Kempenland-West omgeving De Utrecht

Toelichting

hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De waarde van Kempenland-West is gelegen in de afwisseling. In een intensief door de mens gebruikt landschap ligt een aantal natuurgebieden die vooral bestaan uit bos, heide en vennen. Het landschap wordt bovendien doorsneden door een aantal beken, waaronder de Reusel en de Raamsloop.

 

In het kader van Natura 2000 is het gebied Kempenland-West aangewezen voor negen habitattypen, waarvan er acht gevoelig zijn voor overmatige depositie van stikstof, zie figuur 1.1. Voor al deze habitattypen (en habitatrichtlijnsoorten) gelden instandhoudingsdoelstellingen die zijn beschreven in het Natura 2000- beheerplan Kempenland-West. Doordat landelijk sprake is van een overschot aan stikstofdepositie dreigen de instandhoudingsdoelstellingen voor de stikstofgevoelige habitats niet (volledig) gehaald te worden. De verdrogingsproblematiek van de afgelopen jaren versterkt het effect hier van.

verplicht

Figuur 1.1: Stikstofgevoelige habitattypen Kempenland-West

In het project 'NNP De Utrecht en Mispeleindse/Neterselse Heide' is, door de provincie Noord-Brabant en waterschap De Dommel samen met gebiedspartners, onderzocht welke maatregelen getroffen kunnen worden teneinde het hoofddoel (treffen van natuur- en herstelmaatregelen in het kader van de bescherming van het Natura 2000-gebied Kempenland -West) te behalen, dan wel de doelen verder te benaderen.

Primaire doelstelling

Hoofddoelstelling van het project is de uitvoering van de hydrologische herstelmaatregelen zoals die zijn opgenomen in het N2000-beheerplan Kempenland-West, om de duurzame instandhouding van de stikstofgevoelige habitats te waarborgen en in het bijzonder de habitats die onderhevig zijn aan een negatieve trend. In Kempenland-West is het habitattype (H91E0C) vochtige alluviale bossen onderhevig aan een negatieve trend. Van het habitattype (H3160) zure vennen is de trend onbekend. Het is een juridische verplichting vanuit de Wet natuurbescherming om de benodigde herstelmaatregelen te treffen om te voorkomen dat de negatieve trend zich voorzet na de eerste beheerplan periode. De hiervoor benodigde herstelmaatregelen dienen te zijn uitgevoerd voor 1 juli 2021. Omdat er binnen het projectgebied nagenoeg geen mogelijkheden zijn om het overschot aan stikstofdepositie te beperken wordt ingezet op het verbeteren van de hydrologische condities voor deze habitats. Dit zal plaatsvinden door verder hydrologisch herstel door middel van aanpassing van het grondwaterregime (inclusief het realiseren van meer stabiele grondwaterpeilen -ook in de zomer- en de verbetering van kwel en inundatie) in de richting van de behoeften van deze twee habitattypen.

Nevendoelstellingen

Naast de juridische verplichting vanuit de Wet natuurbescherming kent het gebied nog meer opgaven. Deze maatregelen hoeven niet voor 1 juli 2021 te worden uitgevoerd en hebben betrekking op:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)
    De Reusel en de Raamsloop zijn als KRW-waterlichaam aangewezen. De Raamsloop behoort tot een langzaam stromende midden-/benedenloop op zand (type R5). De Reusel behoort tot een langzaam stromende bovenloop op zand (type R4). Per type waterlichaam zijn KRW-doelstellingen geformuleerd en zijn verplichtingen gesteld ten aanzien van de chemische en ecologische kwaliteit van de waterlichamen.
  • Natuurnetwerk Brabant (NNB)
    Het NNB heeft als doel de bestaande natuur te behouden, te versterken en de diverse NNB-gebieden met elkaar te verbinden. Daarnaast heeft het als doel om nieuwe natuur te realiseren op basis van vrijwilligheid.
  • Natte Natuurparel (NNP)
    Binnen het plangebied liggen de Natte natuurparels NNP De Utrecht inclusief de deelgebieden in beekdal van de Reusel (de Broekkant) en de Raamsloop en NNP Mispeleindse en Neterselse Heide. Natte natuurparels zijn belangrijke natte natuurgebieden met bijzondere natuur die afhankelijk is van voldoende grondwater en een goede waterkwaliteit. De natuurgebieden worden bedreigd door verdroging, waardoor het NNP zich richt op het meer en langer vasthouden van water in deze gebieden.
  • Actieplan Leven de Dommel
    Het actieplan 'Leven de Dommel' heeft tot doel om gezamenlijk tot een robuustere aanpak van wateroverlast en droogte te komen door meer met elkaar samen te werken, meer ruimte voor water te maken, het watersysteem veerkrachtiger te maken en de bewustwording over watervraagstukken te vergroten.

Daarnaast zijn in het gemeentelijk en provinciaal beleid diverse doelstellingen beschreven ten aanzien van versterking van aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, economische en recreatieve waarden. De maatregelen die nodig zijn voor de duurzame instandhouding van de habitattypen geven aan een aantal van deze beleidsterreinen al gedeeltelijk invulling ('bijvangst').

In het kader van hydrologische herstelmaatregelen en de hiervoor benodigde aanleg of wijziging van waterstaatswerken, wordt door Waterschap de Dommel een projectplan Waterwet (PPWW) als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet opgesteld.

1.2 Doel van het Provinciaal Inpassingsplan (PIP)

De aanpassing van het grondwaterregime als natuur- en herstelmaatregel in het kader van de bescherming van het Natura 2000-gebied Kempenland-West zal leiden tot vernatting van het projectgebied. De meeste percelen waar hydrologische herstelmaatregelen zijn voorzien en/of waar sterke vernatting zal plaatsvinden, zijn in eigendom van (één van) de gebiedspartners en zijn reeds voorzien van een passende bestemming. Binnen het projectgebied bevinden zich echter ook enkele agrarische percelen waar herstelmaatregelen worden getroffen en/of waar een dermate sterke vernatting zal optreden, waardoor het uitoefenen van agrarische activiteiten niet langer mogelijk is. Om deze percelen te voorzien van een passende functie en de getroffen hydrologische herstelmaatregelen een duurzame bescherming te bieden, dient de bestemming van deze percelen gewijzigd te worden in een passende natuurbestemming. Deze natuurbestemming die in dit provinciaal inpassingsplan (PIP) is opgenomen, voorziet ook in een juridische regeling voor de realisatie van de overige opgaven in het kader van de KRW, NNB, NNP en actieplan Leven de Dommel die op de betreffende percelen zijn beoogd. Daarnaast biedt het PIP een titel voor onteigening voor de percelen die niet op basis van vrijwilligheid aangekocht kunnen worden. Het huidige gebruik kan immers niet worden doorgezet als de instandhoudingsdoelstellingen gehaald moeten worden.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van het voorliggend PIP bestaat uitsluitend uit de gronden met een agrarische bestemming waar herstelmaatregelen zijn voorzien en/of een dermate sterke vernatting zal optreden dat het uitoefenen van agrarsiche activiteiten niet langer mogelijk is. Het plangebied van het PIP Kempenland-West omgeving De Utrecht omvat dus niet het gehele gebied van het project 'NNP De Utrecht en Mispeleindse/Neterselse Heide'. Op figuur 1.2 en op de verbeelding zijn de betreffende gronden opgenomen welke deel uit maken van het plangebied van voorliggend PIP en vormt daarmee de planbegrenzing van het PIP.

verplicht

Figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied PIP

De betreffende gronden zijn gelegen in de gemeenten Hilvarenbeek, Oirschot, Reusel-De Mierden en Bladel en zijn voornamelijk aan de randen van de Mispeleindsche Heide en de Neterselsche Heide van het Natura 2000-gebied Kempenland-West gelegen. In de volgende figuur is de begrenzing van het projectgebied weergeven.

verplicht

Figuur 1.3Situering projectgebied NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De geldende juridisch-planologische situatie van de gronden van het plangebied is vastgelegd in de bestemmingsplannen:

  • 'Landgoed De Utrecht', vastgesteld 22 juli 2015 (gemeente Hilvarenbeek);
  • 'Buitengebied 2009, herziening fase 1A', vastgesteld 21 juanuari 2015 (gemeente Reusel-De Mierden);
  • 'Landgoed De Utrecht', vastgesteld 25 februari 2014 (gemeente Reusel-De Mierden);
  • 'Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening', vastgesteld 21 maart 2019 (gemeente Bladel);
  • 'Buitengebied, correctieve herziening', vastgesteld 21 november 2017 (gemeente Oirschot)

Enkelbestemmingen

De gronden zijn in deze bestemmingsplannen nagenoeg allemaal aangewezen als 'Agrarisch met waarden' met een specificatie dat het landschaps- eventueel in combinatie met natuurwaarden betreft. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden en ondermeer het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden. Eén perceel, gelegen binnen het bestemmingsplan Landgoed De Utrecht (Reusel-de Mierden), is gedeeltelijk aangewezen als 'Water' en bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen en ondermeer voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, hydrologische en natuurwaarden. Tot slot zijn enkele percelen ten zuidwesten van de Mispeleindsche Heide aangewezen als 'Bos' en bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/bosschages en de houtteelt/houtproductie. Daarnaast zijn deze gronden tevens bestemd voor ondermeer behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijk, hydrologische, archeologische, cultuurhistorische en natuurwaarden.

Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Meerdere gronden zijn daarnaast voorzien van een dubbelbestemming ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de gronden. Afhankelijk van de getalsmatige aanduiding, bijvoorbeeld 'Waarde - Archeologie 4', wordt onderscheid gemaakt in de minimale verstoringsoppervlakte waarvoor een archeologische onderzoeksplicht geldt. Daarbij geldt een minimale verstoringsdiepte van 0,3 m-maaiveld, met uitzondering van esdekgronden, gronden met een agrarische bestemming en gronden binnen het grondgebied van de gemeente Oirschot. Voor deze gronden geldt een verstoringsdiepte van minimaal 0,5 m-maaiveld. De archeologische dubbelbestemmingen zijn in dit PIP grotendeels overgenomen.

