele manieren tot uitdrukking, zoals ook bij het initiatief Nederland Krijgt Nieuwe Energie, dat aandrong op de vorming van dit akkoord.
Tegen deze achtergrond heeft de SER de handschoen opgepakt voor de totstandkoming van een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei door zijn platformfunctie hiervoor aan te bieden en het proces te faciliteren. Dit gebeurde in het advies 'Naar een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei' dat op 16 november 2012 werd vastgesteld. Uiteindelijk is het Nationaal Energieakkoord op 6 september 2013 door alle 47 partijen (waaronder overheden, bedrijven milieu- en natuurorganisaties) ondertekend.
Partijen leggen in dit Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei de basis voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Rijk en provincies hebben bestuurlijke afspraken gemaakt over het realiseren van 6.000 MW operationeel windvermogen in het jaar 2020. Deze afspraken, waarin deze prestatieafspraken zijn verbonden aan provinciale ruimtelijke regie, is ambitieus en is in het Nationaal Energieakkoord gerespecteerd en overgenomen als één van de subdoelen om de 14% duurzame energie in 2020 te realiseren.
Het rijksbeleid voor windenergie op land is vertaald in de Structuurvisie Windenergie op land (vastgesteld 28 maart 2014). In de SvWOL zijn de door de provincies in het IPO-akkoord aangedragen locaties voor het grootschalig opwekken van windenergie op land opgenomen in de visiekaart. De locatie voor het project Windenergie A16 is hier niet in meegenomen omdat de locatie ten tijde van het opstellen van de structuurvisie Windenergie op Land de potentiele opwekcapaciteit voor dit deelgebied niet als voldoende werd beschouwd om te worden opgenomen als locatie voor grootschalig opwekken van windenergie op land. De locatie voor het project Windenergie A16 is wel meegenomen in de bij de structuurvisie behorende planMER en de beoogde opwekkingscapaciteit van minimaal 100 MW maakt deel uit van de totale provinciale opgave voor windenergie (470,5 MW). Daarmee geeft dit inpassingsplan uitvoering aan het rijksbeleid zoals dat is neergelegd in de SvWOL.
Radarhinder
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. In de op het Barro gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn rondom radarstations toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 90 m +NAP moet worden onderzocht. Dit gebied is weergegeven op figuur 4.2. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal 210 m ten opzichte van maaiveld (op het hoogste punt is dit +216 m NAP). De windturbineopstelling die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt om die reden ter toetsing voorgelegd aan het Ministerie van Defensie.
Figuur 4.2 Radarstations en radarverstoringsgebieden (Bron: Bijlage 8.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)
Reserveringsgebied hoofdwegen
Ten behoeve van toekomstige uitbreidingen van de hoofdwegeninfrastructuur heeft de minister van IenM in het Barro voor enkele rijkswegen een reserveringsgebied vastgesteld op grond van artikel 2.7.2 Barro. Op grond van artikel 2.7.4 Barro is het opnemen van een nieuwe bestemming waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' is vereist op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet toegestaan.
Voor de Rijksweg A16 die deel uitmaakt van het plangebied van dit inpassingsplan is een dergelijk reserveringsgebied vastgesteld. De breedte van het reserveringsgebied bedraagt op grond van artikel 2.7.4 Barro en bijlage 16, detailkaart 69 van de Rarro, 34 meter vanaf de buitenste kantstreep van de weg, zie figuur 4.3. Bij het toekennen van de nieuwe bouwmogelijkheden voor de windturbine die nabij knooppunt Galder zijn geprojecteerd, wordt dit gebied daarom in acht genomen.
Figuur 4.3 Reserveringsgebied hoofdwegen Knooppunt Galder (Bron: Bijlage 16, kaart 69, Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)
Op grond van de internationale burgerluchtvaartregelgeving hanteert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT) een richtlijn voor het aanbrengen van obstakelverlichting. Op 15 november 2016 is de circulaire 'Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland' gepubliceerd. Windturbineparken zullen ook aan deze richtlijn moeten voldoen. Voor het project Windenergie A16 wordt op basis van de richtlijn een verlichtingsplan opgesteld.
Het beoogde het project Windenergie A16 past in het rijksbeleid voor windenergie en geeft daar invulling aan in de vorm van de bijdrage van tenminste 100 MW aan de nationale doelstellingen voor windenergie in 2020 zoals die in de SvWoL zijn geformuleerd. Vanuit het rijksbeleid is voorts een toetsing aangaande de mogelijke verstoringshinder op het radarstation een vereiste waaraan in dit inpassingsplan aandacht is besteed, zie paragraaf 5.9 van deze plantoelichting. Voorts moet rekening worden gehouden met de eisen voor verlichting uit de Richtlijn Obstakelverlichting. Hoe hiermee om is gegaan komt in paragraaf 5.11 van deze plantoelichting aan bod.
De provincie Noord-Brabant heeft met de Regio West-Brabant (RWB) eind 2011 afgesproken om onder de titel 'Opgave Rijk: grootschalige locatie A16' om 74,45 MW – 126,45 MW te realiseren.
In het regionaal bod windenergie geeft de Regio West-Brabant aan dat er plannen zijn van particuliere initiatiefnemers voor de locatie Zonzeel, dat beide locaties Hazeldonk aansluiten op de bestaande windmolens in de gemeente Hoogstraten (België) en dat er een uiterste inspanning vereist is om de locaties Nieuwveer, Hazeldonk-Oost en Zundert (Treeport) in te passen in de provinciale Structuurvisie en Verordening ruimte.
Tabel 4.1 Regionaal bod windenergie 2011
Gemeente | Cluster | Aantal turbines | Aantal MW |
Moerdijk | Zonzeel-Westzijde | 5 | 15 - 20 |
Drimmelen | Zonzeel-Oostzijde | 3 | 9 - 12 |
Breda | Nieuwveer - Opschalen bestaande turbines - Opschalen vergunde turbines - Nieuwe Turbines Galder Hazeldonk-Oost Princeville |
1 2 2 4 3-4 3 |
1 - 3 4 - 7 6 - 8 12 - 16 9 - 12 9 - 12 |
Zundert | Hazeldonk-West | 3-9 | 9 - 36 |
Dit inpassingsplan is het resultaat van het bod uit de regio. Door middel van het vaststellen van dit inpassingsplan, het coördineren en voorbereiden van de besluitvorming van de andere noodzakelijke vergunningen en toestemmingen voor dit windproject geeft het provinciebestuur invulling en uitvoering aan het bod.
Het windpark wordt gerealiseerd op initiatief van de provincie Noord-Brabant. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze met het vaststellen van dit inpassingsplan invulling wordt gegeven aan het provinciale beleid. Hierbij is ook rekening gehouden met de eigen provinciale regels uit de Verordening Ruimte en de toekomstige Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De provincie steunt de ontwikkeling van windenergie onder bepaalde voorwaarden.
De provincie Noord-Brabant zal 470,5 MW van de landelijke doelstelling van 6.000 MW in 2020 voor haar rekening nemen. Een groot deel van deze turbines wordt geplaatst in het door de provincie aangegeven zoekgebied in West-Brabant (zie figuur 4.3). Het gaat om de zogeheten A16-zone en het noordwestelijke deel van de provincie.
In de structuurvisie ruimtelijke ordening is verder opgenomen dat de ontwikkeling van (middel)grote windturbines zo veel mogelijk dient aan te sluiten bij de karakteristiek van het landschap. De provincie heeft ervoor gekozen ontwikkeling van windturbineparken alleen toe te laten bij grootschalige landschappen: (middel)zware bedrijventerreinen, hoofdinfrastructuur en grootschalige openlandschappen.
Het project Windenergie A16 is met de ontwikkeling gekoppeld aan de hoofdinfrastructuur van de rijksweg A16 en is daarbij geclusterd bij knooppunten met andere snelwegen en het bedrijventerrein Hazeldonk aan de Belgische grens. Hiermee wordt invulling gegeven aan hetgeen in de structuurvisie is aangegeven over het ontwikkelen van windenergie.
Windturbines
Het provinciale ruimtelijke beleid is voor wat betreft windenergie in de verordening ruimte (VR) vertaald in de regeling van artikel 33 van de verordening en op de daarbij behorende kaart. De locaties van het project Windenergie A16 vallen binnen het in de provincie aangewezen zoekgebied voor windturbines langs de A16, zoals ook is opgenomen in figuur 4.3.
Figuur 4.3 Zoekgebied nieuwe windturbines Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014
Toetsing
Ten aanzien van de ontwikkeling van windturbines gelden op basis van de verordening de volgende regels:
Regeling | Toetsing |
Deze zijn gesitueerd binnen de op grond van het eerste lid aangewezen gebieden en buiten het Natuur Netwerk Brabant; | De windturbines zijn gelegen in het zoekgebied en de mastposities zijn gelegen buiten Natuur Netwerk Brabant. |
Deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 5 windturbines; | De clusters bestaan uit meer dan 5 windturbines, met uitzondering van het cluster bij Galder. In de verordening kan worden afgeweken van de regel en een cluster van drie windturbines worden toegestaan langs een infrastructuurlijn waar meerdere windturbines worden gerealiseerd. Hiervan is bij het project Windenergie A16 sprake van. |
Is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt; | In de samen met het inpassingplan gepubliceerde omgevingsvergunningen, is een verplichting tot sloop worden opgenomen. Daarnaast geldt voor de omgevingsvergunningen dat deze voor een periode van maximaal 25 jaar worden verleend. Omdat dit inpassingsplan een planperiode van 10 jaar, is deze voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunningen en niet in dit inpassingsplan. |
De bouw van de windturbines gelet op artikel 3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving. | Zie de paragraaf 5.6 (landschap) in deze plantoelichting. |
Artikelen 3.1 en 3.2: algemene zorgplicht
In artikel 3.1 van de Verordening Ruimte geeft een zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit en artikel 3.2 bevat voorts regels voor de kwaliteitsverbetering van het landschap. Artikel 3.1 verplicht om in een toelichting bij een ruimtelijkplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording op te nemen over (onder andere) de volgende onderwerpen.
In hoofdstuk 5 van deze plantoelichting wordt per onderwerp in gegaan op de wijze waarop invulling is gegeven aan de eisen die artikel 3.1 van de verordening heeft gesteld.
Ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap schrijft artikel 3.2 van de verordening voor dat een ruimtelijk plan waarin een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. Ook wordt aangegeven op welke wijze deze kwaliteitsverbetering is verzekerd. Als dat niet in het plan zelf kan gebeuren, dan dient een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds zeker te zijn gesteld.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 3, hebben de ontwikkelaars de aanvragen voor de vergunningen en toestemmingen die voor de bouw van de nieuwe windturbines noodzakelijk zijn, ingediend. In het kader van de omgevingsvergunning is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaars waarin ook een bijdrage is afgesproken in het landschapsfonds van de betreffende gemeente. Op deze wijze is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2 van de verordening.
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
In de Verordening Ruimte is voorts het beleid ten aanzien van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) beschreven in artikel 5.1. In het zevende lid van dat artikel is bepaald dat wanneer een ruimtelijk plan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het NNB, maar wel leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB, dan worden de negatieve effecten waar mogelijk beperkt. Overblijvende, negatieve effecten moeten worden gecompenseerd overeenkomstig artikel 5.6 (compensatieregels). Compensatie kan op basis van artikel 5.6 van de verordening plaatsvinden in fysieke vorm of door middel van een financiële compensatie. De hoogte van het compensatiebedrag is daarbij in het geval van enkel verstoring maatwerk.
De rotor van een windturbinepositie in het cluster bij Hazeldonk draait over gronden heen die deel uitmaken van het NNB-gebied. De rotor van een tweede turbinepositie in dit cluster draait over een daar aangelegde ecologische verbindingszone. Het overdraaien van de rotoren van de windturbines is het gevolg van de keuze om windturbines op deze locatie in een lijnopstelling te plaatsen die zoveel mogelijk aansluit bij de bestaande windturbines in het Belgische en het Nederlandse deel van dit bedrijfsterrein. De rotor van een windturbinepositie in het cluster Zonzeel - Nieuwveer draait eveneens over gronden die deel uitmaken van de NNB. Ook hier is het overdraaien het gevolg van de landschappelijke keuze om de kern Langeweg zoveel mogelijk te vrijwaren van windturbines.
De effecten van deze overdraai op de aangewezen natuurwaarden zijn beperkt en worden beschreven in paragraaf 5.4 van deze plantoelichting. In die paragraaf is ook beschreven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de compensatieverplichting uit de verordening.
Groenblauwe mantel
Ten aanzien van de Groenblauwe mantel zijn specifieke regels opgesteld, voor de plaatsing van windturbines binnen de gebieden die binnen de verordening zijn aangeduid als Groenblauwe mantel. In het windpark nabij Hazeldonk zijn twee windturbines in de Groenblauwe mantel en een turbine nabij de Groenblauwe mantel voorzien. De realisatie van windturbines binnen de Groenblauwe mantel zijn toegestaan indien deze onder meer nabij een groot bedrijventerrein en geclusterd zijn in een park met drie windturbines of meer. Hiervan is sprake bij de windturbines nabij het bestaande bedrijventerrein Hazeldonk en het toekomstige bedrijventerrein Business Centre Treeport Zundert. Daarnaast maken de betreffende windturbines uit van een groter cluster van windturbines, namelijk het cluster van windturbine langs de A16. Ten slotte wordt een omgevingsvergunning verleend voor een periode van ten hoogste 25 jaar, waarmee ook wordt voldaan aan de eis van een tijdelijke voorziening. Daarmee wordt voldaan aan de regels die worden gesteld ten aanzien van het realiseren van windturbines binnen de Groenblauwe mantel.
De provincie heeft op 15 juli 2016 het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk (LPM) vastgesteld. Met dit inpassingsplan wordt het nieuwe provinciaal bedrijventerrein LPM mogelijk gemaakt. Nederland is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor logistieke bedrijven, waarbij hierbij behoefte bestaat aan grote, kwalitatief hoogwaardige bedrijventerreinen op goed ontsloten locaties. De regio West-Brabant biedt hiervoor kansen. Door middel van het plan LPM hoopt de regio deze kans te kunnen verzilveren.
In het inpassingsplan LPM is voorzien in een regeling die de ontwikkeling van het bedrijventerrein mogelijk maakt. De bestaande functies ter plaatse zijn van een bedrijfsmatige bestemming voorzien, waarmee de bestaande functies onder het overgangsrecht zijn gebracht. Dit betreft onder meer de bestaande woningen langs de Moerdijkseweg. Het gebruik van deze woningen zal daarmee binnen 10 jaar na het in werking treden van het inpassingsplan LPM worden beëindigd. Hierdoor zijn dit geen geluidsgevoelige objecten meer waarmee bij het toekennen van bouwmogelijkheden voor de nieuwe windturbines rekening in dit inpassingsplan rekening moet worden gehouden.
Tegen het vaststellingsbesluit van 16 juli 2016 van het inpassingsplan LPM is door appellanten beroep aangetekend. Het plan is daarmee nog niet onherroepelijk in werking getreden. In dit inpassingsplan is echter vooruitlopend op de uitkomsten van deze beroepszaak ervan uitgegaan dat het plan voor wat betreft het beëindigen van het gebruik van de relevante woningen niet zal wijzigen.
De Brabantse Omgevingsvisie wordt een visie op de fysieke leefomgeving. Het is een samenhangende visie tussen de verschillende aspecten uit de fysieke leefomgeving. In de omgevingsvisie worden de vier verschillende provinciale beleidsplannen vervangen. Het gaat hier bij om de beleidsplannen over milieu en water (PMWP), verkeer en vervoer (PVVP), ruimtelijke ordening (de structuurvisie RO) en natuur (BrUG).
Vier hoofdopgaven
De Brabantse Omgevingsvisie staat voor een belangrijk deel in het teken van vier hoofdopgaven. Een energiemix creëren waardoor Brabant in 2050 energie- en CO2-neutraal is. Brabant laten uitgroeien tot een slimme, complementaire netwerkstad, een circulaire economie tot stand brengen en klimaatproof te worden. Voor ieder van deze vier hoofdopgaven geeft de omgevingsvisie een vergezicht (2050), maar ook een concreet tussendoel' voor 2030, wat helpt te bepalen welke stappen op korte en middellange termijn nodig zijn.
Brabantse energietransitie in stroomversnelling brengen
Brabant wil evenredig bijdragen aan de doelstelling van minder dan 2 °C opwarming (klimaatakkoord). Daarom worden in de nieuwe omgevingsvisie de nationale doelen vertaald naar beleid voor Brabant. Daarvoor is een drastische reductie van met name de CO2-uitstoot noodzakelijk. Het nationale doel is om in 2050 80 procent tot 95 procent minder CO2 uit te stoten ten opzichte van de uitstoot in 1990. Nederland heeft voor 2030 een tussendoel gesteld van 50 procent CO2-reductie. Brabant sluit aan bij deze ambitie voor 2030 over als nieuwe, minimaal te realiseren ambitie. Dit wordt vertaald naar een eigen ambitie voor duurzame energieopwekking, besparing en beperking van CO2-uitstoot uit andere bronnen dan fossiele brandstoffen. Voor het bereiken van de tussendoelstelling voor 2030 wordt een plan in het vervolgtraject van de Omgevingsvisie uitgewerkt.
Meerwaarde-creatie
Om technologische innovaties goed te kunnen benutten en in te bedden in de leefomgeving, is ook sociale innovatie in de maatschappelijke arena nodig – denk aan nieuwe kennis en competenties, nieuwe verbindingen en verhoudingen, keuzegedrag en lerend organiseren. We vinden (lokale) participatie van omwonenden en anderszins betrokkenen bij grootschalige projecten een vanzelfsprekende zaak. Maar luisteren en mogen meepraten alleen is onvoldoende. Waar mogelijk willen we dat omwonenden ook feitelijk meedoen aan, en kunnen profiteren van projecten. Dit wordt Meerwaarde-creatie genoemd.
