direct naar inhoud van Regels
Plan: Windenergie A16
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9930.ipWindenergieA16-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het inpassingsplan Windenergie A16 met identificatienummer NL.IMRO.9930.ipWindenergieA16-va01 van de provincie Noord-Brabant.

1.2 inpassingplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 beeldkwaliteitsvisie

De beeldkwaliteitsvisie Energielandschap A16 van de provincie Noord-Brabant, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze planregels.

1.6 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 beperkt kwetsbaar object
  • a. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voor zover niet aan te merken als een object als bedoeld in lid 1.18;
  • c. hotels en restaurants, voor zover niet aan te merken als een object als bedoeld in lid 1.18;
  • d. sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • e. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover niet aan te merken als een object als bedoeld in lid 1.18;
  • f. bedrijfsgebouwen, voor zover niet aan te merken als een object als bedoeld in lid 1.18.
1.10 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.14 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 gondel van een windturbine

de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine.

1.17 hub

de neus van de windturbine waarin de wieken samenkomen.

1.18 kwetsbaar object
  • a. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
  • b. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of
  • c. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.19 landschapsdeskundige

een deskundige op het gebied van het beoordelen van landschap en landschapsstructuren die door het bevoegd gezag als zodanig is aangewezen.

1.20 meerwaarde-creatie

het zorgdragen voor een bijdrage aan de duurzame energietransitie in de betrokken gemeenten op een van de drie wijzen zoals verwoord in Bijlage 2 van deze planregels.

1.21 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.22 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.23 peil
  • a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.24 overdraaien

het bovenlangskomen van een rotorblad van een windturbine over onderliggende gronden tijdens het in gebruik zijn van een windturbine.

1.25 rotor

het samenstel van rotorbladen (wieken) en hub (neus) van een windturbine.

1.26 rotorblad

de wiek van een windturbine.

1.27 rotordiameter

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

1.28 schakelkasten en transformatoren

bouwwerken behorende bij een windturbine ten behoeve van het transporteren van opgewekte elektriciteit en het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel.

1.29 tip van het rotorblad

het uiteinde van een rotorblad.

1.30 verschijningsvorm van een windturbine

het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door het samenstel van de vorm van de gondel, de ashoogte, de mastvormen en de rotordiameter van een windturbine.

1.31 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van elektrische energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte en lengte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 tiphoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het bovenste verticaal staande rotorblad.

2.6 tiplaagte

vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het onderste verticaal staande rotorblad.

2.7 ashoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hart van de as van de windturbine.

2.8 masthoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de onderkant van de gondel van de windturbine.

2.9 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbine

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - onderhoudsvoorziening': uitsluitend een gebouw voor opslag en onderhoudswerkzaamheden en een kantoor met een voor het publiek toegankelijk informatievoorziening ten behoeve van de onder a genoemde windturbines;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen: schakelkasten en transformatoren, kabels en leidingen, onderhoudswegen, in- en uitritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van de windturbines.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd met in achtneming van de onderstaande regels:

  • a. op deze gronden geldt dat omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat voldaan is aan het criterium van 'meerwaarde-creatie', door middel van het overleggen van een anterieure overeenkomst waarin hierover afspraken zijn gemaakt;
  • b. binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan:
    • 1. windturbines;
    • 2. schakelkasten en transformatoren;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het windpark;
  • c. per bouwvlak mag maximaal 1 windturbine worden gebouwd;
  • d. de tiphoogte van een windturbine bedraagt:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten minste 199,5 m en ten hoogste 210 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' ten minste 199,5 m en ten hoogste 210 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' ten minste 199,5 m en ten hoogste 210 m;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' ten minste 199,5 m en ten hoogste 210 m;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' ten minste 135 m en ten hoogste 165 m;
  • e. de ashoogte van een windturbine bedraagt :
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten hoogste 142 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' ten hoogste 142 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' ten hoogste 142 m;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' ten hoogste 142 m;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' ten hoogste 110 m;
  • f. de rotordiameter van een windturbine bedraagt:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten hoogste 150 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' ten hoogste 150 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' ten hoogste 150 m;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' ten hoogste 150 m;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' ten hoogste 110 m;
  • g. op gronden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - EV' geldt dat de windturbines in het middelpunt van het bestemmingsvlak dienen te worden gebouwd;
  • i. het aantal schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 1 per windturbine;
  • j. de oppervlakte van een schakelkast en een transformator behorend bij een windturbine bedraagt ten hoogste 10 m²;
  • k. de bouwhoogte van schakelkasten en transformatoren behorend bij een windturbine bedraagt ten hoogste 3 m;
  • l. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het windpark bedraagt ten hoogste 3 m;
  • m. de bouwhoogte van een terreinafscheiding bedraagt niet meer dan 2,5 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van afmetingen van de windturbine