Verder kennen de gronden diverse dubbelbestemmingen ter bescherming van cultuurhistorische waarden, ecologische waarden binnen het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), hydrologische waarden binnen en rondom Natte Natuurparels en voorzieningen voor waterberging. Tenslotte zijn op de gronden diverse (gebieds)aanduidingen van toepassing. Het betreft daarbij aanduidingen ter bescherming van natuurgebieden, het Natuurnetwerk Brabant, het behoud, herstel en/of ontwikkeling van cultuurhistorische, ecologische, aardkundige, landschappelijke of natuurwaarden en het watersysteem. Deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen komen met dit PIP te vervallen. De bescherming van de aanwezige waarden vindt plaats middels de opgenomen natuurbestemmning.

De aanduidingen 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'Extensiveringsgebied' komen voort uit de inmiddels vervallen Reconstructiewet, waarmee nieuwvestiging van intensieve veehouderijen wordt uitgesloten en de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen wordt beperkt. Vergelijkbare bepalingen gelden voor aanduidingen 'iv nee' en 'Beperkingen veehouderij'. Deze aanduidingen zijn overbodig nu de bestemming gewijzigd wordt naar Natuur.

De aanduidingen 'Beekherstel' en Zoekgebied waterberging' maken binnen de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 een wijziging naar de bestemming 'Natuur' of 'Water' mogelijk.

De aanduidingen 'Vrijwaringszone - Weg 1' en 'Vrijwaringszone - Weg 2' dienen tot slot ter bescherming van de belangen van de rijksweg N269 door nadere regels te stellen aan het bouwen van bouwwerken binnen een afstand 25 en 50 meter van de weg. Deze aanduidingen zijn in dit PIP overgenomen.

1.5 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt in het volgende hoofdstuk kort de huidige situatie van het plangebied van het PIP beschreven en wordt nader ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 is het voor voorgenomen plan relevante overheidsbeleid toegelicht. Hoofdstuk 4 omvat de milieuhygiënische en planologische verantwoording. De juridische aspecten en nadere informatie over de verbeelding en de planregels is opgenomen in hoofdstuk 5. Vervolgens zijn in hoofdstuk 6 en 7 de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen beschreven.

hoofdstuk 2 Gebieds- en projectbeschrijving

2.1 Gebiedsbeschrijving

Aan de zuidzijde van de provincie Noord-Brabant, vlak naast de grens met België ligt het Natura 2000-gebied Kempenland-West. Dit gebied overlapt grotendeels de natte natuurparel (NNP) 'De Utrecht' en NNP 'Mispeleindse en Neterselse Heide' waarin de vennen Het Goor en Flaes zijn gelegen. Aan de noordzijde wordt de heide begrensd door een omvangrijk bosgebied. Ten zuiden van de heide is een landbouwgebied gelegen dat momenteel via de waterlopen BZ42 en BZ57 richting de oostelijk gelegen Groote Beerze afwatert.

Ontstaansgeschiedenis

De Mispeleindsche- en Neterselsche heide liggen op de midden-Brabante dekzandrug. Deze is ontstaan in het pleniclaciaal (tussen 50.000 en 15.000 jaar geleden) door zand dat met de overheersende zuidwesten wind werd aangevoerd uit de toen nog droog staande Noordzee. Later in het Dryas ontdooide de permafrost en ontstond door uitwaaiing meer reliëf in de dekzandrug. De uitwaaiingen gingen vaak door tot aan het grondwater of een leemlaag waardoor zich natte laagtes vormden waar later de vennen en venen in zijn ontstaan. Zo zijn ook de vennen op de Mispeleindsche- en Neterselsche heide ontstaan.

verplicht

Figuur 2.2 Uitsneden historische topografische kaarten van het projectgebied van 1794 (links) en 1837 (rechts)

De oudst beschikbare, relatief gedetailleerde informatie schetst een beeld van een gebied waar alleen de hogere delen worden gebruikt. Deze vroege landbouwgebieden worden omgeven door uitgebreide woeste, deels natte gronden. De flanken van zowel de Reusel als de Raamsloop zijn daarmee al vroeg in cultuur gebracht. Vervolgens ontstond een kleinschalige patroon van grasland en opgaande begroeiing, als gevolg van sloten en greppels die loodrecht op de beek werden aangebracht voor ontwatering van nieuwe landbouwpercelen.

verplicht

Figuur 2.1 Uitsneden historische topografische kaarten van het projectgebied van 1930 (links) en 1970 (rechts)

Na het begin van de 20ste eeuw wordt het landschap "verbeterd".De heide wordt beplant met bos. Omstreeks 1930 is vrijwel het hele plangebied, de beekdalen uitgezonderd, bebost.

Reusel en Raamsloop

Binnen het gebied Kempenland-West komen de beeklopen Reusel en de Raamsloop samen. De Reusel en de Raamsloop zijn als KRW-waterlichaam aangewezen. De Raamsloop behoort tot een langzaam stromende midden-/benedenloop op zand (type R5). De Reusel behoort tot een langzaam stromende bovenloop op zand (type R4).

De Reusel ontspringt net ten zuiden van Reusel en loopt via de westzijde van Lage Mierde naar het landgoed Wellenseind. De Reusel vormt de hoofdafvoer van het gebied ten zuiden en westen van De Utrecht. De Reusel is een grotendeels gestuwde, gekanaliseerde en onbeschaduwde beek met een relatief fors verval. De Raamsloop is gelegen ten westen van de Mispeleindsche Heide en ten zuiden van de landgoed Wellenseind en de Utrecht. De Raamsloop ontspringt net ten zuidwesten van Bladel. Langs de Raamsloop zijn deels kades aangelegd om overstromingen te voorkomen. De Raamsloop is een gestuwde, gekanaliseerde en grotendeels onbeschaduwde beek met lage stroomsnelheden in het zomerseizoen als gevolg van het grote profiel en het kleine waterstandsverhang.

Mispeleindsche en Neterselsche Heide

De Mispeleindse en Neterselse Heide betreffen droge en vochtige heiderestanten en vennen van de voormalig uitgestrekte Kempische Heide. De Neterselsche Heide omvat het gebied 'Grijze Steen' (met snavelbiesbegroeiingen) en broekbossen. De vennen op de Mispeleindsche- en Neterselsche heide zijn zuur van karakter. Zure vennen worden enkel gevoed door regenwater of zeer jong grondwater dat lokaal infiltreert en over ondiepe leemlagen als een soort cascade naar de vennen stroomt. De vennen op de Mispeleindsche- en Neterselsche heide zijn echter weinig begroeid wat waarschijnlijk verklaard kan worden door een gebrek aan dit jonge toestromende grondwater.

2.2 Planvoornemen

2.2.1 Projectgebied NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden

Zoals beschreven richt het plan NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden zich op het verbeteren van de hydrologische condities voor de habitats 'zure vennen' en 'vochtige alluviale bossen'. In het milieueffectrapport, als beschreven in paragraaf 4.1 en opgenomen in Bijlage 1 is onderzocht welk maatregelenpakket het beste invulling geeft aan de gestelde doelen. Hierbij is onderscheid gemaaakt tussen maatregelen die nodig zijn voor de duurzame instandhouding van de stikstofgevoelige habitats die onderhevig zijn aan een negatieve trend (basismaatregelen) en de maatregelen die bijdragen aan de doelstellingen voor het gebied vanuit andere opgaven (plusmaatregelen), zoals KRW, NNB, NNP et cetera. Dit heeft geresulteerd in een voorkeursalternatief (VKA), Bijlage 2, wat de basis vormt voor het PIP. Het VKA bestaat uit de volgende basismaatregelen:

Beekherstel van de Reusel en de Raamsloop: het herstellen van de historisch meanderende beekloop, verkleinen van het doorstroomprofiel, het toelaten van natuurlijke aanzanding, verhogen van de bodemhoogte van de beek en verwijderen van de aanwezige stuwen. Hierdoor zullen de ecologische, hydrologische en geohydrologische condities van de beekdalen verbeteren;

 

Landbouwpercelen in het projectgebied met VSS status worden omgezet in natuur ten behoeve van hydrologisch herstel: de hydrologische herstelopgave zorgt ervoor dat op bepaalde percelen regulier agrarisch gebruik niet meer mogelijk is. Deze landbouwpercelen hebben een VSS status gekregen (volledige schadeloosstelling in het kader van de wet Natuurbescherming) en worden omgezet in natuur ten behoeve van het hydrologisch herstel van de Zure Vennen en Vochtige Alluviale Bossen. Dit betreft ondermeer de VSS landbouwpercelen aan de zuidzijde van de Mispeleindsche en Neterselsche Heide die momenteel worden ontwaterd via de watergangen BZ57 en de BZ42;

 

Verwijderen onderbemaling en drainage: Ten gevolge van hydrologische herstelmaatregelen is het doorzetten van regulier agrarisch gebruik op enkele percelen niet langer mogelijk. De onderbemaling, drainage en het gemaal die nodig waren voor de ontwatering van deze landbouwpercelen rondom de Raamsloop worden verwijderd. Door deze maatregel infiltreert het water beter in de bodem en stijgt de grondwaterstand verder. Tevens zal de kwel toenemen.

 

Dempen/verondiepen/afdammen detailontwatering: Ten gevolge van hydrologische herstelmaatregelen is het doorzetten van het regulier agrarisch gebruik op enkele percelen niet langer mogelijk. Greppels en kleinere watergangen op deze landbouwpercelen worden zoveel mogelijk gedempt om de drainerende werking tegen te gaan. Leggerwatergangen die nodig blijven om achterliggende landbouwgronden af te wateren worden deels verondiept. Door deze maatregel wordt water beter vastgehouden in het gebied en wordt de grondwaterstand verhoogd. Indien mogelijk (en wenselijk) worden stuwen aangebracht op de flanken van de beek, zodat water op de hoger gelegen gebieden langer kan worden vastgehouden.