Het project Windenergie A16-zone is daarbij een voorbeeldproject voor de wijze waarop de provincie omgaat met de meerwaarde-creatie in de vorm van de 25%-bijdrage die is vastgelegd in de Green Deal met de ontwikkelaars. In het inpassingsplan is dan ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij is opgenomen dat bij de exploitatie van de windturbines voldaan moet worden aan de voorwaarden voor meerwaarde-creatie. Ook legt het plan een belangrijke basis voor de beoogde tussendoelstelling (voor het jaar 2030) op het gebied van de Brabantse energietransitie.
Het beoogde windpark langs de A16 past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid om langs grote infrastructurele bundels ruimte te bieden voor de realisatie van windenergie. Met het vaststellen van dit inpassingsplan geeft invulling aan de ambitie van de provincie om uiterlijk in 2020 binnen de A16-zone 100 MW aan opwekkingscapaciteit voor windenergie te realiseren.
Als randvoorwaarden uit het provinciale beleid geldt dat invulling moet worden gegeven aan de algemene zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit uit de verordening. De onderwerpen die in artikel 3.1 van de verordening worden benoemd, komen in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting beschreven. Dat geldt ook voor de verstorende effecten op het NNB en de wijze waarop deze worden gecompenseerd. Via de anterieure overeenkomst die gesloten is met de ontwikkelaars, wordt voorts de in de verordening voorgeschreven bijdrage in het landschapsfonds van de betreffende gemeenten zeker gesteld. Belangrijk uitgangspunt van dit project is verder de meerwaarde-creatie zoals die in de toekomstige Omgevingsvisie Noord-Brabant wordt opgenomen. Deze meerwaarde-creatie bestaat in dit project uit een bijdrage van 25% vanuit de ontwikkelaars naar lokale stichtingen die wordt gebruikt voor lokale initiatieven op het gebied van duurzaamheid. Deze bijdrage is privaatrechtelijk vastgelegd in de anterieure overeenkomsten, als lokale participatie, die met de ontwikkelaars zijn gesloten en wordt ook publiekrechtelijk verankerd in dit inpassingsplan. De wijze waarop dit is vormgegeven, is verwoord in hoofdstuk 6 van deze plantoelichting.
Structuurvisie Moerdijk
Op 9 juni 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Moerdijk 2030 vastgesteld. Deze
Structuurvisie vervangt de StructuurvisiePlus uit 1999. De structuurvisie is van toepassing op het hele grondgebied van de gemeente Moerdijk. De visie (het wensbeeld) loopt tot 2030. Ten aanzien van duurzaamheid geldt dat de gemeente ruimte biedt voor windenergie gekoppeld aan infrastructuur en grote industrieterreinen. Hiervoor heeft de gemeente de volgende drie locaties aangewezen als potentiële opweklocaties:
Notitie Windenergie
De gemeente Moerdijk heeft op 16 januari 2014 de Notitie Windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030 vastgesteld. Het doel is om in 2030 85 MW aan windenergie gerealiseerd te hebben. Hierbij worden de locaties uit de structuurvisie genoemd, samen met de locatie Zonzeel West. Belangrijke voorwaarde voor ontwikkeling is burgerparticipatie, zij moeten bij de ontwikkeling van windenergie kunnen participeren in de windturbines.
Met dit inpassingsplan wordt invulling gegeven aan de ambitie van de gemeente Moerdijk zoals die is neergelegd in de Notitie Windenergie. Via de 25%-bijdrage die in de Green Deal is afgesproken met de ontwikkelaars en die ook is opgenomen in de met hen gesloten anterieure overeenkomsten, krijgt de gemeente Moerdijk middelen die de lokale stichting ten goede kan laten komen voor de inwoners van de gemeente.
Structuurvisie 2033 en Structuurvisie Landschappelijke kwaliteit Buitengebied
De Structuurvisie is op 27 februari 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente binnen de gehele gemeente voor de lange termijn. De structuurvisie vormt het toetsingskader bij de beoordeling van initiatieven. De visie dient tevens als uitnodiging om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Veelal dient een nadere uitwerking plaats te vinden in deelvisies en concrete projecten. Voor de ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het buitengebied is een afzonderlijke structuurvisie vastgesteld, de structuurvisie 'landschappelijke kwaliteit buitengebied'. Het algemene gemeentelijk uitgangspunt is dat ruimtelijke ontwikkelingen samen op moeten trekken met kwaliteit, zowel in de kernen als het buitengebied.
In de structuurvisie wordt kort het beleid ten aanzien van windenergie benoemt. De gemeente volgt hierbij het provinciaal en regionaal beleid. Het zoekgebied voor windenergie bij knooppunt Zonzeel omvat ook gronden van de gemeente Drimmelen waar plaats is voor het bouwen van nieuwe windturbines.
Beleidsplan Duurzaamheid 2013 – 2017
In het Beleidsplan Duurzaamheid 2013 – 2017 is opgenomen dat Drimmelen als doel heeft in 2040 energieneutraal te zijn. Ten aanzien van de randvoorwaarden is opgenomen dat windturbines een bijdrage moeten leveren aan de lokale samenleving en inwoners.
Met dit inpassingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie van de gemeente Drimmelen om in 2040 energieneutraal te kunnen worden. Via de 25%-bijdrage die in de Green Deal is afgesproken met de ontwikkelaars en die is opgenomen in de met hen gesloten anterieure overeenkomsten, krijgt ook de gemeente Drimmelen middelen die de lokale stichting ten goede kan laten komen voor de inwoners van de gemeente.
Structuurvisie Breda 2030
De 'Structuurvisie Breda 2030' (september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De Structuurvisie beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot
2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.
Ten aanzien van windenergie wordt aangegeven dat windturbines met name langs de A16 dient te worden geconcentreerd en dat in het proces burger- en gemeentelijke participatie hierbij belangrijk is.
Duurzaamheidsvisie Breda 2030
De gemeenteraad heeft op 3 maart 2016 de 'Duurzaamheidsvisie Breda 2030' vastgesteld. Het beleid in deze visie sluit aan bij de klimaatnota 'Steek positieve energie in het klimaat'. Hierin heeft Breda de ambitie verwoord om in 2044 geheel CO2-neutraal te zijn.
Met dit inpassingsplan wordt invulling gegeven aan de structuurvisie van de gemeente Breda om windturbines langs de A16 te realiseren. Tevens wordt zo een bijdrage geleverd aan de ambitie van de gemeente Breda om in 2044 CO2-neutraal te kunnen worden. Via de 25%-bijdrage die in de Green Deal is afgesproken met de ontwikkelaars en die ook is openomen in de gesloten anterieure overeenkomsten, krijgt ook de gemeente Breda middelen die de lokale stichting ten goede kan laten komen voor de inwoners van de gemeente.
Structuurvisie Buitengebied 2025
Voor het totale gebied van de gemeente Zundert zijn structuurvisies opgesteld voor de kernen en het buitengebied. Ter plaatse van het plangebied geldt de deelvisie Structuurvisie Buitengebied 2025. Hierin worden onder andere opgavegebieden benoemd en nader uitgewerkt. Ten aanzien van duurzaamheid heeft de gemeente de regionale visie van West-Brabant aangenomen en de locaties voor windenergie onderschreven. Voorwaarde voor de ontwikkeling bij Hazeldonk heeft de gemeente gesteld dat de nieuwe windturbines ondersteuning dienen te bieden aan het te ontwikkelen bedrijventerrein Treeport Business Centre.
Bestemmingsplan Business Centre Treeport
De gemeente Zundert heeft op 11 juni 2018 het bestemmingsplan Business Centre Treeport vastgesteld. Door de boomteeltsector is gekeken naar de mogelijkheden voor samenwerking en optimalisatie van de productieketen. Hierbij bestaat een behoefte om dit op een centrale locatie te concentreren op een thematisch bedrijventerrein. Hiervoor is de locatie in de gemeente Zundert nabij de A16 aangewezen als locatie. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van dit bedrijventerrein mogelijk. Om het duurzame karakter van het bedrijventerrein vorm te geven was in het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen voor het ontwikkelen van enkele windturbines.
De mogelijkheid voor het bouwen van nieuwe windturbines op dit nieuwe bedrijventerrein was vooruitlopend gedaan op de totstandkoming van het VKA, de afronding van het MER voor de A16-zone en de vertaling ervan in dit inpassingsplan (zie hoofdstuk 2). Het ontwerp van het bestemmingsplan was ten aanzien van de bouwmogelijkheden van de windturbines prematuur. Om geen procedurele risico's voor de vaststelling van het bestemmingsplan te laten ontstaan, heeft daarom bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en de provincie (zie hiervoor in paragraaf 3.4). In de bestuurlijke afspraken tussen de gemeente en provincie is vervolgens afgesproken dat de windturbines en de bijbehorende afspraken één-op-één worden opgenomen in dit inpassingsplan. De wijze waarop dit is gebeurd, wordt in hoofdstuk 6 van deze plantoelichting toegelicht.
Met dit inpassingsplan wordt invulling gegeven aan de structuurvisie en het bestemmingsplan Treeport van de gemeente Zundert om windturbines te realiseren op het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein. De 25%-bijdrage die in de Green Deal is afgesproken met de ontwikkelaars maakt deel uit van de bestuurlijke afspraken met de gemeente. In de met de ontwikkelaars gesloten anterieure overeenkomsten, krijgt ook de gemeente Zundert middelen die de lokale stichting ten goede kan laten komen voor de inwoners van de gemeente.
Conclusie
Op basis van het voorgaande beleidskader wordt geconcludeerd dat de bouw van het project Windenergie A16 past in het planologische beleidskader van het Rijk, de provincie en de betrokken gemeenten. Met het plan wordt invulling gegeven aan de landelijke doelstelling om in het jaar 2020 6.000 MW aan opwekkingsvermogen voor duurzame windenergie te hebben gerealiseerd, waarvan 473,5 MW in de provincie Noord-Brabant waarbij een windpark van tenminste 100 MW langs de A16-zone.
Randvoorwaarden uit het beleid
Vanuit het ruimtelijke beleidskader gelden een aantal randvoorwaarden waaraan voldoen moet worden om het beoogde windturbinepark in de A16-zone te kunnen realiseren.
In dit hoofdstuk volgen de toetsingskaders, de samenvattingen en de conclusies van de milieu- en omgevingsonderzoeken naar de opstelling van windturbines zoals deze op basis van het MER in het voorliggende inpassingsplan mogelijk is gemaakt. Hierbij worden de effecten van het beoogde windpark, die zijn beschreven in hoofdstuk 8 en 9 van het MER, getoetst aan het geldende beleid en de daarbij horende normstelling. Zoals in hoofdstuk 9 van het MER is aangegeven, is in het MER een zekere bandbreedte gehanteerd qua afmetingen van de windturbines. In beginsel is die bandbreedte ook in dit inpassingsplan overgenomen, tenzij dat om specifieke redenen die in dit hoofdstuk worden aangegeven niet mogelijk bleek. In het MER is rekening gehouden met een schuifruimte per windturbine. Met deze schuifruimte is in het bestemmingsplan rekening gehouden met het bouwvlak. Het schuiven van de windturbine binnen het bouwvlak blijft hiermee binnen het inpassingsplan mogelijk. Bij de definitieve keuze voor het type windturbine dat gebouwd gaat worden, zal door de ontwikkelaar, op basis van de verleendee omgevingsvergunning, een actualisatiemelding worden gedaan, waarin wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de wettelijke normen. Per aspect beschreven op welke wijze een vertaling naar de planregels in het inpassingsplan heeft plaatsgevonden. In dit hoofdstuk wordt volstaan met een beknopte toetsing aan geldende grenswaarden en toetsingskaders. Voor een gedetailleerde beschrijving van de effecten van het beoogde windpark wordt verwezen naar het MER Windenergie A16-zone en de daarbij behorende bijlagen. Het digitaal MER is via de volgende link te raadplegen: https://merwindenergiea16.brabant.nl/. In het kader van de zienswijzen en beperkte wijzigingen in het PIP zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Deze aanvullende onderzoeken zijn als bijlage bij de toelichting van dit inpassingsplan opgenomen.
Activiteitenbesluit
Op het beoogde windpark is het toetsingskader voor geluid van windturbines van toepassing dat is opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Op grond van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit geldt voor een windturbinepark de Lden dosismaat met 47 dB Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 dB Lnight als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Aan deze norm moet worden voldaan op de gevel van een gevoelig gebouw of op de grens van een gevoelig terrein. Een gevoelig gebouw betreft een geluidsgevoelig gebouw conform artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals een burgerwoning.
Laagfrequent geluid
'Gewoon' geluid, dat wil zeggen geluid zoals dat in de buitenlucht natuurlijk voorkomt, ligt meestal in het frequentiegebied tussen 400 en 2.500 Hz. Laag Frequent Geluid is geluid met een frequentie beneden 100/125 Hz. Het is meestal mechanisch gegenereerd geluid. Windturbines kunnen mogelijk Laag Frequent Geluid veroorzaken. In de wettelijke geluidsnorm (Activiteitenbesluit) is reeds rekening gehouden met de beleving van het geluid inclusief laagfrequent geluid van windturbineparken. Zie hiervoor ook de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu (d.d. 24 maart 2016 kenmerk IENM/ BSK-2016/55583) en het Kennisbericht omtrent het geluid van windturbines van het RIVM (juni 2016).
Gezondheidseffectscreening (GES)
GES staat voor gezondheidseffectscreening. GES is ontwikkeld om bij ruimtelijke planvorming in beeld te brengen wat de werkelijke gezondheidsrisico's zijn rondom enkele milieufactoren, in aanvulling op wettelijke milieunormen of afspraken, die lang niet altijd voldoende zijn om risico's en klachten te vermijden. Niet alleen de feitelijke kwaliteit in de omgeving wordt daarbij in aanmerking genomen, maar ook het aantal blootgestelde mensen. Geluid is één van de milieusegmenten die beoordeeld wordt op mogelijke gezondheidseffecten. De GES-score is in het MER gebruikt om de toename van de geluidsbelasting als gevolg van de nieuwe windturbines te beoordelen in relatie tot het bestaande geluidsniveau (als gevolg van het spoorweg- en wegverkeerslawaai) in beeld te brengen.
Voor windenergie geldt dat geluid het enige aspect is dat in verband wordt gebracht met gezondheid. Daarom zijn bij de bepaling van de GES-score in het MER enkel de geluidsbelasting ter plaatse van omliggende woningen beschouwd. Aangezien de cumulatieregels alle geluid omrekenen naar wegverkeer- equivalente geluidsniveaus wordt de GES-beoordeling van wegverkeer gehanteerd om het gecumuleerde geluidsniveau om te rekenen naar een GES-score. Op deze manier krijgt dus elke woning een GES-score. Een GES-score is een getal van 0 t/m 8, waarbij bij score 6 het Maximaal Toelaatbare Risico wordt overschreden, zie tabel 5.1.
Tabel 5.1 GES-score
Geluidsgevoelige objecten
In het kader van het MER en de vergunningaanvragen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarin voor de verschillende turbineafmetingen onderzoek is gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat in het worst-case scenario, gebruik makende van de turbines met de hoogste geluidsbelasting en zonder verdere maatregelen, op de gevels van elf woningen waar de jaargemiddelde belasting Lden hoger is dan de norm van 47 dB. Daarbij wordt bij negen woningen ook niet aan de norm Lnight van 41 dB voldaan. De geluidscontouren in de nieuwe situatie, uitgaande van de grootste geluidsproductie, is weergegeven met een rode lijn op figuur 5.1. Wordt gekozen voor een turbine met een lager bronvermogen, dan zal de geluidsbelasting kleiner zijn. Dat is weergegeven met een blauwe lijn op figuur 5.1. Omdat de normstelling uit het Activiteitenbesluit dwingend voorschrijft dat aan de geldende geluidsnormen voldaan moet worden, hebben ontwikkelaars bij hun vergunningaanvraag deze normen in acht genomen. In de vergunningaanvragen zijn door hen meerdere type windturbines aangevraagd die qua geluidsbelasting kunnen voldoen aan de wettelijke geluidsnormen. Het aspect geluid staat daarmee de ontwikkeling van het project Windenergie A16-zone niet in de weg.
Figuur 5.1 Geluidsbelasting als gevolg van nieuwe windturbines (Rood: bovenkant bandbreedte, Blauw: onderkant bandbreedte) (Bron: Bosch & van Rijn)
Gezondheidseffectscore (GES)
De verandering in GES-score als gevolg van de komst van de nieuwe windturbines is weergegeven in tabel 5.2. Uit het onderzoek blijkt dat de GES-score van alle beschouwde woningen in het plangebied tezamen als gevolg van de nieuwe windturbines toeneemt met 156 punten. Dit is vooral te wijten aan een verschuiving van de GES-score in de klasse met score 1 tot 3 naar de klasse met score 4 (van 1480 naar 1551 woningen).
Hoewel op enkele locaties daarmee sprake is van een beperkte verslechtering van het akoestische klimaat (van score 2 of 3 naar 4), wordt deze beperkte verslechtering desondanks aanvaardbaar geacht. Deze toename is het gevolg van de keuze om in het plangebied op grootschalige wijze duurzame energie op te wekken met behulp van windturbines. Het belang van het opwekken van duurzame energie door middel van windturbines weegt voor het provinciebestuur zwaarder dan de beperkte toename van de geluidsbelasting in het plangebied. Daarnaast is een akoestische situatie met een GES-score van 4 (matige kwaliteit) nog steeds aanvaardbaar, temeer omdat een groot deel van het plangebied reeds akoestisch belast is als gevolg van het geluid afkomstig van het spoorweg- en wegverkeer en -vooral voor het zuidelijke deel van het plangebied- het industrielawaai.