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder d, sub 1 tot en met 4, een omgevingsvergunning verlenen voor een windturbine met andere afmetingen, met dien verstande dat:

  • a. de tiphoogte ten minste 190 m en ten hoogste 199,5 m bedraagt;
  • b. na afwijking wordt voldaan aan het bepaalde onder lid 3.2 onder g.
  • c. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien sprake is van een landschappelijk aanvaardbare uitstraling van het windturbinecluster zoals omschreven in de Beeldkwaliteitsvisie;
  • d. alvorens te besluiten, wint het bevoegd gezag advies in over het bepaalde in lid c bij een landschapsdeskundige.

3.3.2 Afwijken van de verschijningsvorm

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder g een omgevingsvergunning verlenen voor een windturbine met een andere verschijningsvorm, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien sprake blijft van een landschappelijk aanvaardbare uitstraling van het windturbinecluster zoals omschreven in de Beeldkwaliteitsvisie;
  • b. alvorens te besluiten, wint het bevoegd gezag advies in over het bepaalde in lid a bij een landschapsdeskundige.

3.3.3 Afwijken bouwen in het middelpunt

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder h ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - EV' een omgevingsvergunning verlenen voor een windturbine die niet in het middelpunt van het bestemmingsvlak is gebouwd indien

  • a. uit onderzoek blijkt dat afwijken niet leidt tot onaanvaardbare externe veiligheidsrisico’s
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder over het bepaalde in sublid a.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van deze gronden gelden de volgende regels:

  • a. het in gebruik nemen en houden van een windturbine zonder dat de afspraken over de meerwaarde-creatie worden uitgevoerd, is niet toegestaan.
  • b. alvorens het windpark voor energieproductie in gebruik te nemen en te houden, dient de obstakelverlichting op de turbines gerealiseerd te zijn conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, of;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 4.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en
  • de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Verhouding met bestemmingsplannen

  • a. Voor zover de enkelbestemming Bedrijf - Windturbine, als bedoeld in Artikel 3, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen.
  • b. Voor zover dit inpassingsplan de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Radarverstoringsgebied
7.1.1 Verbod

Binnen het gehele plangebied geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 90 meter boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld van het radarstation Woensdrecht te voorkomen.

7.1.2 Afwijken van het verbod

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1.1 onder de voorwaarde:

  • a. dat de werking van het radarstation Woensdrecht niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;
  • b. dat voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning over het bepaalde in het sublid a schriftelijk advies is ingewonnen van het Ministerie van Defensie.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' geldt dat de ter plaatse aanwezige woning als bedrijfswoning is verbonden aan de in Artikel 3 van dit inpassingsplan bedoelde windturbines.

8.2 Overige zone - Overdraai
8.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overdraai' is het overdraaien van rotoren van windturbines zoals bedoeld in Artikel 3 van deze planregels toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding zijn tevens behorende voorzieningen in de vorm van kabels en leidingen, onderhoudswegen met een maximum breedte van 6 m, in- en uitritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van de windturbines toegestaan.

8.2.2 Bouwregels

Op gronden met de aanduiding ´overige zone - overdraai' is de bouw van nieuwe beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten niet toegestaan.

8.3 Overige zone - windturbines uitgesloten

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - windturbines uitgesloten' is de realisatie van nieuwe windturbines niet toegestaan.

8.4 Overige zone - Windparkinfrastructuur 1
8.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur 1' zijn bij de in artikel 3 van deze planregels behorende voorzieningen in de vorm van kabels en leidingen, onderhoudswegen met een maximum breedte van 6 m, in- en uitritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van de in dat artikel genoemde windturbines toegestaan.

8.5 Overige zone - Windparkinfrastructuur 2
8.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur 2' zijn bij de in artikel 3 van deze planregels behorende voorzieningen in de vorm van kabels en leidingen toegestaan.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Bevoegdheden gemeenten
  • a. Gemeenteraden zijn na tien jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. kunnen de gemeenteraden een bestemmingsplan vaststellen onmiddellijk na vaststelling van dit plan, indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen en aanduidingen zoals neergelegd in dit het inpassingsplan.
  • c. Aan een geval als bedoeld onder b. wordt in elk geval een bestemmingsplan voor kabeltracés ten behoeve van de afvoer van elektrische energie die wordt opgewekt door middel van de windturbines als bedoeld in artikel 3 van dit inpassingsplan gelijkgesteld.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het inpassingsplan Windenergie A16'.