 

Ook in de bosgebieden van de Utrecht is detailontwatering aanwezig. Per watergang wordt bekeken of dempen mogelijk is. Meestal is dit door de begroeiing niet mogelijk zonder schade aan te richten aan de aanwezige habitattypen. Ook kunnen cultuurhistorische waarden door demping verloren gaan. Volledig of gedeeltelijk afdammen van de detailontwatering is in dat geval reëler en wordt per geval bekeken.

 

Opheffen drainerende werking watergangen BZ42 en BZ57 op Neterselsche Heide: Bij de ontginning van het zuidelijk deel van de Mispeleindsche en Neterselsche Heide halverwege de vorige eeuw zijn er twee watergangen aangelegd midden over de heide. Deze watergangen, de BZ42 en BZ57 zorgen voor de afwatering van het landbouwgebied richting de Groote Beerze.

Naast bovenstaande basismaatregelen zijn in het VKA ook de volgende plusmaatregelen opgenomen:

Ambitie/doelstellingPlusmaatregel
Kaderrichtlijn WaterAanvullende beekbegeleidende beplanting t.b.v. beschaduwing beek
Maatregelen t.b.v. vermindering inspoeling nutriënten
Natuurnetwerk BrabantPercelen inrichten met hoger/beter passend ambitietype
Uitbreiden en inrichten areaal NNB door omzetting in natuur
Dempen/verondiepen greppels/zijwatergangen beekdal Reusel en de Raamsloop
Natte NatuurparelsBosomvorming nabij Broekkant rondom het Breedven t.b.v. vernatting
Verleggen Zilverloop (zijwatergang van de Reusel) naar historische loop
Leven de DommelAanbrengen historische percellering beekdal Raamsloop door aanplant van wilg en els
Ontwikkeling voedselbos i.k.v. Ondernemend Natuurnetwerk Brabant
Vasthouden van water (op flanken en/of retentiegebieden)
Optimaliseren stuurbaarheid watersysteem door LOP-stuwen en oppervlakige afvoer via de heide bij extreme afvoeren
Recreatieve ontsluiting beekdal Reusel door:
1) nieuwe recreatieve route Spartelvijver-Buitenman-Wellenseind- Bockenreyder
2) wandelpaden hoger op de flanken
3) aanbrengen plaatselijke beekovergangen
4) versterking gebruik zandpadenstructuur
Recreatieve ontsluiting beekdal Raamsloop door:
1) inrichting oud tracé Elzenstraat als recreatieve route
2) wandelpaden hoger op de flanken
3) aanbrengen plaatselijke beekovergangen
4) versterking gebruik zandpadenstructuur
Agrarische structuurversterking: optimale inrichting van agrarische percelen waardoor kansen ontstaan voor de vermindering van nutriënten op strategische plekken, uitbreiding van het areaal NNB

In Bijlage 2 is het VKA weergeven op de kaart van het projectgebied. De percelen behorende tot de planbegrenzing van het PIP zijn hierop aangeduid als 'VSS percelen inrichten als natuur'.

2.2.2 Plangebied PIP - Nut en noodzaak

Binnen de planbegrenzing van het PIP Kempenland-West omgeving De Utrecht als beschreven in paragraaf 1.3 zijn de volgende hydrologische herstelmaatregelen als beschreven in voorgaande paragraaf voorzien:

  • Beekherstel van de Raamsloop en verwijderen van het aanwezige gemaal;
  • Dempen/afdammen van detailontwatering;
  • Verondiepen/(gedeeltelijk) afdammen van watergangen;
  • Verwijderen gemaal ten zuiden van de Mispeleinsche Heide
  • Percelen inrichten met hoger/beter passend ambitietype

Ter plaatse van een aantal landbouwpercelen zal, door de getroffen hydrologische herstelmaatregelen, een dermate sterke vernatting zal optreden dat het uitoefenen van agrarsiche activiteiten niet langer mogelijk is. Om deze percelen te voorzien van een passende functie en de voorgenoemde hydrologische herstelmaatregelen een duurzame bescherming te bieden, wordt ter plaatse van deze percelen de bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Natuur'. Met een herbestemming van deze percelen naar de bestemming 'Natuur' wordt voorkomen dat ter plaatse van deze percelen ontwateringsmaatrgelen kunnen worden getroffen in de toekomst, waardoor de het hydrologisch herstel in het kader van NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden wordt geborgd.

In onderstaande tabel is per perceel aangegeven waarom het perceel onderdeel uitmaakt van het plangebied van het PIP, ofwel waarom het perceel noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstemmingen voor het hydrologisch herstel in het kader van NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden.

PerceelHydrologische herstelmaatregelen?Vernatting?
verplichtJa, herinrichting (meandering) van de RaamsloopJa, de toekomstige Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG) bedraagt 10-40 cm-maaiveld, de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) bedraagt 40-80 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden dan te nat zijn voor landbouwkundig gebruik.
verplichtNee, deze zijn niet op de betreffende percelen voorzien.Ja, de toekomstige GVG bedraagt 5-40 cm-maaiveld en de GLG bedraagt 60-100 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden dan te nat zijn voor landbouwkundig gebruik, met name vanwege de GVG.
verplichtNee, deze zijn niet op de betreffende percelen voorzien.Ja, de toekomstige GVG bedraagt 5-60 cm-maaiveld en de GLG bedraagt 60-150 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden dan te nat zijn voor landbouwkundig gebruik, met name vanwege de GVG.
verplichtNee, deze zijn niet op de betreffende percelen voorzien.Ja, de toekomstige GVG bedraagt 5-60 cm-maaiveld en de GLG bedraagt 80-150 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden dan te nat zijn voor landbouwkundig gebruik, met name vanwege de GVG.
verplichtJa, de bestaande watergang wordt naar het zuiden verlegd.Ja, de toekomstige GVG bedraagt 10-40 cm-maaiveld en de GLG bedraagt 60-150 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden dan te nat zijn voor landbouwkundig gebruik, met name vanwege de GVG.
verplichtNee, deze zijn niet op de betreffende percelen voorzien.Ja, de toekomstige GVG bedraagt 'water op maaiveld' tot 40 cm-maaiveld en de GLG bedraagt 60-150 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden dan te nat zijn voor landbouwkundig gebruik, met name vanwege de GVG.
verplichtNee, deze zijn niet op de betreffende percelen voorzien.Ja, de toekomstige GVG bedraagt 10-40 cm-maaiveld en de GLG bedraagt 80-150 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden dan te nat zijn voor landbouwkundig gebruik, met name vanwege de GVG.
verplichtJa, deze percelen zijn benodigd voor het aanbrengen van een omleidingswatergang.Ja, de toekomstige GVG bedraagt 20-150 cm-maaiveld en de GLG bedraagt 40-150 cm-maaiveld. Uit de toetsing aan de grenzen van het cultuurtechnisch vadermecum blijkt dat de gronden met name rond de nieuwe watergang te nat worden voor landbouwkundig gebruik.

Bij de toetsing aan het cultuurtechnisch vadermecum is uitgegaan van de volgende kentallen:

GVG (cm-maaiveld)GLG (cm-maaiveld)
Grasland5080
Bouwland70100

2.2.3 Monitoring

Na uitvoering van de maatregelen uit het plan NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden wordt in het kader van het PPWW de hydrologische monitoring voortgezet. Zowel door metingen van het grondwater- als het oppervlaktewater. Door deze monitoring wordt onder andere getracht inzicht te krijgen in de effecten van de anti-verdrogingsmaatregelen en wordt tevens een langjarig beeld verkregen voor de KRW. In het PPWW zijn enkele optionele maatregelen opgenomen, op basis van de monitoringsresultaten wordt besloten of deze maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd gaan worden. De hydrologische monitoring richt zich naast grond- en oppervlaktewaterpeilen ook op de waterkwaliteit.

Naast de hydrologische monitoring voert de Vogelwerkgroep een monitoring uit naar de populatie broefvoegels in het gebied. Deze werkgroep voert daarvoor een 0-meting uit voorafgaand aan de uitvoering van de maatregelen. Na uitvoering van de maatregelen wordt opnieuw gemonitord, zodat beoordeeld kan worden of de maatregelen effect hebben op de populatie broedvogels in het gebied.

hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden die onder de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vallen. Om de waardevolle en kenmerkende natuur voor Europa te beschermen, heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De lidstaten wijzen speciale beschermingszones aan en moeten instandhoudingsmaatregelen nemen om deze Natura 2000-gebieden te beschermen. De Habitatrichtlijn verplicht de Europese Lidstaten om instandhoudingsmaatregelen te treffen voor de Natura 2000-gebieden, waaronder het vaststellen van beheerplannen. De verplichting om een beheerplan op te stellen is opgenomen inartikel 2.1 van de Wet natuurbescherming. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie (hierna: GS) waarin het Natura 2000-gebied ligt, is verplicht om in het beheerplan de nodige instandhoudingsmaatregelen op te nemen en de beoogde resultaten van die maatregelen.Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied ‘Kempenland-West’, dat in 2013 reeds is aangewezen als Natura 2000-gebied en waarvoor recent een beheerplan is vastgesteld.

De maatregelen die met dit PIP planologisch mogelijk worden gemaakt dragen bij aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Kempenland-West en vormen een uitwerking van de maatregelen, die in het Natura 2000 beheerplan Kempenland-West (2017) zijn weergegeven.

Kaderrichtlijn Water

In de Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft de Europese Unie regels voor de bescherming van het oppervlaktewater en het grondwater. De lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht deze regels op te nemen in hun wetgeving. Volgens de Kaderrichtlijn Water moet het oppervlaktewater in 2015 in goede ecologische en chemische toestand zijn. Binnen het projectgebied 'NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden' zijn de Reusel en de Raamsloop als KRW-waterlichaam aangewezen. De Raamsloop behoort tot een langzaam stromende midden-/ benedenloop op zand (type R5). De Reusel behoort tot een langzaam stromende bovenloop op zand (type R4).