Tabel 5.2 GES-score en verandering als gevolg van de bouw van de nieuwe windturbines
Het aantal woningen met een GES-score van 6 of meer neemt toe van 93 in de huidige situatie naar 102 in de nieuwe situatie. De 9 woningen in kwestie betreffen echter alleen bedrijfswoningen die behoren tot het windpark (zie hierna).
Bedrijfswoningen
Voor tien woningen in het projectgebied geldt dat dit bedrijfswoningen zijn die bij het windpark horen.
Vanuit deze woningen wordt het technische beheer van het windpark uitgevoerd. De bewoner is tevens beheerder of molenaar in het windpark die specifieke taken voor het windpark verricht, waaronder:
De taken van de beheerders zijn vastgelegd in een overeenkomst, waarin tevens afspraken staan over de levering van stroom die direct afkomstig is van het windpark en de vergoeding voor het uitvoeren van het beheer. Door de binding tussen de bedrijfswoningen en het windpark is sprake van woningen die behoren tot de inrichting. De woningen vormen daarom geen geluidsgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit. Ter plaatse van de bedrijfswoningen wordt het geluid afkomstig van de windturbines zodoende niet getoetst aan de wettelijke geluidsnormen.
Ondanks dat deze woningen hiermee niet als gevoelig object worden getoetst aan de normering uit het Activiteitenbesluit, is ook voor deze woningen de huidige en toekomstige geluidshinder inzichtelijk gemaakt, zie tabel 5.3. Voor deze bedrijfswoningen bedraagt de maximum berekende geluidsbelasting 53 dB(A) als gevolg van het nieuwe windpark. Gecumuleerd met de overige geluidsbronnen in de omgeving leidt dit tot een maximum berekende geluidsbelasting van ten hoogste 73 dB. Dit niveau van geluidsbelasting is bij deze woningen, vanwege de relatief hoge geluidsbelasting in de huidige situatie, aanvaardbaar. De toename qua geluidsbelasting bedraagt 2 tot 9 dB. Het bestaande akoestische klimaat wordt als gevolg van de nieuwe windturbines daarmee niet dusdanig slechter dat ter plaatse van deze bedrijfswoningen geen sprake meer zou zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bovendien is de in tabel 5.3 opgenomen toename qua geluidsbelasting een situatie 'worst case' (ergste geval). De feitelijke toename hangt af van het uiteindelijke turbinetype dat de ontwikkelaar ter plaatse gaat realiseren. Nieuwere windturbinetypen hebben veelal een lager bronvermogen dan waarvan nu is uitgegaan en de geluidsbelasting zal in de praktijk daarom lager uitvallen. Ten slotte wordt het geluid van de windturbine binnen de rekenmethode extra zwaar meegenomen. De daadwerkelijke geluidsbelasting zal in de praktijk lager zijn.
Tabel 5.3 Bedrijfswoningen en geluidsbelasting
Adres | Huidige geluidsbelasting | Geluidbelasting als gevolg van het windpark | Gecumuleerde geluidsbelasting |
Streeplandsedijk 2b, Lage Zwaluwe | 55 | 51 | 64 (+9 dB) |
Wilgendijk 1, Lage Zwaluwe | 60 | 53 | 67 (+7 dB) |
Zwaluwsedijk 7, Moerdijk | 66 | 48 | 66 (+0 dB) |
Noordseweg 6, Langeweg | 59 | 50 | 64 (+5 dB) |
Noordseweg 9, Langeweg | 59 | 50 | 64 (+5 dB) |
Bredeweg 2, Terheijden | 60 | 59 | 62 (+2 dB) |
Kerzelseweg 8, Galder | 54 | 48 | 60 (+6 dB) |
Hazeldonk 6286, Breda | 66 | 71 | 73 (+5 dB) |
Paandijksestraat 14, Rijsbergen | 60 | 58 | 62 (+2 dB) |
Paandijksestraat 16, Rijsbergen | 62 | 61 | 65 (+3 dB) |
Cumulatie opschaling windpark Hoogstraten
In het kader van de opschaling van het windpark Hoogstraten over de Belgische grens is aanvullend onderzoek gedaan naar de cumulatie van geluid van verschillende bronnen (zie Bijlage 5 van de plantoelichting). Het gaat hierbij om de bestaande en nieuwe windturbines, wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Voor de nieuwe windturbines is zowel rekening gehouden met de nieuwe windturbines van het project Windenergie A16 als de opschaling van de windturbines van het windpark Hoogstraten. Uit het onderzoek blijkt dat de toename als gevolg van cumulatie op geen enkele woning meer is dan 1 dB. Dit betreft een niet of nauwelijks waarneembare toename. De ontwikkeling van het windpark, inclusief de opschaling van de Belgische windturbines leidt tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Uit het onderzoek bij het MER blijkt dat wanneer wordt gekozen voor het windturbinetype met een hoog bronvermogen (benadering 'worst case') niet zonder meer aan de geluidnormen voldaan kan worden. Door te kiezen voor een windturbinetype met een lager bronvermogen dan waarvan in het onderzoek in het MER is uitgegaan, dan wel door treffen van maatregelen, kunnen de nieuwe windturbines wel altijd aan de geluidsnormen voldoen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt voorts dat in elk geval voor zeven bedrijfswoningen die bij het windpark behoren ook een goed woon- en leefklimaat gehandhaafd blijft ondanks dat voor deze bedrijfswoningen de geluidsnormen niet van toepassing zijn. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van het windpark.
Vertaling in bestemmingsregeling
In de planregeling bij dit inpassingsplan worden de in tabel 5.3 genoemde woningen aangewezen als bedrijfswoning behorende bij het windturbinepark. Deze woningen hebben op de verbeelding de aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen en zijn in de planregeling voorzien van een bijpassende regeling. Dit om duidelijk te maken dat deze bedrijfswoningen niet als geluidsgevoelige objecten worden betrokken op grond van de toetsing van het Activiteitenbesluit.
Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
De beoogde windturbines vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het toetsingskader voor het aspect slagschaduw wordt gevormd door de voorschriften die zijn opgenomen in de Activiteitenregeling. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling, zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden.
Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Activiteitenregeling. In deze Regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de afstand tussen de windturbine(s) en woningen of andere slagschaduwgevoelige objecten minder dan 12x de rotordiameter bedraagt en indien gemiddelde schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een raam van een gevoelig object. Dit is vertaald in een toetswaarde voor de maximale schaduwduur van 6 uur per jaar. Een dergelijke norm kan met een contour in een kaartbeeld worden weergegeven. Echter, aangezien de 6 uur een afronding is, is het mogelijk dat woningen niet worden meegerekend die toch meer dan 340 minuten (17 dagen x 20 minuten) aan slagschaduw worden blootgesteld. Om deze reden is gekozen om een contour in te tekenen waarbinnen objecten aan slagschaduw blootgesteld kunnen worden voor een periode van 5:40 uur per jaar.
In het slagschaduwonderzoek is gekeken naar de duur van slagschaduw op gevoelige objecten (zoals woningen) en zijn verschillende contouren van de duur van slagschaduw (totale duur per jaar) op kaart gezet. Hiermee is inzichtelijk wat de verwachte slagschaduw is in de omgeving van de windturbines.
Figuur 5.2 Slagschaduw en woningen boven de norm (rode lijn is de bovengrens, oranje lijn de ondergrens) (Bron: Bosch & van Rijn)
In totaal bevinden zich 318 objecten binnen de toetsingsnorm van 5:40 uur. Voor gevoelige objecten die buiten de rode contour zoals weergegeven op figuur 5.2 liggen, wordt zeker aan de norm voor de maximale hinderduur voldaan. Voor de woningen die binnen de 5:40 uur contour liggen, worden mitigerende maatregelen genomen.
De provincie Noord-Brabant hanteert als uitgangspunt dat alle windturbines van het project Windenergie A16 moeten worden voorzien van een automatische stilstandregeling om nergens meer dan 5:40 uur per jaar aan slagschaduwhinder te laten optreden. Met deze regeling wordt de hinderduur beperkt tot de toegestane maximale slagschaduw voor het betreffende gevoelige object. De windturbines worden daarmee automatisch afgeschakeld zodra mogelijk slagschaduwhinder optreedt bij gevoelige objecten. Het toepassen van deze maatregel is beoordeeld in het kader van de omgevingsvergunning die de ontwikkelaars hebben ingediend. Hiermee wordt aan de norm voldaan zoals vastgelegd in de activiteitenregeling. In het MER (bijlage P) is inzichtelijk gemaakt hoeveel opbrengstderving met deze stilstandregeling samenhangt. Dit blijkt maximaal 1,28% te zijn, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het windpark niet in het geding komt.
Bedrijfswoningen
Voor tien woningen in het projectgebied geldt dat dit bedrijfswoningen zijn die onderdeel uitmaken van de inrichting van het windpark, de bedrijfswoningen horen dus bij het windpark. Dit betekent dat de woningen vanwege de functionele en organisatorische bindingen tussen de eigenaren/gebruikers en het windpark niet zijn aan te merken als gevoelige objecten. Ondanks dat deze woningen hiermee niet als gevoelig object zijn aan te merken worden de woningen hier getoetst aan de normering uit de Activiteitenregeling en is ook voor deze woningen de huidige en toekomstige slagschaduwduur inzichtelijk gemaakt. De mitigerende maatregelen voor de woningen voor derden leiden ook tot vermindering van de slagschaduwbelasting op de bedrijfswoningen. Voor de bedrijfswoningen wordt de slagschaduwbelasting acceptabel geacht. Vanwege de specifieke functie van de bedrijfswoning voor het windpark ondervinden de bewoners naar verwachting minder hinder van de slagschaduw. Hierdoor is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bedrijfswoningen.
Cumulatie met windpark Hoogstraten
In het kader van de opschaling van het windpark Hoogstraten over de Belgische grens is aanvullend onderzoek gedaan naar de cumulatie van slagschaduw als gevolg van de opschaling van de windturbines van het windpark Hoogstraten (Zie Bijlage 7 bij deze plantoelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat de opschaling van het windpark Hoogstraten in cumulatie met het project Windenergie A16 leidt tot meer slagschaduw. Door middel van de stilstandregeling die wordt ingesteld voor de windturbines zal geen norm-overschrijding plaatsvinden.
Conclusie
Het windpark veroorzaakt slagschaduwhinder boven de 5:40 uur norm voor 318 gevoelige objecten. Door het treffen van een stilstandsvoorziening kan altijd worden voldaan aan de wettelijke normen ten aanzien van slagschaduwhinder door windturbines en is sprake van een planologisch aanvaardbare ontwikkeling.
Het aspect slagschaduwhinder bij bestaande bebouwing behoeft verder geen specifieke regeling of vertaling naar het inpassingsplan. Het toepassen van een stilstandsvoorziening bij bestaande bebouwing ('gevoelige bestemmingen') wordt namelijk aan de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd.
Vertaling in bestemmingsregeling
In het kader van het inpassingsplan worden tien woningen aangewezen als bedrijfswoning bij het windturbinepark. Deze woningen hebben op de verbeelding de aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen en zijn in de planregeling voorzien van een bijpassende regeling. Evenals hiervoor in paragraaf 5.2 is aangegeven over geluid, geldt ook voor slagschaduwhinder dat deze bedrijfswoningen niet als gevoelige objecten worden betrokken op grond van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling.
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wnb is werking in getreden met ingang van 1 januari 2017. Gedeputeerde Staten is in beginsel bevoegd gezag voor de vergunningverlening onder de Wnb.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Verder geldt er een verplichting om een passende beoordeling te verrichten in significant negatieve effecten op voorhand niet zijn uitgesloten. In dat geval kan het plan alleen worden vastgesteld indien met zekerheid is vastgesteld dat uitvoering van het plan niet leidt tot een aantasting van natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Eventueel noodzakelijke mitigerende maatregelen moeten in dat geval bij vaststelling van het plan geborgd zijn.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent twee soorten natuurgebieden, te weten:
Soortenbescherming
Daarnaast is in de Wnb de soortenbescherming geregeld. Soortenbescherming geldt voor alle beschermde soorten ongeacht waar deze soorten zich bevinden en hoeveel soorten het betreft. In de Wnb zijn verbodsbepalingen opgenomen van handelingen en effecten op beschermde soorten die niet worden uitgevoerd, behoudens ontheffing.
Gebiedsbescherming - Natura 2000-gebieden
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk (of in combinatie met andere plannen of projecten) significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en die verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Voor dit plan zijn de volgende Natura 2000-gebieden gelegen binnen een straal van 30 km van het projectgebied:
Nederland:
België:
Binnen het projectgebied van het windpark bevinden zich alleen de Natura 2000-gebieden Biesbosch en Hollandsch Diep. Hiervan ligt alleen oppervlaktewater binnen het projectgebied. Omdat geen windturbines in het water geplaatst worden, is met zekerheid te zeggen dat geen areaal verlies optreedt van deze Natura 2000-gebieden. Daarnaast is geen sprake van relevante emissie van schadelijke stoffen naar lucht, water en of bodem of van veranderingen in grond- of oppervlaktewateren. De dichtstbijzijnde habitattypen liggen op meer dan één kilometer afstand van de turbineopstellingen langs de rijksweg A16. Van verstoring van de typische soorten van de habitattypen is op deze afstand op voorhand geen sprake.
Een aantal soorten, waarvoor Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied zijn aangewezen, zijn wel relevant. Het gaat hierbij om de volgende soorten:
Soorten van Bijlage II Habitatrichtlijn
Biesbosch: meervleermuis
Vlaamse N2000-gebieden: diverse vleermuissoorten
Broedvogels:
Hollandsch Diep: alle soorten
Biesbosch: alle soorten
Haringvliet: zwartkopmeeuw, grote stern
Boezems Kinderdijk: purperreiger
Veerse Meer: aalscholver
Krammer-Volkerak: lepelaar, zwartkopmeeuw kleine mantelmeeuw
Niet-broedvogels:
Hollandsch Diep: alle soorten
Biesbosch: alle soorten
Donkse Laagten: brandgans, kolgans
Haringvliet: aalscholver, kolgans, dwerggans, grauwe gans, brandgans, wilde eend
Krammer-Volkerak: aalscholver, grauwe gans, brandgans, wilde eend
Kampina &
Oisterwijkse Vennen: taigarietgans
Gebiedsbescherming - Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. De begrenzing van het NNB in relatie tot het plangebied en de bestaande windturbines, is weergegeven in figuur 5.3.
Figuur 5.3 NatuurNetwerk Brabant binnen projectgebied
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk doden, vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.
Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten (art. 3.10 Wnb). De overige soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. GS kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan voor deze soorten ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
In het kader van de ontwikkeling van het project Windenergie A16 is onderzoek gedaan naar de effecten van de ontwikkeling op beschermde soorten (flora en fauna) en de Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van de soortenbescherming worden voor het windpark alleen effecten verwacht op vogels en vleermuizen. Op overige beschermde soorten (flora en fauna) wordt een effect als gevolg van het windpark op voorhand uitgesloten.
De effecten op vogels kunnen bestaan uit:
Deze effecten op vleermuizen kunnen bestaan uit:
Effecten op vogels in aanlegfase
Voor vogels is het gedurende de werkzaamheden vanwege de fasering van de aanleg-werkzaamheden (inclusief de sloop van de bestaande windturbines) mogelijk om elders in (de directe omgeving van) het plangebied en omgeving een alternatieve foerageer- of rustplek te benutten als ze tijdens een bepaalde fase op een bepaalde plek verstoord worden. Er is daarom geen sprake van wezenlijke verstoring: vogels zullen (de directe omgeving van) het plangebied niet verlaten zodat in dit geval ook geen verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied optreedt.
Globaal overzicht aanvaringsslachtoffers onder vogels in gebruiksfase
Op basis van deskundigenoordeel wordt voor het noordelijk deel van het plangebied en omgeving (kleigronden) het aantal slachtoffers in het project Windenergie A16 in de ordegrootte van het gemiddelde van 15 slachtoffers per windturbine per jaar aangehouden. Voor het zuidelijk deel (zandgronden) van het plangebied het project Windenergie A16 wordt het aantal slachtoffers in dit deel van het project Windenergie A16 in de ordegrootte van maximaal 10 slachtoffers per windturbine per jaar aangehouden.
Dat leidt voor het windpark tot het overzicht van aanvaringsslachtoffers bij vogels zoals weergegeven in tabel 5.4.
Tabel 5.4 Aantallen verwachte jaarlijkse aanvaringsslachtoffers bij vogels
Aanvaringsslachtoffers N2000 broedvogels in gebruiksfase:
De lepelaar die op Sassenplaat in het Hollandsch Diep broedt, foerageert hooguit met enkel exemplaar in het plangebied. Uitgaande van deze gegevens zal de lepelaar hooguit incidenteel slachtoffer worden van een aanvaring met een windturbine van het project Windenergie A16 (<1 slachtoffer per jaar). De kluut heeft geen binding met het plangebied. Het optreden van aanvaringsslachtoffers van broedvogels van kluut van het Natura 2000-gebied Hollandsch Diep is daarom uitgesloten.
Een enkel paartje van de blauwborst, ijsvogel en enkele paren rietzangers broeden langs de zuidoever van het Hollandsch Diep (binnen het Natura 2000-gebied Biesbosch). Er zijn geen effecten op deze soorten omdat deze vogels geen directe binding met het plangebied hebben. Het optreden van aanvaringsslachtoffers van broedvogels van blauwborst, ijsvogel en rietzanger van het Natura 2000-gebied Biesbosch is daarom uitgesloten. De snor, roerdomp en het porseleinhoen hebben geen binding met het plangebied en het optreden van aanvaringsslachtoffers van deze broedvogels van het Natura 2000-gebied Biesbosch is daarom uitgesloten.
In het zomerhalfjaar jagen met regelmaat één of enkele bruine kiekendieven in het noordelijk deel van het plangebied. Mogelijk zijn deze vogels afkomstig uit de Biesbosch. Kiekendieven hebben een relatief lage aanvaringskans en zullen hooguit incidenteel slachtoffer worden van een aanvaring met een windturbine van het project Windenergie A16 (<1 slachtoffer per jaar).
Hooguit een enkel exemplaar van de aalscholver (toen de kolonie nog groot was) zal geregeld gefoerageerd hebben in het plangebied. De aalscholver is niet of nauwelijks als aanvaringsslachtoffer aangetroffen. Uitgaande van deze gegevens zullen de aalscholvers hooguit incidenteel slachtoffer worden van een aanvaring met een windturbine van het project Windenergie A16 (<1 slachtoffer per jaar).
Andere soorten broedvogels waar Natura 2000-gebieden in de omgeving voor zijn aangewezen komen niet of hooguit incidenteel in het plangebied voor. Van deze soorten vallen geen of hooguit incidenteel aanvaringsslachtoffers.
Aanvaringsslachtoffers 'overige broedvogels' in gebruiksfase
In (de omgeving van) het plangebied zijn kolonies van blauwe reiger, huiszwaluw, boerenzwaluw en roek aanwezig. Gezien de afstand van deze kolonies tot het project Windenergie A16 en de beperkte aantallen in de kolonies zullen de aantallen vliegbewegingen van deze vogels door de lijnopstellingen van het project Windenergie A16 beperkt zijn. Broedvogels van deze kolonies zullen hooguit incidenteel slachtoffer worden van een aanvaring met een windturbine in het plangebied.
De kleine mantelmeeuw en in mindere mate de zilvermeeuw vliegen in de broedtijd dagelijks (vooral) door het noordelijke deel van het plangebied. Voor de kleine mantelmeeuw worden op basis van het Flux-Collison Model 8 aanvaringsslachtoffers per jaar voorspeld, voor de zilvermeeuw 4 aanvaringsslachtoffers. Voor de talrijk voorkomende kleine mantelmeeuw vallen jaarlijks enkele tientallen aanvaringsslachtoffers, van de zilvermeeuw enkele. Van de visdief worden geen regelmatige vliegbewegingen verwacht door het plangebied. De visdieven van de kolonies van Moerdijk, Sassenplaat en Biesbosch foerageren veelal in die gebieden zelf. Binnen het plangebied komen nauwelijks visdieven voor. Van deze soort vallen geen of hooguit op incidentele basis aanvaringsslachtoffers.
In en nabij het plangebied komen vooral algemene soorten van het open en halfopen agrarisch landschap voor. Voor veel van de algemene soorten en soorten van de Rode Lijst is het aanvaringsrisico over het algemeen verwaarloosbaar klein, omdat ze weinig risicovolle vliegbewegingen door het geplande windpark maken. Lokale broedvogels zijn meestal ook goed bekend met de omgeving en de risico's ter plaatse. Soorten waarvan jaarlijks enkele aanvaringsslachtoffers voorzien kunnen worden, zijn kievit en scholekster en in Rooskensdonk ook grutto. Deze soorten broeden met vele tientallen broedparen in het plangebied. Tijdens baltsvluchten heeft deze soort een verhoogd risico op een aanvaring met een windturbine. De verschillende soorten roofvogels (buizerd, bruine kiekendief, wespendief, sperwer, havik, slechtvalk, boomvalk) worden relatief weinig gevonden als aanvaringsslachtoffer. Daarnaast zijn de absolute aantallen vogels die het betreft klein, waardoor het aantal vliegbewegingen door het windpark beperkt zal zijn. Van het totaal aantal aanvaringslachtoffers dat voor de windturbines op jaarbasis is berekend zal een zeer beperkt aandeel lokale broedvogels (alle soorten samen) betreffen.
Voor het merendeel van de broedvogelsoorten in en nabij het plangebied gaat het op jaarbasis om incidentele slachtoffers. Broedvogelsoorten waarvoor op jaarbasis meer dan incidenteel een slachtoffer valt, zijn soorten met een grote actieradius en soorten die geregeld in de hogere luchtlagen verkeren, zoals bijvoorbeeld veldleeuweriken, spreeuwen en gierzwaluwen, en soorten die in het donker foerageer- en of baltsvluchten maken, zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde kievit. Het gaat hierbij per soort om hooguit enkele aanvaringsslachtoffers op jaarbasis.
Aanvaringsslachtoffers N2000 niet-broedvogels in gebruiksfase
De kolgans, grauwe gans en brandgans kunnen geregeld met grote aantallen in het winterhalfjaar in het noordelijk deel van het plangebied en omgeving foerageren. Deze soorten kunnen overnachten in onder andere het Hollandsch Diep en Biesbosch. De brandgans is de talrijkste soort in het plangebied, de grauwe gans en kolgans komen met wat kleinere aantallen voor. Uit het veldonderzoek naar vliegbewegingen is gebleken dat ganzen in grote aantallen door het plangebied kunnen vliegen.
Voor de grauwe gans, kolgans en brandgans is met behulp van het Flux-Collison Model een soortspecifieke berekening gemaakt van het aantal slachtoffers voor het project Windenergie A16. Het berekende aantal aanvaringsslachtoffers komt voor de grauwe gans uit op 3 slachtoffers per jaar. Hiervan worden 2 slachtoffers gerekend tot het Natura 2000-gebied Hollandsch Diep en 1 slachtoffer tot het Natura 2000-gebied Biesbosch. Voor de kolgans en brandgans is ieder 1 slachtoffer per jaar berekend. Deze worden gerekend tot het Natura 2000-gebied Hollandsch Diep.
De smient en wilde eend kunnen geregeld met kleine aantallen vogels in het winterhalfjaar in het noordelijk deel van het plangebied foerageren. Deze soorten kunnen rusten het Hollandsch Diep en Biesbosch. Voor de smient en wilde eend is met behulp van het Flux-Collison Model een soortspecifieke berekening gemaakt van het aantal slachtoffers voor het VKA. Het berekende aantal aanvaringsslachtoffers komt voor zowel de smient als wilde eend uit op 3 slachtoffers van iedere soort per jaar. Hiervan worden 2 slachtoffers gerekend tot het Natura 2000-gebied Hollandsch Diep en 1 slachtoffer tot het Natura 2000-gebied Biesbosch.
De krakeend en kuifeend van het Natura 2000-gebied Hollandsch Diep komen met slechts kleine aantallen voor in de kleipolders. Van deze soorten vallen geen of hooguit incidenteel aanvaringsslachtoffers. De alternatieven zijn hier niet onderscheidend in.
Andere soorten niet-broedvogels waar Natura 2000-gebieden in de omgeving voor zijn aangewezen komen niet of hooguit incidenteel in het plangebied voor, van deze soorten worden geen of hooguit incidenteel aanvaringsslachtoffers voorspeld.
Aanvaringsslachtoffers 'overige niet-broedvogels' in gebruiksfase
Andere soorten watervogels die niet aangewezen zijn voor Natura 2000-gebieden komen veelal hooguit met kleine aantallen in het plangebied voor. Van de meeste soorten vallen geen of hooguit incidenteel aanvaringsslachtoffers. Van de wat talrijkere soorten als meeuwen (kokmeeuw, stormmeeuw) en steltlopers (kievit, wulp) kunnen jaarlijks respectievelijk één of enkele tientallen en een tiental aanvaringslachtoffers vallen.
Verstoring vogels in de gebruiksfase
Verstoring van leefgebied van broedvogels, waar Natura 2000-gebieden in de omgeving voor zijn aangewezen, is niet aan de orde. Bomen in de omgeving van de turbines van het windpark zijn in 2017 globaal onderzocht. Bij in totaal 12 turbines liggen binnen 100 m afstand in potentie geschikte bomen voor vogels met een jaarrond beschermde nestplaats. Het windpark heeft zeer weinig risico op het verstoren van broedvogels van de Rode Lijst. Alle turbines staan buiten waardevol gebied voor Rode Lijst soorten. Voor de overige soorten broedvogels zijn effecten als gevolg van verstoring niet aanwezig.
Verstoring van leefgebied van niet-broedvogels, waar Natura 2000-gebieden in de omgeving voor zijn aangewezen, is niet uit te sluiten. Echter zijn er de effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Andere soorten watervogels die niet aangewezen zijn voor Natura 2000-gebieden komen veelal hooguit met kleine aantallen in het plangebied voor. Voor deze soorten is daarom geen sprake van een zeer grote verstoring van het leefgebied. De turbinelocaties verschillen niet wezenlijk in aantrekkelijkheid voor deze watervogels; en is daarom vanuit gegaan dat weinig verschil aanwezig is tussen de aantallen van de overige watervogels in en nabij de verschillende turbinelocaties.
Barrièrewerking vogels in de gebruiksfase
Het plangebied ligt niet binnen belangrijke vliegroute van broedvogels tussen foerageer- en broedgebieden. De vliegroutes van broedende meeuwen in Moerdijk en Sassenplaat en watervogels door het plangebied lopen voornamelijk in het noordelijk deel van het plangebied. Geen van de alternatieven heeft lange lijnopstellingen die dwars op deze vliegroutes liggen en kunnen geenszins een barrière vormen voor deze meeuwen en watervogels. De lijnopstellingen zijn tamelijk kort van aard en bovendien is de minimale afstand tussen de turbines 400 meter. Zeker een deel van de vogels kan met een dergelijke afstand eenvoudig tussen de turbines door vliegen. Effecten als gevolg van barrièrewerking zijn niet aanwezig.
Effecten op vleermuizen in aanlegfase
Voor het windpark is in 2017 het voorkomen van paarverblijfplaatsen en de potentie voor het voorkomen van kraamverblijfplaatsen onderzocht. Op zes locaties nabij (<50 m afstand van) de turbinelocaties zijn potenties voor kraamverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Op één locatie nabij een geplande turbinelocatie is mogelijk een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig. Op deze locaties is het mogelijk dat sprake is van verstoring van verblijfplaatsen van vleermuizen.
Effecten op vleermuizen in gebruiksfase
Voor het windpark zijn de turbinelocaties in twee verschillende categorieën ingedeeld, op basis van het voorspelde aantal aanvaringsslachtoffers. Deze locaties zijn: locaties die nabij bos, bomen en andere aantrekkelijke landschapselementen liggen (5 slachtoffers per turbine per jaar) en locaties die in open agrarisch landschap staan (1 slachtoffer per turbine per jaar). Voor het project Windenergie A16 worden in totaal jaarlijks 36 aanvaringsslachtoffers van vleermuizen voorspeld. Op basis het veldonderzoek naar gebiedsgebruik van vleermuizen in 2017 kan de soortensamenstelling van de te verwachten aanvaringsslachtoffers bepaald worden. Het totaal van 36 slachtoffers bestaat uit 33 slachtoffers van de gewone dwergvleermuis en de rest uit ruige dwergvleermuis (2) en rosse vleermuis (1). Omdat geen directe relatie bestaat tussen de vleermuizen in Vlaamse Natura 2000-gebieden en het plangebied, zijn geen effecten als gevolg van de aanleg en het gebruik van het project Windenergie A16 aanwezig.
Effecten op habitattypen N2000-gebieden
Verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats in nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van de aanleg en het gebruik van het project Windenergie A16 is op voorhand met zekerheid uitgesloten.
Effecten op flora, vissen, ongewervelden, amfibieën en reptielen
In 2017 zijn tijdens veldonderzoek de turbineposities van het windpark in het veld onderzocht op potentie voor beschermde flora. Geen van de locaties van het windpark biedt potentie voor beschermde flora. Ten aanzien van het windpark is van beschermde soorten geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
Geen van de locaties van het windpark biedt potentie voor beschermde ongewervelden. De kans op effecten op ongewervelden wordt voor het project Windenergie A16 als nihil beschouwd. Voor de beschermde soorten is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
De kans op effecten op vissen wordt voor het VKA van het project Windenergie A16 als nihil beschouwd. Voor de beschermde soorten is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
Geen van de turbineposities van het windpark biedt potentie voor amfibieën en reptielen. De kans op effecten op amfibieën en reptielen wordt voor het project Windenergie A16 als nihil beschouwd. Voor de beschermde soorten is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
Effecten op grondgebonden zoogdieren
In 2017 zijn tijdens veldonderzoek de locaties van het VKA nader in het veld onderzocht voor potentie voor beschermde grondgebonden zoogdieren. Op twee turbinelocaties van het windpark is potentie voor verblijfplaatsen van de gewone eekhoorn, steenmarter, hermelijn, bunzing en/of wezel aanwezig. Het VKA kan leefgebied (foerageergebied, voortplantingsplaatsen) van deze soorten omvatten. Voor deze soorten is een ontheffing van verbodsbepalingen (artikel 3.10 lid 1b) van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Gezien de aard van de gevolgen en de mogelijkheid tot het treffen van mitigerende maatregelen is de verwachting dat deze ontheffing zal worden verleend.
Overige beschermde gebieden
NatuurNetwerk Brabant (NNB)
Op basis van het tweede lid van artikel 5.6 van de Verordening Ruimte moet bij verspreiding van geluid van windturbines binnen gebieden die zijn aangewezen in het kader van NNB, worden nagegaan of sprake is van aantasting de ecologische waarden en kenmerken van het betreffende NNB-gebied. Effecten moeten worden beperkt, resterende negatieven effecten moeten worden gecompenseerd.
Het windpark is gelegen buiten de door de provincie aangewezen NNB-gebieden. Wel vindt bij drie turbinelocaties overdraai van de rotor plaats over gronden die deel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones.
In het akoestisch onderzoek bij het MER is specifiek gekeken naar de verstorende effecten op gebieden die deel uitmaken van het NNB als gevolg van de nieuwe windturbines (zie bijlage H bij het MER). Als gevolg van de nieuwe windturbines zal de geluidsbelasting op een deel van de gronden die deel uitmaken van het NNB enigszins toenemen. De mate waarin dat gebeurt, hangt voorts af van de feitelijke geluidsbelasting die optreedt als gevolg van de nieuwe windturbines. Dat is weer afhankelijk van het uiteindelijk te bouwen windturbinetype, maar uit het verrichte natuuronderzoek is gebleken dat de effecten op het NNB vrijwel nihil zijn.
Op basis van de vergunningaanvragen van de ontwikkelaars is nader onderzoek gedaan naar de omvang van het areaal aan NNB-gebied dat uiteindelijk verstoord wordt. Hiervoor is als bijlage H bij het MER geluidsonderzoek gedaan naar het gebied waar de geluidsbelasting hoger ligt dan 42 dB(A) voor bosgebieden en 45 dB(A) voor open landschap als gevolg van de windturbines. Hierbij is rekening gehouden met de gebieden waar door bestaande geluidsbronnen (weg- en railverkeer) al een hogere geluidsbelasting geldt. De gebieden waarvoor een normoverschrijding heeft een oppervlak van 20,9 hectare. Op basis van de provinciale compensatieregeling geldt dat 1/3 van het verstoord oppervlak moet worden gecompenseerd. Voor het totale windpark geldt een compensatieplicht van 3,9 hectare. Overeenkomstig de Verordening Ruimte van de provincie is met de betreffende ontwikkelaars een overeenkomst gesloten om de benodigde financiële compensatie zeker te stellen.
Per saldo wordt daarom geoordeeld dat de beperkte effecten die samenhangen met het overdraaien van rotoren over gronden die deel uitmaken van het NNB aanvaardbaar zijn. Het belang van het opwekken van duurzame energie dat wordt gediend door het toestaan van deze overdraai, staat in verhouding tot de beperkte effecten op de NNB. Alternatieve locaties voor de windturbines binnen het plangebied die deze effecten verder zouden kunnen beperken zijn in het MER bij dit inpassingsplan onderzocht en blijken niet voorhanden te zijn. De effecten van de beperkte mate van overdraai over NNB worden voorts gecompenseerd. Dat is ook vastgelegd in de anterieure overeenkomsten die met de ontwikkelaars zijn gesloten.
Conclusies
Uit de onderzoeken bij het MER blijkt dat voor het project Windenergie A16 geen significante negatieve effecten zijn te verwachten op de aangewezen beschermde dier- en plantensoorten. Dat geldt zowel in de aanleg- als de gebruiksfase. Wel is het zo dat als gevolg van de komst van de nieuwe windturbines mogelijk aanvaringsslachtoffers kunnen optreden bij beschermde vogel- en vleermuissoorten. Voor het ontstaan van deze aanvaringslachtoffers is het aanvragen van een natuurvergunning- en ontheffingen nodig op grond van de Wnb.
De natuurvergunningen en -ontheffingen voor het project zijn ambtshalve aangevraagd door de provincie Noord-Brabant. Voor deze besluiten geldt dat de resultaten van aanvullend veldonderzoek dat in het voorjaar van 2018 is uitgevoerd, zijn verwerkt in een ontwerp van de vergunningen en ontheffingen die zijn gepubliceerd. Voor vaststelling van het inpassingsplan hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant daarvan kennis genomen. Het is op basis van de uitkomsten van het MER, de notitie oriëntatiefase noordelijke inrichtingen en de soortentoets de verwachting dat deze natuurvergunningen en -ontheffingen ook verleend gaan worden. Daarmee staat het aspect ecologie de uitvoering van dit plan niet in de weg.