Binnen het project NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden worden beekherstelmaatregelen getroffen voor de realisatie van de KRW-doelstellingen voor type R4 en R5 wateren. Met voorliggend PIP wordt invulling gegevan aan de maatregelen in het kader van de KRW-doelstellingen voor de Raamsloop (KRW type 5) en een duurzame bescherming van deze maatregelen geborgd. Door de herbestemming naar 'Natuur' wordt ook invulling gegevan aan het doel van de KRW ter vermindering van de inspoeling van nutriënten.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken heeft het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) haar ambities van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040 geschetst. Deze ambities zijn vertaald in 13 nationale belangen. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid in de ruimtelijke ordening (‘decentraal, tenzij …’) en staat de gebruiker centraal. Eén van deze 13 belangen betreft het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels opgegaan in Natuurnetwerk Nederland (NNN)), inclusief de Natura 2000-gebieden.

Eén van deze nationale belangen is "Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten". Ten aanzien van flora- en faunasoorten dient het beleid zich te richten op het behoud van leefgebieden en de mogelijkheid tot het verplaatsen van soorten. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats).

Een ander nationaal belang "Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten" laat het tot stand brengen en de ontwikkeling van een provincie- en landgrensoverschrijdend natuurnetwerk over aan de provincies. Voorheen werd dit netwerk aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inmiddels is dit opgegaan in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), inclusief de Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn door de provincie Noord-Brabant opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Het plangebied van het PIP maakt grotendeels onderdeel uit van het NNB en gedeeltelijk van het Natura 2000-gebied Kempenland-West. Via het Barro en de provinciale verordening is nadere invulling geven aan de bescherming van het NNN. Via de Wet natuurbescherming is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geborgd in het Nederlans recht.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de SVIR is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur (inmiddels: Natuurnetwerk Nederland), erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeer-gebied. Binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt dat nieuwe projecten niet zijn toegestaan, als ze de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten.

Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein planologisch geborgd. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Onderhavige ontwikkeling sluit hiermee aan bij het rijksbeleid en past binnen de beleidsuitgangspunten van het Barro.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie "De kwaliteit van Brabant"

De omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' als op 14 december 2018 vastgesteld door de Provinciale staten van Noord-Brabant bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving tot 2030 met een doorkijk naar 2050. Hierin wordt onderscheid gemaakt in een basisopgave (werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit) en in vier hoofdopgaven:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

In de basisopgave stelt de provincie onder andere tot doel dat in 2030 alle omgevingsaspecten voldoen aan de wettelijke normen, natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit naar een positieve trend is omgebogen en dat waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden. Om dit doel te realiseren zijn in ieder geval de volgende maatregelen voorzien:

  • In 2027 wordt aan de Kaderrichtlijn Water voldaan;
  • Beschermen van de wezenlijke kenmerken van op provinciaal aardkundig waardevolle gebieden;
  • Identificeren van wezenlijke landschappelijke waarden en samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers een roadmap opstellen voor het landschap;
  • Beschermen van de wezenskenmerken van de cultuurhistorisch waardevolle gebieden/landschappen/objecten op provinciaal niveau en het duurzaam in stand houden van historisch waardevolle gebieden en complexen;
  • Afronden van het Natuurnetwerk Brabant zoals nu naar areaal en kwaliteit voorzien;
  • Treffen van herstel- en instandhoudingsmaatregelen voor de Natura 2000-gebieden, zodat aan de Europese doelen wordt voldaan.

De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Het beleid en de maatregelen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie zal verdere doorwerking vinden in de nog op te stellen omgevingsverordening en programma's.

Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010-partiele herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten deze gedeeltelijke herziening van de Structuurvisie vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in vier ruimtelijke structuren:

  • groenblauwe mantel;
  • landelijk gebied;
  • stedelijke structuur;
  • infrastructuur.

verplicht

Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart Provinciale Structuurvisie RO 2010

Het plangebied van het PIP is gelegen in de groenblauwe structuur, waarvan gedeeltelijk in het kerngebied groenblauw. De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord- Brabant waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden of gebieden die voor deze functies van belang zijn. De hoofdfunctie van het kerngebied groenblauw is het behoud en de ontwikkeling van het natuur- en watersysteem. De groenblauwe mantel grenst aan het kerngebied en dient ter bescherming van de waarden in het kerngebied. Hier staat het behoud en bovenal de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap centraal. De gebieden voor waterberging zijn van belang voor hoogwaterbescherming en zijn grotendeels binnen de groenblauwe structuur. Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuurontwikkeling zich blijvend ontwikkelen mits ze afgestemd zijn op de beoogde waterfuncties.

Het plangebied ligt geheel in de groenblauwe structuur en gedeeltelijk ook in het kerngebied. Het duurzaam herbestemmen van het plangebied ter bescherming en ontwikkeling van natuur- en waterfuncties, draagt bij aan het behoud en de ontwikkeling van natuur, water en landschap. De maatregelen voor beekherstel van de Raamsloop passen binnen de functie van een waterbergingsgebied.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Om uitvoering te geven aan de doelen en ambities uit de omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' kan de provincie onder de Omgevingswet onderandere gebruik maken van de omgevingsverordening. Vooruit lopend op de Omgevingswet en de omgevingsverordening hebben de Provinciale Staten van provincie Noord-Brabant op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld.

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, verder te noemen Interim omgevingsverordening, zijn zes verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd en heeft de status van:

  • Milieuverordening, gebaseerd op artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Verordening wegen, gebaseerd op artikel 57 Wegenwet en artikel 2A Wegenverkeerswet
  • Verordening Ontgronden, gebaseerd op artikel 5, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet
  • Verordening natuurbescherming, gebaseerd op diverse artikelen uit de Wet natuurbescherming
  • Verordening ruimte, gebaseerd op artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Verordening water, gebaseerd op diverse artikelen in de Waterwet

verplicht

Figuur 3.2 Uitsnede plankaart met instructieregels gemeente Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening kent rechtstreeks werkende regels, regels ten aanzien van het faunabeheer uit de Wet natuurbescherming en instructieregels voor gemeenten en waterschappen. De instructieregels voor gemeenten kennen een doorwerking in ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. Voorliggend provinciaal inpassingsplan is weliswaar gemeentegrens overstijgend, maar is voor de doorwerking van de regels uit de Interim omgevingsverordening gelijk te stellen aan een bestemmingsplan. Vanuit de instructieregels voor gemeenten kent het plangebied de aanwijzingen 'Groenblauwe mantel', 'Landelijk gebied', 'Natuurnetwerk Brabant', '(Attentiezone) Stiltegebied', 'Stalderingsgebied', 'Beperkingen veehouderij', 'Behoud en herstel van watersystemen', 'Attentiezone waterhuishouding', 'Regionale waterberging', 'Cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'Aardkundig waardevol gebied'. In figuur 3-2 zijn de aanwijzingen voor het plangebied op kaart weergeven.

De aanwijzing 'Natuurnetwerk Brabant' strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken. Zolang het Natuurnetwerk Brabant niet is gerealiseerd, zijn de bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan. Van ontwikkelingen in het 'Landelijk gebied' en 'Stedelijk gebied' die de kenmerken van het Natuurnetwerk Brabant aantasten, moeten de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt of anders gecompenseerd. De aanwijzing 'Groenblauwe mantel' strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en beschermt de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

De 'Attentiezone waterhuishouding' verbiedt in deze gebieden het verrichten van fysieke ingrepen die mogelijk een negatief effect op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuurnetwerk Brabant. Als 'Behoud en herstel van watersystemen' aangewezen gebieden strekken tot behoud, beheer en herstel van watersystemen. Binnen 'Regionale waterberging' gelegen gebieden dient het waterbergend vermogen van het gebied te worden behouden. De aanwijzing '(Attentiezone) stiltegebied' strekt mede tot behoud van stilte en rust in het (stilte)gebied. De aanduidingen "Stalderingsgebied" en “Beperkingen veehouderij” zijn alleen van toepassing op veehouderijen en hebben daarom geen verdere relatie met voorgenomen herbestemming naar 'Natuur'.

De aanwijzing 'Aardkundig waardevol gebied' strekt tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de via de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant onderscheiden gebieden. Volgens deze kaart maakt het plangebied deels onderdeel uit van het aardkundig waardevolle gebied 'Reusel, Mispeleindsche Heide'.

verplicht

Figuur 3.3 Uitsnede Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant

De aanduiding 'Cultuurhistorisch waardevol gebied' strekt tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de via de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) onderscheiden gebieden. Volgens de CHW maakt het plangebied (gedeeltelijk) onderdeel uit van de landschappen 'Kempen', 'Kempenland', 'Landgoed de Utrecht' en 'Landgoederen ten zuiden van Tilburg'.

verplicht

Figuur 3.4 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart

De Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant zijn op grond van artikel 5.3 in paragraaf 5.1.2 van de Interim omgevingsverordening bevoegd om de grenzen van bovengenoemde werkingsgebieden te wijzigen. Middels artikel 6.2 kunnen de Gedeputeerde Staten worden verzocht in deze bevoegdheid in het kader van de voorbereidingsprocedure van een bestemmingsplan (lees: inpassingsplan) uit te oefenen. Door wijziging van de begrenzing van Natuurnetwerk Brabant worden de kwalitatieve en kwantitatieve ambities van het Natuurnetwerk Brabant versterkt en de natuurdoelstellingen als benoemd in paragraaf 2.2 geborgd, waarmee een bijdrage aan de doelstelling van de werkingsgebieden wordt geleverd. Aan de voorwaarden als genoemd in artikel 5.3 wordt voldaan.