Dat door de gekozen turbineopstelling ter plaatse van drie turbines rotoren over gronden die deel uitmaken van het NNB heen draaien wordt desondanks aanvaardbaar geacht. Het belang van het opwekken van duurzame energie dat wordt gediend door het toestaan van deze overdraai, staat in verhouding tot de beperkte effecten op de NNB. Alternatieve locaties voor de windturbines binnen het plangebied die deze effecten verder zouden kunnen beperken zijn in het MER bij dit inpassingsplan onderzocht en blijken niet voorhanden te zijn. De effecten van de beperkte mate van overdraai over NNB worden voorts gecompenseerd. De compensatieopgave bedraagt 3,9 hectare. Overeenkomstig de Verordening Ruimte van de provincie is met de betreffende ontwikkelaars een overeenkomst gesloten om de benodigde financiële compensatie zeker te stellen.
Vertaling in bestemmingsregeling
Het aspect ecologie behoeft geen vertaling in de planregeling.
Rijksbeleid
Van Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg naar Erfgoedwet
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld.
Daarnaast is het 'de verstoorder betaalt'- principe in de wet verankerd. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en het eigendom en beheer van archeologische vondsten.
De bescherming van de archeologische waarden is onder andere vertaald in een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) op zowel nationaal als provinciaal niveau. Deze IKAW laat zien hoe groot de 'trefkans' is om iets archeologisch waardevols aan te treffen. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben. De betrokken gemeenten hebben op basis van de provinciale IKAW en de AMK een beschermende regeling opgenomen in hun bestemmingsplannen.
Inmiddels is de Erfgoedwet in werking getreden. De verplichtingen voor het vertalen van de provinciale IKAW en de AMK naar bestemmingsplannen is daarmee uitgewerkt. In de Erfgoedwet is daarom enkel volstaan met opnemen van een regeling voor het doen van opgravingen in archeologische monumenten. De planologische vertaling van de IKAW en AMK zal te zijner tijd naar de Omgevingswet worden overgeheveld. Op grond van het vijfde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om in een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan de wijze waarop met de bescherming van archeologische monumenten en waardevolle restanten in het plan is omgegaan.
Op basis van de vergunningaanvragen is een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd op alle locaties waar een windturbine geprojecteerd is. Voor al deze locaties is een bureauonderzoek uitgevoerd waarbij een gespecificeerde archeologische verwachting (lage, middelhoge of hoge trefkans op archeologische waarden) werd opgesteld door gebruik te maken van beschikbare bronnen zoals ARCHIS, de beleidskaarten van de betreffende gemeenten, de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant, het AHN, historische atlassen, literatuur over geologie, geomorfologie en bodemopbouw en diverse websites.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat geen archeologische monumenten in de deelgebieden liggen en dat geen archeologische vondsten gedaan zijn. Het verkennend booronderzoek is uitgevoerd om vast te stellen of de bodemopbouw binnen een deelgebied nog intact was en daarmee uitspraken te doen over de conditie van een eventueel aanwezige archeologische vindplaats. Daarnaast zou het mogelijk zijn dat al archeologische indicatoren zoals een leeflaag of vondsten aangetroffen zouden worden.
Op grond van de resultaten van het archeologisch is het doen van vervolgonderzoek noodzakelijk op de turbinelocaties Moerdijk B-1, B-2, Drimmelen B-4, B-5, Breda D-2 en D-3, E-5 en Zundert E-3. Voor deze locaties is in het inpassingsplan (voor zover gelegen binnen de enkelbestemming voor de windturbines) een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Deze regeling is daarbij afgestemd op het provinciale archeologiebeleid.
Conclusies
Uit het tot op heden verrichte archeologisch vooronderzoek blijkt dat voor enkele turbineposities een hoge verwachtingswaarde geldt voor het aantreffen van archeologisch waardevolle resten. Een negatief effect op de fysieke staat van de verwachte archeologische waarden kan daarmee niet uitgesloten worden. Bij de voorbereiding van het ontwerp van dit inpassingsplan is nader onderzoek gedaan naar de turbinelocaties. Daaruit blijkt voor een aantal turbinelocaties een middelhoge of hoge verwachtingswaarde. In het inpassingsplan is voor deze locaties een beschermingsregeling opgenomen. Gezien de aard van de archeologische waarden is in de uitvoering altijd maatwerk mogelijk. Hierdoor vormt het thema archeologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.
Vertaling in bestemmingsregeling
In de planregeling is voor de hiervoor genoemde turbinelocaties een dubbelbestemming opgenomen waaraan een beschermde regeling is gekoppeld die is gebaseerd op het provinciale archeologiebeleid. Het doen van bouw- en graafwerkzaamheden op deze turbinelocaties kan uitsluitend plaatsvinden nadat een archeologisch veldonderzoek is uitgevoerd.
Beeldkwaliteitsvisie het project Windenergie A16
In het kader van de ontwikkeling van het windpark is door Bosch&Slabbers een beeldkwaliteitsvisie opgesteld. Hierin is het West-Brabantse landschap beschreven en zijn landschappelijke uitgangspunten en ontwerpprincipes opgenomen.
Kernkwaliteiten
Op het hoogste schaalniveau is er een duidelijke drieslag in het landschap te herkennen:
Daarnaast wordt het gebied gekenmerkt door de nieuwe tijd. A16 en HSL vormen, tezamen met de begeleidende geluidsschermen en beplantingen, een sterke infrastructurele bundel die als autonome toevoeging over het onderliggend landschap zijn geprojecteerd. Deze bundel vormt als schakel tussen Antwerpen en Rotterdam tevens de 'poort tot Nederland'. Dagelijks maken tienduizenden mensen gebruik van deze bundel, passeren zij via deze bundel het onderliggende en aanliggend landschap.
Het complex van Moerdijk met zijn talloze lampjes of de zacht aangelichte HSL-brug over het Hollandsch Diep dragen bij aan het beeld van 'de nieuwe tijd' evenals de Amercentrale bij Geertruidenberg met haar web aan hoogspanningsmasten die van verre zichtbaar zijn. Door de aanwezigheid van geluidswerende voorzieningen is over grote lengten het zicht op de weg en de HSL gericht. Waar men wel zicht op het landschap heeft maakt de snelheid dat de beleving op hoofdlijnen plaatsvindt.
De gebruikers van de A16, het spoor en de HSL beleven het landschap en de omgeving met een snelheid variërend tussen de 80 en 130 (en zelfs meer dan 200) kilometer per uur. Omwonenden, recreanten en werkenden beleven het landschap met een lagere snelheid van +0 tot 80 kilometer per uur.
Op hoofdlijnen zijn vanaf de A16 van noord naar zuid drie sferen te onderscheiden:
Op basis van deze beschrijving wordt het windpark getoetst op de volgende onderdelen:
In het windpark worden de nieuwe windturbines geconcentreerd rondom knooppunten. Door deze concentratie zorgen ze voor een markering van de infrabundel A16/HSL. Ze vormen als het ware de 'toegangspoorten' voor de weggebruiker komend vanuit de aangrenzende snelwegen. Eveneens liggen enkele turbineposities gekoppeld aan bestaande en geplande werklandschappen. Daarnaast draagt de koppeling van turbineconcentraties aan deze werklandschappen bij aan het duurzame imago. Ze behoren samen tot een nieuwe laag in het landschap, die van de duurzame werklandschappen.
De belangrijkste landschappelijke kwaliteit van het windpark komt voort uit de ruime landschappelijke vides die ontstaan tussen de verschillende clusters. Deze kwaliteit, waarbij grote delen van het plangebied ontzien worden van windenergie, geldt zowel voor de omgeving/omwonenden als voor de weggebruiker. De afzonderlijke opstellingen worden door de aanwezigheid van de ruime vides duidelijk herkenbaar en leesbaar. De woonkernen bevinden zich in deze vides. Geen enkele kern wordt omsloten door bestaande of nieuwe windturbines.
Landschappelijke eenheden
Het windpark vrijwaart de waardevolle landschapsstructuren van Trippelenberg en Mastbosch van windenergie. Ter hoogte van knooppunt Galder worden grenzend aan het Mastbosch drie turbines opgericht. Het karakter van besloten landschapsbeeld Mastbosch wordt niet substantieel beïnvloed. Het bestaande karakter blijft behouden bij het oprichten van de 3 turbines bij knooppunt Galder. Ook Weimeren/Rooskensdonk blijft gevrijwaard van windenergie, het behoud zijn kwaliteit: het onbebouwde karakter. De plaatsing van turbines aan beide zijde van deze gebieden heeft echter wel invloed op de weidsheid van het gebied.
Aansluiting bij de infrabundel A16/HSL
De opstellingen bevinden zich binnen de zone van 1 kilometer ter weerszijden van de A16, waardoor ze aansluiting zoeken bij het lineaire karakter van de infrabundel. Door de snelwegknooppunten te accentueren met windenergie wordt een extra dimensie aan het infralandschap toegevoegd. Er ontstaan poorten naar het tracé van de A16. Ondanks de grote onderbreking van het stedelijk landschap van Breda-Prinsenbeek zorgt de gelijkmatige verdeling van de clusters over het lengtetracé van de A16 voor een sterkere identiteit van het autonome karakter van de infrabundel.
Configuratie en herkenbaarheid van de opstelling
De opstelling nabij knooppunt Klaverpolder is opgebouwd uit een korte en een lange lijn, die zuidelijk hetzelfde startpunt kennen. Hierdoor ontstaat in zijn totaliteit een wat onevenwichtig cluster. De onregelmatige tussenafstanden tussen de turbines doet daarnaast afbreuk aan de leesbaarheid van deze lijnopstellingen en zorgt voor een enigszins onrustig landschapsbeeld. Met name de twee noordelijke turbines komen vanuit verschillende standpunten enigszins los te staan.
De opstelling nabij knooppunt Zonzeel bestaat uit twee herkenbare, fraai uitgevoerde, korte lijnen met een quasi gelijk start/eindpunt. De twee turbines ten zuidoosten van deze lijnen vallen duidelijk buiten de opstelling en doen afbreuk aan de leesbaarheid en daarmee de herkenbaarheid.
Knooppunt Galder wordt gemarkeerd door een compacte driehoekopstelling met een gelijke onderlinge afstand. Dit levert een leesbare opstelling ter hoogte van het knooppunt.
De huidige windturbines op en rondom Hazeldonk vormen reeds een onsamenhangende wolkopstelling van verschillende turbines en hoogtes, met name de Belgische turbines. De aanvulling van het bestaande cluster is grotendeels compact uitgevoerd en bouwen voort op de bestaande situatie.
Belevingswaarde vanaf de infrabundel
De nieuwe turbineconcentraties bestaan grotendeels uit compacte opstellingen met een vrij gelijkmatige tussenafstand. De opstellingen bevinden zich aan beide zijden van de infrabundel waardoor het bijzondere belevingsaspect als gevolg van het 'doorkruisen' van het windpark beleefd wordt op twee knooppunten.
Belevingswaarde vanuit de omgeving
De open ruimte tussen de twee meest noordelijke clusters draagt bij aan het behoud van het open landschapsbeeld van het zeekleigebied. Er ontstaan een zeer ruime vide die de kernen Zevenbergschen Hoek en in mindere mate Langeweg ontziet van insluiting door windenergie. Bij de kern Moerdijk (knooppunt Klaverpolder) staan de turbines consequent ten oosten van de snelwegen. De toevoeging van windenergie ter hoogte van Hazeldonk heeft plaatselijk invloed op het landschapsbeeld. Door het gefragmenteerde, vrij besloten landschap van het zand is deze invloed echter beperkt te noemen. Vooral op grote afstand zullen de hoge turbines, die boven het landschap draaien, het landschapsbeeld beïnvloeden.
Gefaseerde ontwikkeling en toekomstwaarde
Het windpark biedt goede mogelijkheden wat betreft een gefaseerde ontwikkeling. Per knooppunt is het windpark te realiseren. Het plaatsen van grotere compacte concentraties turbines in het landschap biedt mogelijkheden voor de komst van nieuwe windparken in het gebied.
Obstakelverlichting
Doordat de windturbineopstelling die in de A16-zone mogelijk wordt gemaakt uit meerdere - weliswaar middelgrote - clusters bestaat, is toepassing van obstakelverlichting in redelijk grote mate noodzakelijk om aan de wettelijke norm te voldoen. Het rustige landschapsbeeld wordt enigszins verstoord op een aantal plekken langs het tracé. In de uitwerking van het verlichtingsplan wordt gestreefd naar een zo beperkt mogelijke verlichting, zie ook paragraaf 5.11.
Conclusie
De nieuwe windturbineopstelling van het project Windenergie A16 voldoet aan de uitgangspunten uit de voor het windpark opgestelde beeldkwaliteitsvisie.
Vertaling in de bestemmingsregeling
De planregeling bevat de juridisch-planologische vertaling van het voorkeursalternatief en bevat de regels waaraan de turbineposities, de ashoogte en de rotordiameter van de toekomstige windturbines moeten voldoen. Hiermee zijn de uitgangspunten uit de beeldkwaliteitsvisie juridisch-planologisch vertaald en blijvend gewaarborgd.
Bodemkwaliteit
Op grond van de Wet bodembescherming dient de kwaliteit van de bodem te worden bewaakt en dienen verontreinigingen in de bodem te worden voorkomen. Wanneer grond wordt ontgraven of wordt aangevoerd van of naar het projectgebied is sprake van roering van de bodem en moet worden voldaan aan de vereisten uit het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van het Besluit bodemkwaliteit worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de af te voeren grond.
Water
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met een ruimtelijke ontwikkeling die in een inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is'.
Bodem
Voor de aanleg van het windpark worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek dat in het kader van de ontwikkeling is uitgevoerd, zijn op de locaties waar grondroerende werkzaamheden worden verricht geen verdachte en/of verontreinigde locaties bekend. De ingrepen op land zullen geen effect hebben op de bodemkwaliteit.
Waterhuishouding
Grondwater
Grondwateronttrekking in attentiegebieden is zeer ongewenst gezien de kwetsbaarheid van deze gebieden. Binnen het windpark is dit voor één windturbine aan de orde. Hier kan middels een bouwvoorschrift in de omgevingsvergunning van de windturbine rekening mee worden gehouden.
Hemelwater
Bij het afvoeren van hemelwater van een nieuw verhard oppervlak groter dan 10.000 m2 op het oppervlaktewater treedt een watervergunningplicht op waarbij het waterschap gevraagd kan worden of zij een afweging maakt of de activiteit mag worden uitgevoerd. Het Waterschap heeft reeds aangegeven dat de activiteit doorgang kan vinden wanneer voldaan wordt aan de compensatieplicht, voor zowel de vergunningplichtige inrichtingen, als de inrichtingen die onder de algemene regels vallen. De uitwerking van de compensatieopgave per inrichting zal voor startbouw ter beoordeling worden voorgelegd aan het Waterschap.
Waterkering
Alle windturbines in het windpark staan buiten de beschermingszone A van de (primaire, dan wel regionale) waterkeringen en zijn derhalve niet vergunningplichtig. Vier turbines staan wel binnen de buffer 'beschermingszone A + werpafstand bij nominaal toerental'. Dit is één turbine bij de waterkering Hollandsch Diep en drie turbines bij de regionale waterkering van de Mark. De effecten van het plaatsen van deze windturbines op de betreffende waterkeringen zijn inzichtelijk gemaakt in een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) die als bijlage R bij het MER is opgenomen, daarnaast is een aanvullende berekening uitgevoerd voor de faalkansen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 9 van de plantoelichting. De uitkomsten van deze onderzoeken laten zien dat de beoogde windturbines leiden tot een verhoging van de faalkans van de waterkeringen die kleiner is dan 2%. Deze toename voldoet aan de norm van 10% en is daarmee aanvaardbaar.
Waterberging
Voor het windpark is één windturbine voorzien in het waterbergingsgebied, tevens overstromingsgebied, langs de Mark. Voor het windpark is de afname van waterbergingscapaciteit door de realisatie van één windturbine met bijbehorende kraanopstelplaats verwaarloosbaar in relatie tot de totale capaciteit van het waterbergingssysteem rondom de rivier de Mark. Des al niet te min zal voor deze windturbinepositie compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan.
Afstemming met de waterbeheerder
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit inpassingsplan aan de waterbeheerder van het plangebied (het waterschap Brabantse Delta) ter advisering voorgelegd. Het advies van de waterbeheerder, het zogeheten wateradvies, is bij de verdere uitwerking van dit inpassingsplan betrokken en daar waar van toepassing ook vertaald in deze plantoelichting.
Conclusie
Voor wat betreft het thema water heeft in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg plaats gevonden met het Waterschap Brabantse Delta. De resultaten van dit overleg zijn in dit inpassingsplan opgenomen en verwerkt.
Vertaling in de bestemmingsregeling
De aspecten bodem en water behoeven geen specifieke vertaling in dit inpassingsplan.
Windturbines zijn geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Omdat wel sprake is van externe veiligheidsrisico's moet aandacht worden besteed aan ongevalscenario's waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, de gondel van de windturbine loskomt of de windturbine omvalt.
Twee begrippen staan in dit beleidsveld externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een windturbine komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen per jaar (10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Voor kwetsbare objecten kan van deze norm niet worden afgeweken. Voor een beperkt kwetsbaar object werkt deze norm slechts als een richtwaarde waarvan, na een uitgebreide motivering, eventueel wel kan worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (10-5 per jaar) als grenswaarde.