Met de herbestemming van het plangebied naar 'Natuur' wordt het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden en het behoud, herstel en/of ontwikkeling van het watersysteem en de hydrologische waarden geborgd. Middels de bij deze bestemming opgenomen regels worden fysieke ingrepen die mogelijk een negatief effect op de waterhuishouding hebben verboden. De aanwezige aardkundige en cultuurhistorische waarden worden beschermd via de bestemmingsomschrijving 'Natuur' en de daarbij behorende regels. De gebiedsaanduidingen 'Milieuzone - Stiltegebied' en 'Milieuzone - Attentiezone Stiltegebied' strekken tot het behoud van stilte en rust in de aangewezen stiltegebieden.

De Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant worden in het kader van voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling als beschreven in paragraaf 2.2, welke strekt tot het behoud, herstel en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Brabant, verzocht om het werkingsgebied 'Natuurnetwerk Brabant' te wijzigen ter plaatse van de aanduiding Overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Natuurnetwerk Brabant ter waarborging van de maatregelen en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Brabant.

Provinciaal milieu- en waterplan 2016-2021

Op 18 december 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 vastgesteld. Dit PMWP vormt de uitwerking van een regionaal waterplan als benoemd onder de Wet milieubeheer en de Waterwet. Met het PMWP wil de provincie een omgeving bewerkstelligen waar mens, plant en dier gezond en prettig kunnen leven met ruimte voor een elkaar versterkende economische, maatschappelijk en ecologische ontwikkeling. Dit is vertaald in de volgende maatschappelijke doelen:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico’s;
  • verduurzaming van grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Om deze doelen te realiseren wil de provincie de "basis op orde" hebben. Dit betekent onder andere:

  • Uiterlijk in 2027 is in de Reusel en in de Raamsloop sprake van gezond en goed functionerend ecosysteem van waterplanten en dieren. Beheer, watervoerendheid en hydromorfologie van de waterlopen is afgestemd op de ecologie en vormt geen belemmering voor het behalen van de KRW-doelen.
  • Uiterlijk in 2027 is binnen het natuurnetwerk Brabant sprake van goed functionerende ecosysteem, met goede bodem- en watercondities en met een grote gebiedseigen variatie aan planten en dieren. De doelstellingen van Natura 2000 zijn gehaald.

Met het project 'NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden' wordt invulling gegeven aan de doelstellingen van het Natura 2000-gebied Kempenland-West. Vanuit de overige gebiedsopgaven wordt met het project ook invulling gegeven aan de KRW-doelen voor de waterlopen Reusel en de Raamsloop.

3.4 Beleid waterschap De Dommel

Waterbeheerplan 2016-2021

In 2015 heeft het waterschap de Dommel het waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. In dit waterbeheerplan staan de doelstellingen die het waterschap nastreeft en wat het waterschap in de periode 2016-2021 gaat doen om deze doelen te halen. In het plan worden de volgende doelstellingen voor water uitgewerkt:

  • droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

De maatregelen die het waterschap treft voor de realisatie van de doelstellingen worden uitgewerkt in progamma's.

Vanuit de integrale, gebiedsgerichte beekdalbenadering wil het waterschap de komende planperiode uitvoering geven aan een integraal Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR). Een integraal GGOR is een gebiedsgerichte zoektocht naar het evenwicht tussen de doelgroepen landbouw en natuur, waar in de vorm van kaartbeelden de gewenste toestand van het grondwater en oppervlaktewater wordt weergeven voor elke (gebruiks)functie in landelijk (of stedelijk) gebied. Door de afspraken in het kader van aanpak Natura 2000 zal de komende planperiode het realiseren van het GGOR (natuur) doorgezet moeten worden.

Keur

Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Voor werkzaamheden die worden uitgevoerd met een projectplan is geen watervergunning nodig. Het is echter niet gewenst dat de werkzaamheden die middels een projectplan worden uitgevoerd niet in lijn zijn met de algemene en beleidsregels van de Keur. Om deze reden zijn de voorgenomen maatregelen van het project getoetst aan de beleidsregels van het waterschap.

verplicht

Figuur 3.5 Uitsnede Keur, beschermde gebieden Keur

Het plangebied van het PIP is gelegen binnen de aanduidingen 'Beschermd gebied waterhuishouding' en 'Attentiegebied'. Voor deze gebieden geldt voor zowel het grondwater- als het oppervlaktewatersysteem een strikt beschermingsbeleid conform het provinciaal beleid (Provinciaal Milieu- en Waterplan). Dit betekent dat alle ingrepen in dergelijke gebieden in beginsel vergunningplichtig blijven, met daaraan gekoppeld een terughoudend en stringent vergunningenbeleid.

Voor de beschermde gebieden keur wordt een waterhuishoudkundige bescherming voorgestaan gericht op het, bij voorkeur, verbeteren van de condities voor de natuur of op verbetering van de landbouwkundige condities maar minimaal stand-still. De attentiegebieden vormen buffers rond natuurparels en dienen de hydrologische verschillen tussen de natte natuurparels en de omgeving op te vangen.

Binnen het plangebied worden hydrologische herstelmaatregelen getroffen ter verbetering van de condities van natuur (zure vennen en vochtige alluviale bossen).

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Gemeente Bladel

Door de gemeenteraad van gemeente Bladel is op 22 mei 2008 de structuurvisie vastgesteld, waarmee een beleidskader is gevormd voor de ruimtelijke planvorming. Deze visie bevat de ruimtelijke koers op hoofdlijnen en zorgt dat ontwikkelpotenties benut worden, maar voorkomt tegelijkertijd dat conflicten ontstaan tussen het ruimtegebruik en de duurzame gebiedskwaliteiten.

verplicht

Figuur 3.6 Uitsnede kaart Structuurvisie Bladel

Op de plankaart behorende bij de structuurvisie Bladel is het plangebied aangewezen als 'half gesloten agrarisch landschap'. Dit landschap typeert door de afwisseling van lange en korte zichtlijnen, coulisselandschappen met laanbeplantingen, houtwallen en singelbeplantingen et cetera. Het landschap heeft zowel betekenis voor landbouw als natuur. Benutting en ontwikkelingen van het kenmerkende landschap met beeldbepalende elementen is de insteek, ter versterking van het gevarieerde beeld. Het streven is gericht op het behoud van de hoofdfuctie als agrarisch gebruik, maar plekken met specifieke waarden kunnen worden benut voor natuur- en landschapsontwikkeling. Voor het aangesloten 'boslandschap' geldt behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden en hydrologische waarden.

Door het planvoornemen kunnen de gronden niet worden gebruikt voor de hoofdfunctie als agrarisch gebruik, dit hangt echter samen met de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en hydrologische waarden in het boslandschap. Voor het plangebied wordt daarom ingezet op behoud van de aanwezige waarden voor natuurontwikkeling.

3.5.2 Gemeente Hilvarenbeek

De gemeenteraad van de gemeente Hilvarenbeek heeft op 25 feburari 2010 de structuurvisie vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Hilvarenbeek van belang zijn. Voor het buitengebied ziet de gemeente het als haar basisverantwoordelijkheid om de ruimtelijke karakterestiek van de gemeente te behouden. Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied dienen gericht te zijn op:

  • het behouden van robuuste natuurgebieden en ecologische verbindingszone's;
  • het behouden van het divers karakter op de overgangen tussen buitengebied en de dorpen;
  • het behouden van cultuurhistorische waarden in het gebied.

Daar waar mogelijk wil de gemeente Hilvarenbeek deze waarden versterken en herstellen.

verplicht

Figuur 3.7 Uitsnede structuurvisiekaart Hilvarenbeek

Voor ontwikkelingen in het buitengebied is het plangebied aangewezen als 'extensiveringsgebied natuur' (natuurgebieden) en 'RNLE-gebied'. Regionale natuur en landschaps-eenheid(RNLE)-gebieden zijn gebieden met waardevolle natuur en/of waardevol landschap. Bij ontwikkelingen in deze gebieden dient de versterking van natuur en landschap voorop te staan. Binnen natuurgebieden verleent de gemeente geen medewerking aan initiatieven die uitbreiding van bebouwing tot gevolg hebben of negatieve effecten hebben op bestaande ecologische, groene of waterstructuren en/of (natuur)waarden.

Het planvoornemen versterkt de aanwezige natuur- en landschapswaarden van het natuurgebied en sluit daarmee aan bij de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied volgens de structuurvisie Hilvarenbeek.

3.5.3 Gemeente Oirschot

Op 26 september 2017 heeft de gemeenteraad Oirschot de omgevingsvisie vastgesteld. Hierin is het beleid voor de toekomst van Oirschot vastgelegd in acht thema's en vijf gebieden. De kernboodschap is: Oirschot: monumentaal, ondernemend en groen. Algemeen uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkeling vormt dat deze niet ten koste mogen gaan van het behoud en herstel van natuur-, landschap- en cultuurhistorische waarden.

verplicht

Figuur 3.8 Uitsnede kaart omgevingsvisie Oirschot

Het plangebied is aangewezen als landschapstype 'beekdalen'. Binnen dit landschapstype zijn geen landbouwontwikkelingen toegestaan, maar wordt ingezet op het behoud van natuur, landschap en cultuurhistorie en als recreatieve bezienswaardigheid (wandelen).

Het planvoornemen versterkt de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

3.5.4 Gemeente Reusel-De Mierden

Op 22 mei 2018 heeft de gemeenteraad van gemeente Reusel-De Mierden een omgevingsvisie vastgesteld. Deze omgevingsvisie borduurt voort op de in 2013 vastgestelde toekomstvisie, geeft richting aan de ingezette koers in ruimtelijke zin en schetst het programma voor de toekomst.