Groepsrisico (GR)
Het GR is de cumulatieve kans, grafisch weergegeven in een curve (zogeheten fN-curve), dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een windturbine. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Uit de toelichting op het Activiteitenbesluit valt af te leiden dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met een oriënterende waarde waarboven een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's (Stcr. 31 augustus 2009, nr. 12 902, p. 7). De oriënterende waarde is gelijk aan de factor 1 en wordt grafisch in de fN-curve weergegeven door de rechte lijn die de punten N=10 personen bij f=10-5, N=100 personen bij f=10-6 en N=1.000 personen bij f=10-8 kruist. Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR. Veelal wordt hiervoor het gebied gebruikt dat is gelegen binnen de 10-8-contour van het PR. Dit komt overeen met het gebied dat wordt getroffen door een ongeval met een kans van één op honderd miljoen per jaar.
Activiteitenbesluit en het Handboek Risicozonering Windturbines
Voor het beoordelen van dit soort ongevalscenario's zijn normen voor het PR opgenomen in het Activiteitenbesluit (artikel 3.15a). Het PR voor een windturbine wordt in de praktijk bepaald aan de hand van de risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines.
Er geldt geen verplichting om het GR inzichtelijk te maken op grond van het Activiteitenbesluit. Hiervoor is gekozen omdat het Activiteitenbesluit de plaatsing van een windturbine niet normeert. Het inzichtelijk maken van het GR - en, indien nodig, het verantwoorden van een eventuele toename daarvan - dient dan ook geheel in het spoor van ruimtelijke ordening plaats te vinden.
In het handboek wordt qua normstelling voor het GR voor windturbines aangesloten op de normstelling uit het Bevi voor risicovolle inrichtingen. In de praktijk blijkt overigens dat windturbines zelden of nooit tot een GR leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalscenario's denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de windturbine, om het leven kunnen komen.
Gasunie
Naast hetgeen in het Bevi staat, adviseert de Gasunie een afstand tussen windturbines en ondergrondse aardgasleidingen aan te houden van het maximum van tiphoogte en werpafstand bij nominaal toerental. De adviesafstand tot bovengrondse installaties komt overeen met de werpafstand bij overtoeren.
Dijklichamen en waterkeringen
In het plangebied zijn waterkeringen en dijklichamen aanwezig. In het algemeen kan gesteld worden dat de risico's als gevolg van plaatsing van windturbines niet mogen leiden tot een substantieel verhoogde bezwijkkans van de dijklichamen.
Hoogspanningsnetwerk
TenneT geeft advies aan het bevoegd gezag over de plaatsing van windturbines nabij hoogspanningsverbindingen. In het Handboek risicozonering windturbines 2014 (v3.1) wordt aangegeven dat bij plaatsing van windturbines buiten een afstand van de maximale werpafstand bij nominaal toerental of tiphoogte (grootste telt) de situatie door TenneT aanvaardbaar wordt geacht. Wanneer niet wordt voldaan aan de toetsafstand vraagt TenneT om met hen in overleg te treden. TenneT bekijkt op basis van het concrete geval welk risico voor de betreffende hoogspanningsverbinding op dat moment kan worden aanvaard.
Voor externe veiligheid is de invloed van het windpark op de volgende objecten onderzocht:
De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder toegelicht.
Bebouwing
Locatie E2 Hazeldonk
Als gevolg van de nieuwe windturbine zal de maatgevende contour van het plaatsgebonden risico (PR) met kans 10-6 per jaar gedeeltelijk over het westelijk gelegen bedrijfsperceel komen te liggen. Voor wat betreft de huidige situatie, op dit perceel is eveneens een transportbedrijf gevestigd en wordt dit terreindeel gebruikt als parkeerplaats, wordt hiermee voldaan aan de veiligheidsnormen uit het Activiteitenbesluit.
De onderliggende bestemming staat de bouw van nieuwe kantoren ten behoeve van transportondernemingen toe met een omvang tot 2.200 m2. Kantoren met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m2 of meer worden op grond van het Activiteitenbesluit aangemerkt als een kwetsbaar object. Om ook in de toekomstige situatie te kunnen voldoen aan de risiconormen worden voor de beoogde windturbines voorzien van de aanduiding 'overige zone - overdraai'. Binnen deze zone zijn kwetsbare objecten zoals kantoren ter plaatse niet langer toegestaan. Daarmee is verzekerd dat ook in de toekomstige situatie aan de veiligheidsnormen kan worden voldaan.
Verder blijkt dat voor wat betreft risicovolle installaties binnen de invloedssfeer van de windturbine de autonome faalkans met ten hoogste 0,06% kan toenemen. Dit is ver onder de toetsingswaarde van 10% uit het Handboek Risiconormering Windturbines en daarmee aanvaardbaar.
De uitvoerbaarheid van de bouw van de windturbine op deze locatie is daarmee voor wat betreft het aspect externe veiligheid voldoende aangetoond.
Overige locaties
Binnen de contour van het PR met kans 10-6 per jaar van de windturbines zijn verder geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Daarmee voldoet het windpark aan de veiligheidsnormen.
Risicovolle installaties
Indien de windturbines niet substantieel bijdragen aan een hoger risico van de inrichting zullen de voor de inrichting geldende afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten en de Groepsrisico ook na plaatsing van de windturbines van kracht blijven. Om dit te toetsten kan in eerste instantie naar de toename van de catastrofale faalfrequentie van risicovolle installaties behorende tot de inrichting gekeken worden. Indien deze toename een bepaalde richtwaarde overschrijdt dan is plaatsing van de windturbine uit oogpoint van risicobeoordeling toegestaan. Als uitgangspunt voor deze richtwaarde wordt volgens het Handboek Risicozonering Windturbines 10% gehanteerd. Hieruit blijkt dat voor twee inrichtingen dat de richtwaarde van 10% wordt overschreden. Het gaat hierbij om het Emplacement Lage Zwaluwe en de Bulkopslag bij Nieuwveer.
Emplacement Lage Zwaluwe
Op basis van de vergunningaanvragen van de ontwikkelaars is voor deze twee locaties een QRA uitgevoerd. De resultaten van deze QRA zijn opgenomen in bijlage Q bij het MER. Uit de QRA blijkt dat de nieuwe windturbines ter plaatse van het emplacement Lage Zwaluwe een verhoging van de autonome faalkans tot gevolg hebben van ten hoogste 0,12%. Deze toename blijft ruim onder de norm van 10% uit het Handboek en is daarmee aanvaardbaar.
RWZI Nieuwveer
Voor de locatie van de RWZI Nieuwveer geldt dat getoetst moet worden in de huidige situatie waarbij een bestaande windturbine nabij de installaties in bedrijf is. In de toekomstige situatie zal deze windturbine worden verwijderd en worden per saldo twee nieuwe windturbines ter plaatse gebouwd en in gebruik genomen.
Zeker stellen verwijderen bestaande windturbine
Juridisch-planologisch geldt voor de gronden waarop de turbine is gevestigd het bestemmingsplan Buitengebied Noord van de gemeente Breda. De gronden zijn daarin voorzien van de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'waterzuiveringsinstallatie'. In de uitspraak van 23 september 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State met kenmerk ECLI:NL:RVS:2015:2982 dat bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd. Hierbij is de aanduiding 'windturbine' voor de betreffende locatie eveneens vernietigt. Momenteel is de windturbine daardoor niet als zodanig van een passende bestemming voorzien en onder het overgangsrecht gebracht van dat bestemmingsplan. Dat is dan ook de juridisch-planologische situatie waarmee het provinciebestuur rekening moet houden bij het vaststellen van het inpassingsplan. Nu het gemeentebestuur van Breda geen (ontwerp) van een bestemmingsplanherziening ter reparatie heeft gepubliceerd, gaat het provinciebestuur ervan uit dat binnen 10 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied Noord, oftewel uiterlijk in september 2025, het gebruik van de windturbine zal worden beëindigd.
Uit de informatie afkomstig van het waterschap (als grondeigenaar) blijkt verder dat de turbine-eigenaar een privaatrechtelijke overeenkomst heeft gesloten voor het gebruik van een windturbine op deze locatie tot 31 december 2024. Dit bevestigt ook het eerder genoemde standpunt van het provinciebestuur dat het gebruik van deze locatie voor de windturbine voor september 2025 zal worden beëindigd. Met het bepaalde in artikel 7.3 van de planregels in dit inpassingsplan is voorts verzekerd dat op deze locatie geen nieuwe windturbine gerealiseerd kan worden.
Tijdelijke veiligheidssituatie
Binnen het invloedsgebied van de bestaande en de twee nieuwe windturbines bevindt zich een opslagtank van 1.000 m3 voor bulkopslag. De autonome faalkans van de opslagtank van 1.000 m3 bulkopslag op het terrein zal als gevolg van de twee nieuwe windturbines verbeteren van een autonome faalkans van circa 430% tot 163%. Deze veiligheidssituatie zal zich hooguit drie tot vier jaar voor kunnen doen, uitgaande van een start van de exploitatieperiode van de nieuwe windturbines in het derde kwartaal van 2020. Hoewel tijdelijk daarmee niet wordt voldaan aan het criterium uit het handboek, wordt deze situatie om de hiervoor genoemde reden desondanks aanvaardbaar geacht. Zoals hiervoor is aangegeven is immers zeker gesteld dat na 31 december 2024 een situatie bestaat die voldoet aan de veiligheidsnormen uit het handboek.
Spoorwegen
Door het projectgebied lopen verschillende spoorlijnen. Alle spoorlijnen liggen buiten de invloedssfeer van het project Windenergie A16.
Wegen
Voor een aantal turbines geldt dat ter plaatse overdraai plaatsvindt over openbare wegen. De maximale trefkans is berekend op 1,07*10-12 per passage. Aan het IPR wordt voldaan zolang één passant niet meer dan 938.967 keer per jaar de turbine passeert. Dit komt overeen met 2572 passages per dag, gedurende een heel jaar, door een en dezelfde persoon. Tevens wordt aan het MR (2 * 10-3) voldaan zolang er niet meer dan 1.877.934.272 passanten per jaar de windturbines passeren. Gelet op de aard van de wegen is het niet realistisch dat het IPR en MR worden overschreden.
Vaarwegen
Voor een aantal turbines geldt dat er overdraai plaatsvindt over vaarwegen. Hiervoor is de faalkans voor de windturbines bij Zonzeel berekend. De Faalkans voor de turbines bij Zonzeel bedraagt 2,60*10-11 per passage
Aan het IPR wordt voldaan zolang één passant niet meer dan 38.461 keer per jaar de turbine passeert. Dit komt overeen met 105 passages per dag, gedurende een heel jaar, door een en dezelfde persoon. Tevens wordt aan het MR (2 * 10-3) voldaan zolang er niet meer dan 76.923.077 passanten per jaar de windturbines passeren. Gelet op de aard van de vaarweg is het niet realistisch dat het IPR en MR worden overschreden.
Buisleidingen
Bij het bepalen van de turbineposities is rekening gehouden met de adviesafstand die de Gasunie aanhoudt voor de plaatsing van windturbines nabij gasleidingen. Een tweetal turbinelocaties voldoet niet aan deze adviesafstand, omdat een turbinepositie binnen de werpafstand van een gasleiding is geprojecteerd. Wel is de gasleiding gelegen buiten de High-Impact zone (HIZ) van deze windturbines. Het betreft turbinelocaties A-6 en A-7 (zie figuur 5.4). Voor deze turbinelocatie kan niet zonder meer de volledige bandbreedte worden geboden zoals dat voor andere locaties wel is gedaan. Daarom is voor deze windturbinelocaties een specifieke regeling opgenomen in de planregeling. Uit de nader uitgevoerde faalkansberekeningen blijkt dat de de faalkans onder de richtwaarde van 10% blijft. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde uit het handboek. De resultaten van het aanvullende onderzoek zijn als Bijlage 8 bij deze plantoelichting opgenomen
Figuur 5.4 Externe veiligheid Buisleidingen
Hoogspanningslijnen en –masten
In het projectgebied bevinden zich enkele bovengrondse hoogspanningslijnen en masten. Geen van de toekomstige turbines zijn geprojecteerd binnen de veiligheidszone van de hoogspanningsleidingen.
Conclusie
De nieuwe windturbineopstelling voldoet aan de veiligheidsnormen voor bebouwing, infrastructuur, industrie en buisleidingen.
Vertaling in de bestemmingsregeling
Om ook in de toekomstige situatie te kunnen voldoen aan de risiconormen worden voor de beoogde windturbines voorzien van de aanduiding 'overige zone - overdraai'. Binnen deze zone is de realisatie van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan.
Voor de windturbinelocaties A-6 en A-7 is voorts een regeling opgenomen teneinde ook in de toekomst te waarborgen dat aan de HIZ wordt voldaan voor de ter plaatse aanwezige aardgasleiding. Door het opnemen van een verbod op het bouwen van nieuwe windturbines binnen het plangebied in dit inpassingsplan, is voorts zeker gesteld dat de veiligheidssituatie bij de RWZI slechts tijdelijk is en na het verwijderen van de bestaande windturbine zal zijn beëindigd.
Straalpaden
Een straalpad is een draadloze verbinding tussen twee plaatsen, waarmee audio en visuele informatie verstuurd kan worden. De twee connectiepunten van een dergelijke verbinding moeten 'in zicht' van elkaar staan, wat wil zeggen dat het pad vrij moet zijn van fysieke obstakels. De plaatsing van een windturbine in of nabij een straalpad kan effect hebben en mogelijk resulteren in storing van het signaal. In de omgeving van het plangebied zijn diverse straalpaden (ongeveer 60 in totaal) aanwezig, welke in gebruik zijn door verschillende telecom aanbieders. Sommige straalpaden zijn planologisch beschermd in een bestemmingsplan, maar dergelijke straalpaden bevinden zich niet in het plangebied.
Om te beoordeling of en welke effecten er mogelijk worden verwacht, werd voorheen gebruik gemaakt van het Handboek Risicozonering. In versie 3.1 van september 2014 is de rekenmethodiek en/of normering ten aanzien van straalpaden vervallen. Om toch een beoordeling te kunnen geven van de mogelijke effecten is in overleg met Agentschap Telecom een voorlopige methode opgesteld. Dit is gebaseerd op de ervaringen bij de ontwikkeling van windpark Wieringermeer in 2014-2015. Deze methode gaat ervan uit dat geen effect van windturbines op de straalpaden bestaat, wanneer de windturbine op een afstand van een halve rotordiameter plus de tweede Fresnelzone verwijderd is van het straalpad. Fresnelzones zijn concentrische ellipsen gecentreerd rond het directe transmissie pad tussen zender en ontvanger. De afmeting van een Fresnelzone hangt af van de afstand tussen twee zendmasten en de frequentie van het signaal. Binnen deze afstand kan mogelijk dus een effect optreden, al is niet gesteld dat deze effecten daarmee automatisch onaanvaardbaar zijn. Wanneer een effect optreedt is dit eventueel te mitigeren door bijvoorbeeld een tussenzender te plaatsen.
Defensieradar
Met de wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), is het toetsingskader voor radarverstoring in werking getreden. Daarin is voorgeschreven dat voor bouwwerken (zoals windturbines) met een grotere bouwhoogte dan is opgenomen in de Rarro dient te worden getoetst aan de nieuwe rekenregels voor radarverstoring. Voor nieuwe windturbines geldt dat toetsing verplicht is binnen een gebied van 75 km rondom een radarpost die in de Rarro is aangewezen.
In de Rarro is rondom de radarpost Herwijnen een toetsingsgebied aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan NAP +90 m moet worden onderzocht. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal NAP +210 m. Overeenkomstig het bepaalde in het Barro en de Rarro wordt de windturbineopstelling zoals die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt getoetst op het aspect radarhinder.
Straalpaden
Binnen het projectgebied zijn een aantal straalpaden gelegen. In het kader van het vooroverleg is het concept-ontwerp van dit inpassingsplan toegezonden aan de betreffende operators. Geen van de operators heeft te kennen gegeven dat de beoogde windturbineopstelling tot onaanvaardbare hinder op de straalpaden kan leiden. Daarmee kan worden aangenomen dat dit aspect de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg staat.
Defensieradar
De windturbineopstelling zoals die in dit plan mogelijk is gemaakt, is in de voorbereiding van dit inpassingsplan voorgelegd aan het Ministerie van Defensie. Naar aanleiding daarvan is in het inpassingsplan een regeling opgenomen dat bij de bouw van turbines hoger dan 90 meter + NAP een toetsing moet plaatsvinden. Daarmee voldoet het inpassingsplan aan de bepalingen uit het Barro.
Conclusie
De windturbineopstelling is bij de voorbereiding ter toetsing voorgelegd aan het Ministerie van Defensie voor akkoord. Dit heeft geleid tot het opnemen van een regeling in de planregels (zie hierna). Daarmee voldoet het inpassinsplan aan de bepalingen uit het Barro. In het kader van het vooroverleg is het concept-ontwerp van dit inpassingsplan toegezonden aan de operators van GSM-verbindingen in het plangebied. Geen van de operators heeft te kennen gegeven dat de beoogde windturbineopstelling tot onaanvaardbare hinder op de straalpaden kan leiden. Daarmee kan worden aangenomen dat dit aspect de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg staat.
Vertaling in de bestemmingsregeling
Het aspect straalpaden behoeft geen specifieke vertaling in dit inpassingsplan. In de planregels is een regeling opgenomen dat het bouwen van windturbines met een tiphoogte van 90 meter +N.A.P. of meer niet rechtstreeks is toegestaan. Enkel na het inwinnen van een schriftelijk (positief) advies van het Ministerie Defensie kan het bevoegd gezag van dit bouwverbod afwijken.
Windenergie is een duurzame vorm van elektriciteitsproductie en levert een bijdrage aan de invulling van het klimaatbeleid. Wat de bijdrage van het windpark is aan de invulling van het klimaatbeleid is berekend. Zo wordt aangegeven wat de elektriciteitsopbrengst is in MWh per jaar en hoeveel reductie ten opzichte van reguliere opwekking van elektriciteit (met voornamelijk kolen en gas) dit tot gevolg heeft voor de stoffen die het broeikaseffect en dus de klimaatverandering veroorzaken: CO2 (koolstofdioxide), NOx (stikstofoxide) en SO2 (zwaveldioxide).
Voor het windpark is de energieopbrengst per jaar voor de gebruiksfase in beeld gebracht. Het opgesteld vermogen van het windpark bedraagt circa 114 MW. Op basis van het opgesteld vermogen en het te verwachten windaanbod is de bruto-productie berekend, vanwege de mitigerende maatregelen voor geluid en slagschaduw, een stilstandregeling, hebben als neveneffect dat de elektriciteitsopbrengst lager zal zijn bij uitvoering van de maatregelen. Het gaat in totaal om maximaal 15% opbrengstverlies. Dit leidt tot een netto-productie van 375.250 MWh per jaar.
De voorgenomen ontwikkeling is een invulling van het overheidsbeleid op gebied van duurzame energie die geen vertaling behoeft in de planregeling.
Op grond van internationale burgerluchtvaartregelgeving hanteert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT), met het oog op luchtvaartveiligheid, reeds enkele jaren een richtlijn voor het aanbrengen van hindernismarkering en hindernislichten op objecten. Deze richtlijn is gebaseerd op internationale afspraken (van de International Civil Aviation Organisation) over obstakelverlichting die nog niet in nationale wetgeving zijn verankerd. Op 15 november 2016 is de circulaire 'Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland' gepubliceerd.
Op grond van de internationale afspraken dienen in ieder geval de volgende objecten van hindernismarkering/obstakelverlichting te worden voorzien:
Het aanbrengen van obstakelverlichting heeft effecten op de omgeving. Het windpark is door de obstakelverlichting met name in de schemer- en nachtperiode nadrukkelijk aanwezig in het landschap. Gelet op deze effecten op de omgeving streven de initiatiefnemers naar een zo minimaal mogelijke uitvoering van obstakelverlichting. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het enkel aanbrengen van obstakelverlichting op de hoekpunten van het windpark, het dimmen van licht bij helder weer, en/of vastbrandende verlichting. Mogelijk kan in de toekomst gebruik worden gemaakt van technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld een techniek waarbij obstakelverlichting alleen wordt ingeschakeld bij verminderd zicht voor vliegverkeer of in combinatie met (radar)apparatuur waarmee vliegverkeer wordt gesignaleerd.
ILenT ziet toe op de toepassing van obstakelverlichting bij de beoogde windturbines binnen de marges van de internationale burgerluchtvaartregelgeving. In de toekomstige situatie wordt niet meer verlichting gebruikt dan strikt noodzakelijk is voor de veiligheid voor vliegverkeer. In de te verlenen omgevingsvergunningen is daarom als voorschrift opgenomen dat qua verlichting ook de Best Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast. Tevens wordt voorgeschreven dat, voorafgaand aan het bouwen van de windturbines, een verlichtingsplan door de ontwikkelaars wordt gemaakt dat ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten moet worden voorgelegd. Omdat het verlichtingsplan ook moet voldoen aan de daarvoor geldende bepalingen uit de internationale verdragen, is aan de planregeling van dit inpassingsplan ook de verplichting gekoppeld om windturbines te voorzien van obstakellichten conform een door ILenT goedgekeurd verlichtingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat met de toepassing van obstakelverlichting op strategische punten sprake is van een aanvaardbare ruimtelijke situatie ten aanzien van lichthinder. Het aspect lichthinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Vertaling in de bestemmingsregeling
Om zeker te stellen dat de betreffende windturbines van obstakelverlichting worden voorzien, wordt aan de planregeling de verplichting gekoppeld om windturbines te voorzien van obstakellichten conform een door ILenT goedgekeurd verlichtingsplan.
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het inpassingsplan toegelicht. Eerst wordt de opzet van het inpassingsplan besproken (paragraaf 6.2). Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 de planvorm besproken en onderbouwd. In paragraaf 6.4 volgt een artikelsgewijze toelichting op de regels uit de planregeling. Hierbij wordt per onderwerp aangegeven hoe in de planregeling met de randvoorwaarden uit het beleidskader en de sectorale wet- en regelgeving rekening is gehouden.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Dit inpassingsplan het project Windenergie A16 is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. SVBP2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe inpassings- en bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. Hiervoor bevat de SVBP standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassings- of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Inpassingsplannen en bestemmingsplannen zijn hierdoor op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld.
Opzet bestemmingsregeling
Een inpassingsplan is wat betreft vorm, inhoud, procedure en juridische binding gelijk aan een bestemmingsplan. Op grond van artikel 3.28, derde lid Wro kan in een inpassingsplan de verhouding tussen het inpassingsplan en de onderliggende bestemmingsplannen nader worden bepaald. In dit inpassingsplan is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Als uitgangspunt is gehanteerd dat het inpassingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Waar mogelijk blijft de geldende regeling (in het bestemmingsplan) in stand, alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling (in het inpassingsplan) toegevoegd. In dit inpassingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbine' voor het windturbinepark. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien, is daarvoor een specifieke gebiedsaanduiding (zone) opgenomen die over de geldende bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen heen komt te liggen.
Verhouding met geldende bestemmingsplannen
De bestemmingsplannen in het plangebied van het inpassingsplan behouden grotendeels hun werking (zie hiervoor). Een aantal onderdelen van de geldende bestemmingsplannen in het gebied komt met het inpassingsplan te vervallen. Het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied. Om de onderlinge verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen te verduidelijken, is een regeling opgenomen in het plan.
In artikel 6 en artikel 9 van het inpassingsplan zijn bepalingen opgenomen die de verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen vastleggen. Voor een toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.3.
Termijn
De gemeenteraden zijn, ingevolge artikel 3.28, vijfde lid, Wro vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft. Deze bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt.
In dit inpassingsplan wordt de bevoegdheid van gemeenteraden tot vaststelling van bestemmingsplannen binnen het plangebied tot aan het eind van de eerdergenoemde termijn van tien jaar opgeschort. Voor deze gronden in het plangebied blijven gemeenten bevoegd voor het opstellen van een bestemmingsplan, mits de regels uit het inpassingsplan worden overgenomen.
Motivering bestemmingslegging
Voor het inpassingsplan is gekozen voor een globale bestemmingsregeling, waarbinnen op basis van de geldende regeling uit het onderliggende bestemmingsplan en de toekomstige situatie, alleen datgene wat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:
Globale regeling
Daarnaast is gekozen voor een planregeling die flexibel is. Dit is gedaan omdat nu nog niet exact bekend is welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen belangrijke zaken onlosmakelijk samen. Denk daarbij aan de omvang en de exacte situering van de fundering van een turbinemast, de ligging van kabels en leidingen en de plaatsing van kraanopstelplaatsen voor de bouw, onderhoud en demontage van windturbines. Daarom is het nodig dat enige flexibiliteit wordt geboden in het inpassingsplan. Daar waar dat mogelijk is gebleken, wordt binnen de bandbreedte die in het MER is onderzocht die flexibiliteit in dit inpassingsplan geboden. Voor de benodigde flexibiliteit zijn de onderzoeken in het MER 'worst-case' (oftewel, een benadering vanuit de situatie met de meeste impact) uitgevoerd.
Gedetailleerd waar nodig
Op enkele plaatsen in het plangebied, bleek het vanuit randvoorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid of het oogpunt van beeldkwaliteit, de uitkomsten uit het MER dan wel specifiek sectorale onderzoek (zie hoofdstukken 4 en 5) noodzakelijk om de nieuwe bestemmingen voor het windpark meer in detail vast te leggen. Daar waar dat nodig is gebleken, is voor die locaties de planregeling minder globaal van aard gemaakt.
De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012. Alleen daar waar specifieke of andere begrippen worden gebruikt in dit inpassingsplan, zijn die in dit artikel opgenomen en worden ze hierna kort toegelicht.
Bedoeld wordt de beeldkwaliteitsvisie het project Windenergie A16 'van Hazeldonk tot Hollandsch Diep' zoals is opgenomen in de Bijlagen bij de regels.
De begrippen beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object zijn ontleend aan het Bevi en zijn opgenomen vanwege de veiligheidszone - windturbine die nabij enkele windturbines op de verbeelding zijn opgenomen. In de onderliggende bestemmingsplannen worden ter plaatse (al dan niet door middel van een wijzigingsbevoegdheid) een breed scala aan nieuwe functies en gebouwen mogelijk gemaakt. Op basis van de mogelijkheden die de bestemmingsplannen bieden, is een onderscheid gemaakt in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn gebouwen en functies die samenhangen met recreatie, grote kantoren en horeca. De andere objecten (zoals kantoren tot 1.500 m²) zijn als beperkt kwetsbaar aangemerkt.
1.28 schakelkasten en transformatoren
Met dit begrip is beoogd om een onderscheid aan te brengen tussen reguliere nutsgebouwen en de specifieke bouwwerken behorende bij een windturbine om de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel op spanning te houden en om de opgewekte elektrische energie naar het landelijke hoogspanningsnet te transporteren.
1.30 verschijningsvorm van een windturbine
Op grond van de uitkomsten uit het MER en de door de gemeenten nagestreefde beeldkwaliteit in het project Windenergie A16, is het wenselijk geacht om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan is in dit begrip nader toegelicht. Het gaat om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter.
De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de as- en tiphoogte van een windturbine is hiervoor in dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen. Voor de bouwhoogte van windturbines zijn twee soorten hoogten van belang: de ashoogte en de tiphoogte.
Peil
Voor de verschillende bouwwerken en ook de windturbines wordt gemeten vanaf de bovenzijde afgewerkt maaiveld. Langs het tracé van de A16 fluctueert het maaiveld ter plaatse van de turbineposities van circa -1 meter onder N.A.P. ter hoogte van knooppunt Klavenpolder tot +7 meter boven N.A.P. ter hoogte van Hazeldonk. Voor de leesbaarheid in het landschap is gekozen om het peil ter plaatse te bepalen op het afgewerkt maaiveld.
2.5 en 2.7 Ashoogte en rotordiameter
De ashoogte, tiphoogte en rotordiameter worden toegelicht in figuur 6.1.
Figuur 6.1 Wijze van meten
Bestemmingslegging
Zoals aangegeven in paragraaf 6.2 verhoudt de komst van nieuwe windturbines zich niet met de geldende (voornamelijk agrarische) bestemming(en) uit de onderliggende bestemmingsplannen. Daarom is een bedrijfsbestemming toegekend aan de locaties waar de nieuwe windturbines zijn beoogd.
Uitwerking van de afspraak uit de Green Deal voor maatschappelijke meerwaardecreatie
Een belangrijke doelstelling van het Windpark A16 is om 25% van de opbrengsten van de windturbines ten goede te laten komen aan de directe omgeving. Met het ondertekenen van de Green Deal op 17 april 2017 hebben de ontwikkelaars zich aan deze doelstelling met de provincie en de betrokken gemeenten gecommitteerd.
Deze afspraak wordt langs twee wegen verder uitgewerkt.
Privaatrechtelijke weg in de AOK
De ontwikkelaars sluiten, voorafgaand aan het vaststellen van het inpassingsplan, met het provinciebestuur en de betrokken gemeenten een overeenkomst waarin onder andere afspraken worden gemaakt over de plankosten. Dit betreft afspraken over de zogenaamde plankostenverhaal als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Op grond van de Wro is de provincie verplicht om afspraken te maken over de verrekening van de plankosten die samenhangen met de ontwikkeling van het windpark zoals die in het inpassingsplan mogelijk worden gemaakt. Het provinciebestuur heeft ervoor gekozen, in overleg met de betrokken gemeenten, om als aanvulling op het wettelijk verplichte gedeelte over de plankosten, in deze overeenkomst ook vast te leggen dat de ontwikkelaar borgt dat 25% van de opbrengsten van zijn deel van het project WP A16 ten bate komt van de omgeving. Concreet gaat het daarbij om de opbrengsten ten goede laten komen aan stichtingen voor lokale initiatieven op het gebied van duurzame energie.
De wijze waarop het geld uit deze bijdrage wordt besteed, bepalen de lokale stichtingen zelf in overleg met de betrokken gemeente. De provincie waarborgt op deze wijze enkel dat de ontwikkelaar hierover afspraken maakt met de betreffende gemeente en lokale stichting. De ontwikkelaar heeft hierbij drie mogelijkheden.
Deze drie mogelijkheden worden in bijlage 3 bij de toelichting bij het inpassingsplan nader uitgewerkt.
Publiekrechtelijke weg in het inpassingsplan
Het inpassingsplan wordt opgesteld vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zoals vastgelegd in artikel 3.1 Wro. Dit houdt in dat bij het stellen van regels in een inpassingsplan daarmee ruimtelijk relevante belangen moeten worden gediend. De ruimtelijke relevantie voor het stellen van de voorwaarde van het vooraf afspraken maken over de meerwaardecreatie door middel van het project WP A16 is gelegen in de omstandigheid dat het een harde randvoorwaarde is voor zoals het provinciebestuur en de betrokken gemeenten om medewerking te willen verlenen aan de bouw en exploitatie van windturbines in West-Brabant. Zonder deze meerwaardecreatie, acht het provinciebestuur het ruimtelijk niet aanvaardbaar dat op deze locatie op grootschalige wijze windenergie wordt opgewekt. Daarom is het nodig dat, naast de privaatrechtelijke afspraken met de betrokken ontwikkelaars en gemeenten, ook in het inpassingsplan hiervoor een regeling wordt opgenomen.
De ruimtelijke opgaven waar Brabant voor staat zullen de komende jaren naar verwachting veel vaker met vraagstukken gepaard gaan op het gebied van maatschappelijk draagvlak. In de toekomstige Omgevingsvisie Brabant wordt daarom gesproken over de term 'meerwaarde-creatie'(zie hiervoor in hoofdstuk 4). Waar mogelijk wil het provinciebestuur dat omwonenden ook feitelijk meedoen aan, en kunnen profiteren van projecten. Het project WP A16 is een voorbeeldproject voor de wijze waarop de provincie om wenst te gaan met meerwaarde-creatie. In dit geval is dat in de vorm van de 25%-bijdrage die is vastgelegd in de Green Deal en op de wijze zoals die in bijlage 2 bij de planregels kan worden ingevuld.
De contractuele afspraken tussen de ontwikkelaars, het provinciebestuur en de betrokken gemeenten, zijn in beginsel niet bindend voor andere derden of belanghebbenden. Om zeker te stellen voor de betrokken overheidspartijen dat binnen de gehele exploitatieperiode van WP A16 blijvend wordt voldaan aan de hiervoor genoemde privaatrechtelijke afspraken, wordt daarom ervoor gekozen om in het inpassingsplan ook een publiekrechtelijke regeling op te nemen om dit zeker te stellen. Dit wordt gedaan op twee manieren.
Voorwaardelijke verplichting bij omgevingsvergunning
Om zeker te stellen dat elke ontwikkelaar die een omgevingsvergunning voor bouwen in heeft gediend, ook daadwerkelijk zich committeert aan de afspraken over de maatschappelijke meerwaarde-creatie, wordt als eerst een toets in de bouwregels opgenomen. Deze bepaling komt erop neer dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat voldaan is aan het criterium van 'meerwaarde-creatie', door middel van het overleggen van een anterieure overeenkomst waarin hierover afspraken zijn gemaakt. De term 'meerwaarde-creatie' is gelijk aan de term uit het ontwerp van de Omgevingsvisie Brabant. In de begripsbepalingen wordt deze term toegelicht. De betreffende ontwikkelaar kan dit aantonen door het overleggen van de getekende AOK als (vertrouwelijke) bijlage bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Hoe de ontwikkelaar samen met de betrokken lokale stichting en gemeente de afspraken verder vormgeeft, is hiervoor niet van belang. Van belang is alleen -dat- de afspraken gemaakt en controleerbaar zijn. Immers, de wijze waarop de lokale stichting en de gemeente invulling geen geven aan de meerwaarde-creatie is aan hen en niet aan het provinciebestuur.
Hiermee is gewaarborgd dat de ontwikkelaar enkel een omgevingsvergunning voor bouwen kan krijgen wanneer hij de afspraken heeft gemaakt. Alle ontwikkelaars hebben de AOK inmiddels ook ondertekend en zullen dus een omgevingsvergunning kunnen krijgen.
Specifieke gebruiksregel
Naast een toets 'aan de voorkant', is het ook nodig dat een exploitant van een windturbine in het project blijvend aan de gemaakte afspraken gehouden kan worden. Natuurlijk kan een exploitant via de civielrechtelijk weg worden aangesproken wanneer deze de afspraken over de meerwaarde-creatie niet nakomt in de AOK, maar daarmee kan niet worden afgedwongen dat de nieuwe windturbines worden stilgezet zo lang dat niet gebeurd. Omdat, zoals hiervoor is aangegeven, het provinciebestuur de grootschalige opwekking van windenergie op deze locatie uitsluitend uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar vindt wanneer de meerwaarde-creatie plaatsvindt, ligt het daarom ook voor de hand om dezelfde voorwaarde te verbinden aan het in bedrijf houden van de nieuwe turbines.
Dat gebeurt door in het inpassingsplan een specifieke gebruiksregel op te nemen waarvan de strekking is dat het in gebruik nemen en houden van een windturbine zonder dat de afspraken over de meerwaarde-creatie worden uitgevoerd, niet is toegestaan. Door de redactie “is niet toegestaan” wordt tot uitdrukking gebracht dat in strijd wordt gehandeld met de bepalingen uit het inpassingsplan. Hiermee ontstaat voor het betrokken gemeentebestuur, op voet van het eerste lid van artikel 7.1 en het bepaalde in artikel 7.2 onder b van de Wro, indien de exploitant van de turbine zich niet aan de gemaakte afspraken over de meerwaarde-creatie houdt, een bestuursrechtelijke bevoegdheid om handhavend op te treden.