Voor het buitengebied worden vier landschapstypen onderscheiden, te weten de oude agrarische cultuurlandschappen, de beekdalen, jonge heideontginningen en de uitgestrekte bossen met enkele heidecomplexen. De bos- en heidegebieden zijn en blijven van grote waarde. Voor deze gebieden wordt naar een duurzaam evenwicht tussen productiebos-gemengd bos en natuur-recreatie gestreeft. De beekdalen krijgen de ruimte om hun natuurlijk karakter terug te vinden en herkenbaar te worden in het landschap. Voor het Reuseldal is de uitvoering gestart, mede gericht op natuurontwikkeling, waterberging en een goede aansluiting op de natte natuurparels en het landgoed De Utrecht.

verplicht

Figuur 3.9 Uitsnede strategiekaart omgevingsvisie Reusel-De Mierden

Op de strategiekaart van de omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als:

  • Primaat-Bos en Natuur
    Bescherming en ontwikkeling van kwaliteit en/of omvang van de bestaande waarden (cultuurhistorie, natuur, maatschappelijke waarde), zoals waardevolle natuurgebieden, cultuurhistorisch waardevolle elementen en beeldbepalende linten en buurtschappen.
  • Primaat-Landschap
    Versterken van het Kempisch karakter in landschappelijke en cultuurhistorische zin en stimuleren van een gezonde leefomgeving met ruimte voor groen en ontmoeting.
  • Primaat-Water en klimaatadaptatie
    Vergroten van de wisselwerking in de beekdalen tussen de functies waterberging, waterkwaliteit en natuur (ecologische verbinding) in combinatie met beleving (recreatie).
  • Bestendigen-bestaande Situatie
    Behouden van de bestaande situatie waarbij voor boscomplexen wordt ingezet op een meer geïntegreerd bosbeheer en vermindering van de monofunctionaliteit en voor (redelijk ongeschonden) agrarische cultuurlandschappen wordt ingezet op versterking van de landschapselementen.

Het doel van het PIP is de bescherming en ontwikkeling van natuurlijke waarden en herstel van de Raamsloop naar een natuurlijk en herkenbaar beekdal en sluit daarmee aan op de omgevingsvisie van de gemeente Reusel-De Mierden.

 

hoofdstuk 4 Omgevings- en milieueffecten

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer (Wm) is in hoofdstuk 7 geregeld dat bij ruimtelijke ordeningsplannen en/of besluiten met mogelijk grote milieugevolgen het verplicht is informatie te verzamelen over de eventuele milieugevolgen in het kader van een milieueffectrapportage(m.e.r.)-procedure. Het doel van de m.e.r.-procedure is het in beeld brengen van de milieueffecten van de voorgenomen maatregelen, zodat het milieubelang volwaardig kan meewegen bij de plannen en besluiten.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn categorieën activiteiten opgesomd die m.e.r.-(beoordelings) plichtig zijn. De geplande activiteiten voor het project NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden vallen onder de volgende categorieën van het Besluit m.e.r.:

  • D3.2 “de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken inzake kanalisering of ter beperking van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken”
  • D9 “een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan”
  • D13 “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een waterbeheersingsproject voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten”
  • D27 “De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond"

Vanwege de gewenste zorgvuldigheid hebben de provincie Noord-Brabant en waterschap De Dommel besloten één integraal milieueffectrapport (MER) op te stellen voor het gehele project NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden.

Een m.e.r.-procedure start met het opstellen van een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD). Deze notitie beschrijft de alternatieven die in het als worden onderzocht (reikwijdte) en de diepgang met de daarmee samenhangende onderzoekswijze (detailniveau) van de onderzoeken Het NRD heeft van 18 maart tot en met 29 april ter inzage gelegen bij de provincie Noord-Brabant. Op basis van de ingebrachte zienswijzen en het advies van de Commissie m.e.r. heeft Gedeputeerde Staten van provincie Noord-Brabant op 9 juli de definitieve NRD vastgesteld.

4.1.2 Ontwerp MER

Na vaststelling van het NRD is een ontwerp MER opgesteld. In het MER zijn de milieueffecten van de maatregelen (inclusief de mitigerende maatregelen) die onderdeel uitmaken van het project NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden onderzocht en beoordeeld. Daarbij is onderscheid gemaakt in een basisalternatief en plusmaatregelen. De maatregelen uit het basisalternatief betreffen de hydrologische herstelmaatregelen als opgesomt in paragraaf 2.2.1. De plusmaatregelen betreffen aanvullende herstelmaatregelen die bijdragen aan de gebiedsopgaven voor het projectgebied vanuit de KRW, het NNB, NNP, Actieplan Leven de Dommel en het gemeentelijk en provinciaal beleid ten aanzien van versterking van aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, economische en recreatieve waarden. Een zorgvuldige afweging van de maatregelen heeft geresulteerd in een voorkeursalternatief: een gebalanceerd maatregelenpakket van basismaatregelen en een selectie van plusmaatregelen. Het ontwerp MER wordt samen met het PIP en het PPWW ter inzage gelegd. Het ontwerp MER is opgenomen in Bijlage 1. Voor een uitgebreide toelichting op een beschrijving van het basisalternatief, de plusmaatregelen en de milieueffecten wordt naar het ontwerp MER verwezen.

Conclusie MER

De voorgenomen maatregelen voor de realisatie van het basisalternatief en/of het voorkeursalternatief leiden tot verbetering van de habitats van zure vennen en vochtige alluviale bossen. Daarnaast dragen de maatregelen bij aan de ambities vanuit het Natuurnetwerk Brabant, de Kaderrichtlijn Water, de Natte Natuurparels en het actieplan "Leven de Dommel".

Door het treffen van mitigerende maatregelen tijdens de uitvoering kunnen de tijdelijke negatieve effecten op het natuurgebied, beschermde soorten, het woon- en leefklimaat zoveel mogelijk worden beperkt. De negatieve effecten voor de landbouw door vernatting van enkele percelen worden door het gewijzigd gebruik van deze percelen als 'Natuur', zoals met voorliggend PIP voorzien, ondervangen.

In de volgende paragrafen is een korte toelichting op de milieueffecten van het voorkeursalternatief gegeven. Daarbij is onderscheid gemaakt in de milieueffecten voor het projectgebied van het PPWW en voor het plangebied van voorliggend inpassingsplan.

4.2 Natuur

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van flora en fauna (soortenbescherming), leefgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van houtopstanden. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving of tot negatieve effecten leiden in onder de Wet natuurbescherming aangewezen gebieden, zijnde de Natura 2000-gebieden.

4.2.1 Projectgebied PPWW

Soortenbescherming

Bij de uitvoering van de hydrologische herstelmaatregelen treedt een tijdelijke verstoring van het leefgebied van mogelijk beschermde soorten die op dit moment aanwezig zijn in het gebied, zoals de Drijvende waterweegbree (Luronium natans). Daarbij moet wel aangetekend worden dat, gezien de voorgenomen activiteit onderdeel is van een vastgesteld Natura 2000-beheerplan, in principe een vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen. Op lange termijn zal het beekherstel leiden tot een verbetering van het leefgebied van de Drijvende waterweegbree en overige soorten. De bredere bufferstrook langs de beken zal de biodiversiteit verder verhogen in de strook zelf, maar ook meer schaduwwerking creëren in de beek. Met mitigerende maatregelen kunnen de effecten tijdens de uitvoering worden geminimaliseerd.

Gebiedsbescherming

Het Natura 2000-gebied Kempenland-West maakt onderdeel uit van het projectgebied. Voor de te treffen hydrologische herstelmaatregelen zijn onvermijdelijk (tijdelijke) negatieve effecten te verwachten op het natuurgebied. Deze effecten zijn niet a priori strijdig met de in het aanwijzingsbesluit voor “Kempenland- West” geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen. Het projectresultaat levert uiteindelijk een positieve bijdrage aan de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. Door de ruilverkaveling van gronden wordt eveneens het areaal van het Natuurnetwerk Brabant uitgebreid. Daarnaast worden diverse percelen ingericht met hoger/beter passend ambitietype. Met mitigerende maatregelen kunnen de effecten tijdens de uitvoering worden geminimaliseerd.

Houtopstanden

Het naaldbos nabij de Broekkant zal worden omgevormt tot heide. Hiervoor zullen houtopstanden worden geveld. Gezien het belang van bossen voor ook de klimaataanpak, kan als mitigerende maatregel kan overwogen worden om vanuit het project een bijdrage te leveren aan herbebossingsprojecten in de regio. Overigens levert de aanplanting van beek begeleidende bomen hier ook een bijdrage aan.

Zie paragraaf 4.1 en 7.2 van het MER voor een uitgebreide toelichting.

4.2.2 Plangebied PIP

Soortenbescherming

Uit de ecologische Quickscan als opgenomen in bijlage 14 van het MER blijkt dat de Drijvende waterweegbree is waargenomen ter plaatse van het traject van de Raamsloop waar hydrologische herstelmaatregelen zoals onder andere hermeandering van deze beekloop zijn voorzien, zie onderstaande figuur.

verplicht

Figuur 4.1 Waarnemingen Drijvende Weegbree

De effecten op de Drijvende Weegbree binnen het plangebied van het PIP zijn gelijk aan de effecten als beschreven voor het projectgebied PPWW. Door tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met de aanwezigheid van de Drijvende Weegbree kunnen negatieve effecten worden voorkomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied van voorliggend inpassingsplan is direct aansluitend aan het Natura 2000-gebied Kempenland-West gelegen. Enkele percelen maken (gedeeltelijk) onderdeel uit van het Natura 2000-gebied. Nagenoeg alle percelen binnen het PIP worden ingericht met hoger/beter passend ambitietype. De effecten voor het plangebied van het PIP zijn daarom gelijk aan de effecten als beschreven voor het projectgebied PPWW. Met herbestemming van het gehele plangebied naar 'Natuur' wordt het areaal van het Natuurnetwerk Brabant uitgebreid.

Houtopstanden

Binnen het plangebied van het PIP wordt eventueel een postieve bijdrage aan houtopstanden gegeven door de aanplanting van beekbegeleidende bomen.