Bouwmogelijkheden en flexibiliteit
Zoals hiervoor is aangegeven in paragraaf 6.3, is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is op de volgende wijze enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling. De situering van de turbines is op de verbeelding vastgelegd door een zekere marge op de verbeelding aan te geven. Hiermee behouden de ontwikkelaars de mogelijkheid om, daar waar dat in het veld nodig is, enige flexibiliteit aan te houden voor de civieltechnische uitvoering van de fundering, locatie van de kraanopstelplaatsen en de onderhoudswegen. De marge voor de turbines bedraagt 50 meter. Echter specifieke beperkingen, bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van infrastructuur (wegen en spoorwegen) kunnen leiden tot minder marge per turbine.
Voor de ashoogte, tiphoogte en rotordiameter zijn in de regels exacte afmetingen opgenomen, zodat de verschijningsvorm zo veel mogelijk gelijk blijft binnen hetzelfde cluster. Binnen de regels is daarbij een marge opgenomen van 10 meter (5%). Dat wil zeggen dat binnen een cluster van windturbines de tiphoogte van de windturbines mag variëren tussen de 199,5 en 210 meter (respectievelijk tussen de 135 en 165 meter nabij Hazeldonk). Deze marge is in het veld vrijwel niet waarneembaar en biedt aan de ontwikkelaars flexibiliteit voor hun turbinekeuze. In de vergunningaanvragen hebben de ontwikkelaars rekening gehouden met deze marges. Een grotere afwijking (vanaf 190 tot 210 meter tiphoogte) is eveneens mogelijk in de planregels, mits deze afwijkingen landschappelijk aanvaardbaar zijn. Hiermee wordt sturing gehouden ten aanzien van de afmetingen en omvang van de windturbines.
Sturingsmogelijkheden en een meer gedetailleerde regeling waar nodig
Niet overal kon evenveel flexibiliteit worden geboden in het inpassingsplan. Bovendien dient naar de omgeving toe voldoende rechtszekerheid te worden geboden in de mate van bouwmogelijkheden voor windturbines. Om deze redenen zijn in de planregeling enkele sturingsmogelijkheden opgenomen en is, daar waar nodig, een meer gedetailleerde planregeling in het plan opgenomen.
Turbines in één lijnopstelling en met gelijke onderlinge afstand
Uit de Beeldkwaliteitsvisie volgt dat windturbines zoveel mogelijk in één lijn moeten worden gebouwd. Een turbine die uit de lijn staat, wordt qua landschappelijke beleving al snel als storend ervaren. Bij het toekennen van de 'schuifruimte' (zie figuur 6.2) is hiermee rekening gehouden. De bouwvlakken waarbinnen windturbines gebouwd kunnen worden, hebben een diameter van ten hoogste 50 m. De breedte van een windturbinevoet is gemiddeld circa 25 m. Daarnaast is opgenomen dat de windturbines in één lijn moeten worden gerealiseerd en dat de onderlinge schuifruimte binnen één lijn binnen de breedte van de turbinevoet moet plaats vinden.
Figuur 6.2 Schuifruimte
Voor turbines in een lijnopstelling geldt voorts dat de onderlinge afstand tussen twee turbines gelijk moet zijn. Dit is gedaan vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit zoals verwoord in het BKP, omdat een zekere regelmaat tussen turbines een rustiger beeld geeft. Daarbij geldt een marge van 5% waarvan turbines onderling kunnen afwijken. Bij het toekennen van de bouwvlakken voor de windturbines is met deze marge rekening gehouden.
Aantal turbines
In de regeling is vastgelegd dat per bouwvlak slechts één windturbine gebouwd kan worden (dit is terug te vinden op de verbeelding, zie hierna). Hiermee is het aantal windturbines dat gerealiseerd kan worden duidelijk begrensd.
Verschijningsvorm van turbines
Vanwege de door de gemeenten nagestreefde beeldkwaliteit is het wenselijk om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan, wordt met een specifiek begrip in de bijbehorende regeling nader toegelicht. Het gaat daarbij om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter.
In de bouwregels van het windpark is door middel van het opnemen van specifieke bouwaanduidingen aangegeven dat de windturbines met een gelijke bouwaanduiding ook eenzelfde verschijningsvorm moeten hebben. Hiervan kan worden afgeweken door middel van een afwijkingsbevoegdheid. De aanvaardbaarheid van de afwijking wordt beoordeeld aan de hand van de Beeldkwaliteitsvisie.
Onderhoudsvoorziening
De bestaande woning aan de Markweg 1 in Langeweg wordt een voorziening die bij het windpark hoort. De aanwezige woning kan gezien de geluidbelasting als gevolg van de nieuwe windturbines niet langer worden gehandhaafd. De betreffende ontwikkelaar heeft een voorstel gedaan om de bestaande woning om te zetten naar een onderhoudsvoorziening en kantoor bij het windpark. Hiervoor is het perceel bestemd ten behoeve van uitsluitend deze onderhoudsvoorziening en een kantoor met informatievoorziening voor derden ten behoeve van het windpark.
Overdraai van rotoren
Vanwege de globaliteit van de planregeling en de geboden schuifruimte, kan het voorkomen dat de rotoren van windturbines over aangrenzende gronden heen zullen draaien. Dat hoeven niet noodzakelijkerwijs gronden te zijn die zijn voorzien van de bijbehorende bedrijfsbestemming. Dit noemen we 'overdraai'. Deze overdraai komt voor op de rondom de windturbines gelegen agrarische gronden, ter plaatse van enkele wegen die in de geldende bestemmingsplannen zijn voorzien van de bestemming Verkeer, een aantal percelen met de bestemming Bos - Natuur of Natuur en enkele watergangen met de bestemming Water.
Voor de overdraai is daarom in het inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen die ter plaatse van de gronden die grenzen aan de locaties waarop de nieuwe windturbines mogelijk worden gemaakt. Hier is een gebiedsaanduiding opgenomen (overige zone - overdraai'). Deze aanduiding maakt de zogeheten overdraai mogelijk. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. Daarnaast geldt deze zone als veiligheidszone. Het bouwen van kwetsbare objecten binnen deze zone is niet mogelijk.
Bijbehorende voorzieningen
Naast windturbines worden in de betreffende artikelen ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen, onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhoud en demonteren van windturbines.
Verlichting van windturbines
In de planregels is vastgelegd dat de nieuwe windturbines moeten zijn voorzien van een door de ILT goedgekeurd verlichtingsplan.
Teneinde duidelijk te maken dat voor een aantal turbineposities nog nader archeologisch onderzoek plaats moet vinden ter plaatse van de bouwvlakken waarbinnen de nieuwe windturbines zijn voorzien, is een de beschermende regeling voor het beschermen van archeologische waardevolle resten opgenomen in dit inpassingsplan. Deze regeling is daarbij afgestemd op het provinciale archeologiebeleid.
Het Bro stelt de verplichting om de anti-dubbeltelregel op te nemen in het inpassingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een inpassingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.
In deze bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met de onderliggende bestemmingsplannen, zie paragraaf 6.2.
Radarverstoringsgebied
Omdat in de planregeling nieuwe windturbines mogelijk worden gemaakt met een tiphoogte van 113 meter +NAP dient, overeenkomstig het bepaalde in het zevende lid van artikel 2.6.2 van het Barro en artikel 2.1 van de Rarro, een regeling te worden opgenomen dat nieuwe bouwwerken (in dit geval de windturbines) niet leiden tot een ontoelaatbare mate van hinder op het radarbeeld van radarpost Woensdrecht. Om dat zeker te stellen is in dit artikel een regeling opgenomen met die strekking. Enkel wanneer uit onderzoek blijkt dat de nieuwe bouwwerken (windturbines) niet tot onaanvaardbare mate van hinder op de radarpost Woensdrecht leiden, kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning van het verbod afwijken.
Bedrijfswoning
In dit artikel is bepaald dat de woningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedrijfswoningen zijn in het kader van de inrichting, te weten het windpark.
Overige zone - Overdraai
Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende gronden heen mogen draaien. Om te voorkomen dat binnen deze zone nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd, is het niet toegestaan om binnen deze zone kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten op te richten.
Overige zone - windturbines uitgesloten
In overeenstemming met de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt tussen de provincie en de betrokken gemeenten (zie hoofdstuk 2), mogen in de A16-zone na afronding van het windproject, geen andere windturbines in het plangebied worden gebouwd. Om dat zeker te stellen is op de verbeelding en in de regels door middel van deze gebiedsaanduiding duidelijk gemaakt dat nieuwe windturbines in dit gebied voor de planperiode van dit inpassingsplan niet zijn toegestaan.
Overige zone - Parkinfrastructuur 1 en 2
Deze leden zijn toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken waar de infrastructuur, zoals de onderhoudswegen (met een breedte tot maximaal 6 meter), kraanopstelplaatsen en parkbekabeling die bij het nieuwe windpark hoort, mag worden aangelegd. Op de verbeelding is hiervoor een gebied opgenomen met een breedte van 10 meter waarbinnen alle infrastructuur moet worden aangelegd. Deze ruimte is geboden, omdat de exacte ligging van de infrastructuur op dit moment nog niet bekend is en nog niet met alle grondeigenaren over de ligging ervan overeenstemming is bereikt.
Omdat gekozen is voor een gebiedsaanduiding, blijven de onderliggende bestemmingen en dubbelbestemmingen ongewijzigd. Bestaand agrarisch gebruik dat reeds van een passende bestemming is voorzien in het onderliggende bestemmingsplan, kan op deze wijze ook ongewijzigd worden voortgezet. Voorts is van belang dat de onderliggende archeologische dubbelbestemmingen uit de geldende bestemmingsplan onverkort van kracht blijven. De initiatiefnemers hebben ervoor gekozen om de uitwerking van de parkinfrastructuur op een later moment uit te werken en daarvoor vergunning aan te vragen. Dat houdt in dat te zijner tijd ook het archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig hetgeen daarover is bepaald in de geldende bestemmingsplannen.
Dit artikel regelt de bevoegdheid van de gemeenten nadat het inpassingsplan in werking is getreden. Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
De bepalingen in het overgangsrecht zijn conform het Bro en SVBP2012 opgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit inpassingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.
De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 opgenomen en behoeft geen nadere toelichting.
Algemeen
Krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin in Afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
Het voorliggende inpassingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 28 windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Op grond van jurisprudentie (onder meer ABRvS 12 april 2001 (AB 2003, 50)) geldt dat windturbines van een dergelijke afmeting, die in het onderhavige plan mogelijk gemaakt worden, aangemerkt dienen te worden als een 'gebouw' als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet. Een (grote) windturbine is immers voor mensen toegankelijk en vormt zonder meer een door wanden omsloten ruimte. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 sub b Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal is voorzien middels een zogenoemde anterieure overeenkomst, waarin onder andere voorzien wordt in het verhalen van planschade.
Planschade
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade leidt of zal leiden als gevolg van het inpassingsplan, tegemoetgekomen wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het inpassingsplan, kan bij de gemeente Moerdijk, Drimmelen, Breda of Zundert worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde inpassingsplan.
Uitvoerbaarheid van de bouw en exploitatie van het windpark
Het initiatief wordt gefinancierd door de ontwikkelaars. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de ontwikkelaars. De ontwikkelaars verdienen de investeringen terug door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de ontwikkelaars aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn. Met de financiering door de ontwikkelaars en de SDE+ is de uitvoering van het inpassingsplan financieel uitvoerbaar.
Aanvullende afspraken Green Deal en overige aspecten via anterieure overeenkomst
Zoals in hoofdstuk 2 is toegelicht hebben de betrokken overheidspartijen en ontwikkelaars op 17 april 2017 een Green Deal gesloten. De afspraken die in de Green Deal zijn vastgelegd ten aanzien van de 25%-bijdrage etc. worden voor vaststelling van dit inpassingsplan contactueel vastgelegd met de ontwikkelaars via een anterieure overeenkomst. In de anterieure overeenkomst worden voorts afspraken gemaakt over de in de provinciale verordening voorgeschreven bijdrage voor de gemeentelijke landschapsfondsen en -daar waar dat aan de orde is- de compensatie voor het verstoren als gevolg van het overdraaien van rotoren op gronden die deel uitmaken van het NNB. Alle ontwikkelaars hebben de anterieure overeenkomst voor het publiceren van het ontwerp van het inpassingsplan ondertekend en zich daarmee aan de uitvoering van de afspraken in de Green Deal gecommitteerd.
Burgers, maatschappelijke organisaties en andere overheden worden op diverse wijzen betrokken bij de voorbereiding van het voorliggende inpassingsplan.
Reikwijdte en detail milieueffectrapportage
Ter voorbereiding op het MER heeft van 25 juli 2016 tot 19 september de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (-NRD) ter inzage gelegen. Op 13 oktober heeft de Commissie m.e.r. advies uitgebracht over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. Dit advies is in zijn geheel overgenomen. Daarnaast heeft de Provinciale Raad voor de Leefomgeving (PRL) op 24 november 2016 advies uitgebracht over het op te stellen MER. De NRD, in combinatie met de adviezen van de commissie m.e.r. en de PRL vormen samen het kader voor het MER.
Vooroverleg artikel 3.1.1 Bro
Als eerste stap in de besluitvormingsprocedure is op voet van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) het concept-ontwerp van het inpassingsplan en het MER voorgelegd aan de betrokken maatschappelijke instanties en bestuursorganen. Het concept-ontwerp van het inpassingsplan Windpark A16 is in de periode van 3 april tot en met 9 mei 2018 voorgelegd aan de betrokken maatschappelijke instanties en bestuursorganen in Nederland en in België. Tijdens deze periode hebben verschillende betrokkenen maatschappelijke instanties en bestuursorganen een overlegreactie op het inpassingsplan naar voren gebracht. De hoofdlijnen van dit vooroverleg zijn beschreven in paragraaf 8.1. Naast het artikel 3.1.1 Bro-vooroverleg vindt met de betrokken overlegpartners uitvoerig overleg plaats ter voorbereiding op de indiening van vergunningaanvragen. Verder heeft de provincie Noord-Brabant gedurende het opstellen van het MER en de voorbereiding van de planprocedure met diverse belanghebbende partijen uitvoerig overleg gevoerd.
Ontwerp van het inpassingsplan
Conform artikel 3.8, eerste lid, Wro heeft het ontwerp van het inpassingsplan, tezamen met alle andere ontwerpbesluiten, van 19 juni 2018 tot en met 30 juli 2018 ter inzage gelegen waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld hierop zijn of haar zienswijze te geven. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen.
Procedurele uitvoerbaarheid
Ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan dient aannemelijk te zijn dat de benodigde vergunningen en ontheffingen zullen worden verkregen. Zoals hiervoor is aangegeven, zullen benodigde vergunningen en andere besluiten tegelijkertijd met dit inpassingsplan in procedure worden gebracht. De verwachting is dat bij de vaststelling van het inpassingsplan ook de overige vergunningen afgegeven kunnen worden.
Voordat wordt begonnen met de aanleg van het windturbinepark dienen de ontwikkelaars te voldoen aan de wettelijke verplichtingen: de benodigde vergunningen en ontheffingen (zoals omgevingsvergunning, watervergunning en de natuurvergunning en -ontheffingen) moeten van kracht zijn.
Het inpassingsplan en alle overige besluiten worden gelijktijdig ter inzage gelegd in de verschillende stappen van de procedure. Dit geldt dus zowel voor de ontwerpbesluiten als de vastgestelde besluiten. Ook het beroep bij de bestuursrechter wordt gebundeld indien de besluiten gelijktijdig zijn bekendgemaakt. Tegen het inpassingsplan en de gecoördineerd voorbereide besluiten staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Gelet op het feit dat sprake is van 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 Wro' is op grond van het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met artikel 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van 6 maanden na afloop van de beroepstermijn heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep, dat een niet tot de centrale overheid behorende overheid (rechtspersoon of bestuursorgaan) niet tegen het inpassingsplan in beroep kan gaan en dat een beroepschrift niet-ontvankelijkheid is als het niet meteen de gronden van beroep bevat (het indienen van een pro forma beroepschrift is niet mogelijk). De provincie verzorgt de coördinatie, bekendmaking en mededeling van de (ontwerp)besluiten. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de zienswijzen- en overlegprocedure beschreven.
Het concept-ontwerp van dit inpassingsplan is in het kader van het voorgeschreven overleg op grond van artikel 3.1.1, lid 1, van het Bro aan de betrokken maatschappelijke overleginstanties in zowel Nederland als België toegezonden. Ook zijn de ontwikkelaars geconsulteerd. De conclusies uit de beantwoording van de overlegreacties en de daaruit voortvloeiende aanpassingen die in het (ontwerp van het) inpassingsplan en de MER zijn doorgevoerd, zijn beschreven in de Nota overleg. Deze is opgenomen in bijlage 2 van deze plantoelichting.
De zienswijzen die naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerp van dit inpassingsplan zijn ontvangen, zijn samengevat en beantwoord in een antwoordnota. Dit is een aparte nota die als losse bijlage bij het vaststellingsbesluit van het inpassingsplan is gevoegd. Voor zover daartoe aanleiding bestaat, zijn naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen wijzigingen in het definitieve inpassingsplan doorgevoerd. Daarnaast zijn in het inpassingsplan enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. Ook deze zijn beschreven in de Nota van Zienswijzen.