4.3 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze waterparagraaf wordt de wijze beschreven waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater, het oppervlaktewater dan wel regionale en/of primaire waterstaatswerken. Het project wijzigt de waterhuishoudkundige situatie door onder andere aanpassingen aan de bestaande waterstaatswerken (bijvoorbeeld het wijzigen van beeklopen en dempen van sloten). Hiervoor stelt waterschap De Dommel een projectplan op als bedoeld onder de Waterwet. In deze paragraaf worden derhalve de effecten voor het grond- en oppervlaktewater beschreven.

4.3.1 Projectgebied PPWW

Grondwater

Als gevolg van het beekherstel en de (geo-)hydrologische herstelmaatregelen nemen de gemiddelde grondwaterstanden in het voorjaars (GVG) en de jaarlijks laagste grondwaterstanden (GLG) toe, zoals beoogd ten behoeve van de twee stikstofgevoelige habitats. Door het opheffen van verscheidene drainagesystemen, het dempen en/of verondiepen van greppels, uitbreiding van het natuurareaal en bosvorming zal de grondwaterstroming worden gewijzigd en de kwelstroming verbeteren. Bij elkaar leiden de maatregelen leiden tot een duidelijke verbetering van grondwaterstanden en grondwater- stromingcondities.

Doordat percelen uit agrarisch gebruik worden genomen zal de hoeveelheid voedingsstoffen in het systeem afnemen en bijgevolg ook minder in het grondwater terecht komen. De grondwaterwaliteit zal als gevolg van de plannen licht verbeteren. Door het plaatsen van LOP-stuwen wordt water beter geborgen in zijwatergangen en kan hier geleidelijk infiltreren en het grondwater aanvullen. Dit kan ook de hydrologische toestand van het plangebied positief beïnvloeden.

Oppervlaktewater

Het beekherstel van de Reusel en de Raamsloop zal leiden tot verandering en verbetering van de hydrologische en geohydrologische omstandigheden binnen de beekdalen. Dit heeft betrekking op zowel seizoensgebonden stroomsnelheden, waterstanden en inundatie gebieden en frequenties. In de zomer neemt de stroomsnelheid van de Reusel toe en in de winter zullen de beekdalen vernatten. De percelen langs de beek zullen gemiddeld jaarlijks overstromen. Aangezien dit voornamelijk agrarische percelen betreft, leidt dit tot negatieve effecten voor de landbouw. Hierover hebben inmiddels gesprekken plaatsgevonden met de agrariers wat heeft geleid tot verwerving van gronden dan wel het treffen van mitigerende maatregelen. De maatregelen leiden tot een verbetering van het oppervlaktewaterstelsel t.b.v. van het hydrologisch herstel van de habitats.

De percelen waar regulier agrarisch gebruik als gevolg van de hydrologische herstelmaatregelen niet langer mogelijk is, worden omgezet in natuur. Hierdoor zal de hoeveelheid voedingsstoffen in het systeem afnemen en bijgevolg ook minder in het oppervlaktewater terecht komen. De oppervlaktewaterkwaliteit zal als gevolg van de plannen licht verbeteren.

Zie paragraaf 4.2 en 7.3 van het MER voor een uitgebreide toelichting.

4.3.2 Plangebied PIP

Grondwater

Als gevolg van het beekherstel en de (geo-)hydrologische herstelmaatregelen zal de het grondwaterpeil binnen het plangebied stijgen. In onderstaande figuur is de stijging van de Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand te zien door de getroffen maatregelen uit het VKA.

verplichtFiguur 4.2 Uitsnede Verandering GVG (Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand) tov autonome ontwikkeling

Voor de agrarische percelen binnen het plangebied leidt dit tot een dermate sterke vernatting dat uitoefening van de reguliere agrarsche activiteiten niet langer mogelijk is. Derhalve worden deze percelen voorzien van een passende bestemming 'Natuur'. De gevolgen voor de grondwaterkwaliteit zijn gelijk aan de gevolgen als beschreven voor het projectgebied PPWW.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied van het PIP vindt beekherstel plaats van de Raamsloop. De gevolgen van deze maatregel zijn voor de percelen van het PIP binnen het beekdal van de Raamsloop als omschreven voor het projectgebied van het PPWW.

4.4 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit aan te sluiten bij de beoogde functie/het toekomstig bodemgebruik. Vanuit de haalbaarheid van het initiatief dient daarnaast het financiële risico ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van ernstige bodemverontreinigingen in kaart te worden gebracht.

4.4.1 Projectgebied PPWW

Op de locaties waar grond ontgraven gaat wordt voldoet deze aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde (AW). Deze grond wordt zoveel mogelijk in het project hergebruikt, of gebruikt voor ophoging van omliggende percelen als mitigerende maatregel. Hiermee wordt er geen verbetering, danwel verslechtering van de bodemkwaliteit gerealiseerd met het project. Daarentegen heeft het een positief effect op de bodemkwaliteit dat het verontreinigde slib uit de te dempen watergangen wordt verwijderd.

Zie paragraaf 4.3 en 7.4 van het MER voor een uitgebreide toelichting

4.4.2 Plangebied PIP

Volgens de bodemkwaliteitskaarten van de gemeenten Reusel-De Mierden, Hilvarenbeek en Bladel kent de bodem van het plangebied de bodemfunctieklasse "Landbouw/natuur", zie bijlage 12 'Vooronderzoek Land- en Waterbodem' behorende bij het MER. De bodemfunctie sluit aan bij de beoogde gebruik van de gronden als natuur. Uit het vooronderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen voormalige stortplaatsen zijn gelegen en dat de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem niet of nauwelijks is beïnvloed. Voor het planvoornemen worden derhalve geen financiële risico's voorzien met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van ernstige bodemverontreinigingen.

4.5 Landschap en cultuurhistorische waarden

De bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening is door de provincie Noord-Brabant nader uitgewerkt in de Verordening ruimte, zie paragraaf 3.3. De provincie Noord-Brabant stelt daarin centraal dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Onder 'ruimtelijke kwaliteit' worden verschillende waarden verstaan, in voorliggende paragraaf worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden toegelicht.

4.5.1 Projectgebied PPWW

Als gevolg van de beoogde maatregelen wordt het gebied natter en voor het grootste deel uit de intensieve landbouw gehaald. Als de percelen extensief begraasd gaan worden zal het gras gevarieerder en bloemrijker worden met meer structuur. Dit beïnvloedt geen zichtlijnen, noch de huidige ruimtelijke hoofdstructuur. Als er geen passend extensief beheer zal worden gevoerd kan spontane bosontwikkeling plaatsvinden en zal binnen 15 jaar het gehele beekdal ruimtelijk verdichten, wat wel van invloed zal zijn op de ruimtelijke structuur. De omvorming van bos naar heide leidt tot een andere beleving van het landschap doordat de harde overgang van weiland naar bosranden verandert in een opener beeld.

De maatregelen ‘beken verondiepen en versmallen’ en ‘meandering van beken’ heeft een negatief effect op de aanwezige landschappelijke waarden, omdat ze ervoor zorgen dat menselijke ingrepen uit de 20ste eeuw (die over het algemeen worden gezien als landschappelijke en cultuurhistorische elementen) teniet worden gedaan. Daarentegen worden oudere structuren hersteld, in het bijzonder de natuurlijk meanderende loop van de beek van de periode voor de ingrepen in de 20ste eeuw. Ook het herinrichten van de beekdalgronden, waarbij de historische percellering deels wordt hersteld draagt bij aan het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden.

Het volledig dempen en/of verondiepen van watergangen leidt tot het (gedeeltelijke) verlies van bepaalde cultuurhistorische elementen. Karakteristieke beemden structuren, kleinschalige begreppeling, rabattenstructuren zullen minder zichtbaar worden dan wel geheel verdwijnen uit het landschap.

Zie paragraaf 4.4 en 7.5 van het MER voor een uitgebreide toelichting.

4.5.2 Plangebied PIP

De gevolgen van de maatregelen leiden binnen het plangebied van het PIP tot vergelijkbare gevolgen als beschreven voor het projectgebied PPWW. Het terugbrengen van de historische percellering rondom de Raamsloop versterkt de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.6 Archeologische en aardkundige waarden

Zoals beschreven in paragraaf 4.5 worden onder 'ruimtelijke kwaliteit' worden verschillende waarden verstaan. In voorliggende paragraaf worden de archeologische en aardkundige waarden toegelicht.

4.6.1 Projectgebied PPWW

Archeologische waarden

Op basis van het bureauonderzoek als opgenomen in bijlage 13 bij het MER zijn binnen het projectgebied verschillende gebieden onderscheiden, zoals in onderstaande figuur weergeven.

verplicht

Figuur 4.3 Archeologische verwachtingskaart

Hierbij zijn de volgende archeologische verwachtingsgebieden onderscheiden:

  • Bekende terreinen van archeologische waarde: bekende vindplaatsen (AMK-terreinen);
  • Hoge landduinen: Hoge archeologische verwachtingswaarde voor de periode Laat-Paleolithicum- Ijzertijd. Betreft dekzandruggen en landduinen die aantrekkelijk voor bewoning en vestiging waren.
  • Dekzandruggen: Hoge archeologische verwachtingswaarde voor de periode Laat-Paleolithicum- Middeleeuwen. Betreft dekzandruggen die aantrekkelijk voor bewoning en vestiging waren.
  • Dalvormige laagten en beekdalen: Archeologische waarden te verwachten in de vorm van rituele deposities, nederzettingsafval, resten van bruggen en doorwaardbare plaatsen. Deze vondsten kunnen stammen uit alle archeologische periodes.
  • Laagtes en vennen: Lage archeologische verwachtingswaarde, hier worden geen archeologische waarden verwacht.
  • Vlaktes: Middelhoge archeologische verwachting voor de periode Laat Paleolithicum-IJzertijd en mogelijk latere periodes, door de lagere ligging ten opzichte van de dekzandruggen.
  • Historische bebouwing: Hoge archeologische verwachting voor historische erven uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Rond deze bebouwing is een buffer van 50 m aangewezen waarbinnen archeologische resten t.a.v. de bebouwing worden verwacht.
  • Doorwaadbare plaatsen: Hoge archeologische verwachting voor restanten van wegen en bruggen. Rond deze plaatsen is een buffer van 50 m aangewezen waarbinnen archeologische resten t.a.v. de doorwaadbare plaatsen worden verwacht.

Deze waarden kunnen negatief beïnvloed worden door de werkzaamheden rond de beekomlegging en eventuele verlagingen van het maaiveld ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur.

Aardkundige waarden

Het plangebied maakt onderdeel uit van het aardkundig waardevolle vlak 'Reusel, Mispeleindsche Heide'. Dit gebied omvat de beekdalen van de Reusel en De Stroom, de bijhorende beekdalglooiingen en het aangrenzende licht golvend dekzandlandschap, waar dekzandruggen, lage landduinen, en, op de Mispeleindsche Heide, ook enkele grote en talrijke kleinere vennen voorkomen. In het noordoosten van het gebied komt een aantal lage landduinen voor die de rand van de Midden-Brabantse dekzandrug markeren. De overgang tussen deze belangrijke reliëfvorm en het ten zuiden ervan liggende lagere dekzandlandschapis in het terrein te zien en wordt als waardevol beschouwd.

Zie paragraaf 4.5 en 7.6 van het MER voor een uitgebreide toelichting.

4.6.2 Plangebied PIP

Archeologische waarden

Binnen het plangebied van het PIP zijn alleen grondroerende werkzaamheden voorzien voor de hermeandering van de Raamsloop en inrichting van de gronden voor natuur, waardoor mogelijk archeologische waarden kunnen worden verstoord. Overige mogelijk aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied worden met voorliggend inpassingsplan beschermd door het opnemen van dubbelbestemmingen ten behoeve van de bescherming van potentieel aanwezige archeologische waarden. Voor dat grond verstorende werkzaamheden uitgevoerd worden, dient er nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Vooralsnog zijn de archeologische dubbelbestemmingen uit de vigerende bestemmningsplan in dit PIP overgenomen.

Aardkundige waarden

Enkele percelen binnen het plangebied van het PIP zijn gelegen binnen het aardkundig waardevolle gebied 'Reusel, Mispeleindsche Heide' als beschreven in paragraaf 3.3. Aardkundige waarden binnen dit gebied vormen het beekdal van de Reusel en De Stroom met de bijhorende beekdalglooiingen en het aangrenzende licht golvend dekzandlandschap, waar dekzandruggen, lage landduinen, en, op de Mispeleindsche Heide, ook vennen voorkomen. Ter plaatse van de percelen van het PIP gelegen binnen dit aardkundig waardevolle gebied zijn alleen hydrologische herstelmaatregelen voorzien in de vorm van het verondiepen van watergangen. De betreffende waarden worden middels de voorgenomen plannen eerder versterkt dan aangetast.

4.7 Overige milieu- en omgevingsaspecten

4.7.1 Projectgebied PPWW

Bij de uitvoering van de maatregelen van het VKA in het kader van het project NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden kan tijdelijk geluid-, geur-, stof-, trillings- en/of verkeershinder optreden, door transportbewegingen, grondwerk en overige werkzaamheden. Deze tijdelijk negatieve effecten wegen echter niet op tegen de positieve milieueffecten die op langere termijn optreden. Voor een compleet beeld van de effecten van het VKA op overige aspecten als grondgebruik en duurzaamheid wordt verwezen naar het MER.

4.7.2 Plangebied PIP

Gelet op de aard, omvang en situering van de ontwikkeling is een nadere toetsing aan de overige omgevingsaspecten niet noodzakelijk. De bestemmingswijziging van agrarische percelen naar een natuurbestemming voorziet niet in het toevoegen van een milieugevoelig object danwel een nieuwe geluids-en/of geurgevoelige functie. Daarnaast voorziet het voornemen niet een nieuw kwetsbaar object danwel in activiteiten waarin sprake is van veiligheidsrisico’s voor de omgeving. De bestemmings- wijziging heeft geen gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer in de huidige wegenstructuur in en rondom het plangebied. De bestaande wegen worden gehandhaafd. Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ook de milieu- en omgevingsaspecten luchtkwaliteit, geluid, geur, externe veiligheid en verkeer niet leiden tot een belemmering voor de uitvoering van het PIP.

De tijdelijke effecten door de uitvoering van de hydrologische herstelmaatregelen binnen het plangebied van het PIP zijn gelijk aan de effecten als beschreven voor het PPWW.

hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een PIP is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Verhouding PIP en PPWW

Het PPWW is het waterstaatkundig besluit dat de aanleg of wijziging van alle waterstaatswerken e.a. in het gehele projectgebied van het project NNP De Utrecht en Reusel-De Mierden mogelijk maakt (in de zin van artikel 5.4 lid 1 Waterwet). Het onderhavige PIP voorziet voor een relatief ‘klein’ gedeelte van het totale projectgebied in de planologische basis om de hydrologische herstelmaatregelen uit te kunnen voeren. Deze maatregelen zijn in hoofdlijnen in dit PIP beschreven.

5.2 Planopzet en systematiek

In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het PIP nader toegelicht. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) alsmede de Verordening ruimte Noord-Brabant en de vigerende bestemmingsregelingen als beschreven in paragraaf 1.4.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van een bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Deze standaarden zijn ook van toepassing op dit PIP. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het PIP. De toelichting maakt immers -strikt juridisch gezien- geen deel uit van het PIP.

Bestemmingen

Het centrale onderdeel van de juridische regeling is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen overlappen bestemmingen en geven eigen regels voor de bescherming van bijzondere leidingen, (mogelijk) aanwezige waarden en waterstaatswerken. Hierbij is sprake van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart opgebouwd uit (dubbel)bestemmingen (in kleurvlakken) en aanduidingen. Op deze digitiale kaart is voor elke locatie binnen het plangebied te zien welke specifieke regels, voortkomend uit de (dubbel)bestemmingen en aanduidingen op de locatie van toepassing zijn.

Bestemmingsregeling

De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:

  1. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
    Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord.
  2. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
    Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Een bestemmingsartikel wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd;
    1. bestemmingsomschrijving;
    2. bouwregels;
    3. nadere eisen (niet van toepassing in dit plan);
    4. afwijken van de bouwregels (niet van toepassing in dit plan);
    5. specifieke gebruiksregels;
    6. afwijken van de gebruiksregels (niet van toepassing in dit plan);
    7. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    8. wijzigingsbevoegdheid (niet van toepassing in dit plan).

Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

  1. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
    De algemene regels bestaan in dit bestemmingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw-en gebruiksregels, algemene aanduidings-en afwijkingsregels en overige regels.
  2. Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels;
    In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.

5.3 Bestemmingen

Om de getroffen hydrologische herstelmaatregelen in het kader van het project een duurzame bescherming te bieden en de agrarische percelen, welke ten gevolge van sterke vernatting niet meer gebruikt kunnen worden voor agrarisch grondgebruik, te voorzien van een passende functie, hebben de percelen in het onderhavige PIP de bestemming 'Natuur' gekregen. De toekomstige loop van de Raamsloop en de overige waterlopen binnen het plangebied zijn ook bestemd als ‘Natuur’ en worden op basis van de bijbehorende bestemmingsomschrijving ‘water een waterhuishoudkundige voorzieningen’ planologisch beschermd. Als de plannen zijn gerealiseerd kan de nieuwe Raamloop, na planherziening, worden voorzien van een bestemming Water. Daarnaast geldt de reguliere bescherming middels de Keur.

Overeenkomstig de vigerende bestemmingsregelingen als beschreven in paragraaf 1.4 zijn de begrenzingen van de dubbelbestemmingen voor de bescherming van (verwachte) archeologische waarden overgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van bodemverstorende ingrepen dieper dan 30 cm-maaiveld dient onderzoek naar de aanwezige archeologische waarden te worden verricht en/of aanvullende maatregelen te worden getroffen ter bescherming van de archeologische waarden. Hiervoor worden de volgende oppervlakten gehanteerd:

Waarde - Archeologie 2: 100 m2

Waarde - Archeologie 3: 250 m2

Waarde - Archeologie 4: 500 m2

Waarde - Archeologie 5: 2.500 m2

Waarde - Archeologie 6: 25.000 m2

Dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de vigerende bestemmingsregelingen als beschreven in paragraaf 1.4 zijn alleen in voorliggend PIP overgenomen, indien de bepalingen ten aanzien van deze dubbelbestemmingen en aanduidingen niet voldoende worden geborgd in de bestemmingsomschrijving 'Natuur' en bijbehorende regels.

hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wro dient in het kader van een PIP inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ook dient onderzocht te zijn of op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting bestaat om een exploitatieplan op te stellen. Daarbij is in de eerste plaats van belang wat voor type bouwplan wordt gerealiseerd. Indien het een bouwplan betreft dat behoort tot een categorie die is genoemd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat in beginsel de plicht een exploitatieplan op te stellen. Deze verplichting vervalt indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bij besluit tot vaststelling van het PIP dient dan wel beslist te worden geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Exploitatieplan

Dit PIP heeft betrekking op natuurontwikkeling. De daarmee samenhangende bouwwerken vallen niet onder de categorie bouwplannen die is genoemd in artikel 6.2.1 Bro. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

6.3 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de raming van de kosten voor dit plan is niet alleen rekening gehouden met de realisatie van het PIP, maar ook met de kosten van grondverwerving, het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen en de eventuele financiële consequenties van bijvoorbeeld planschade. Er is onderzocht in hoeverre bedrijven of particulieren schade ondervinden van het PIP. Er zijn op voorhand geen situaties bekend waarbij sprake is van onevenredige schade die aanleiding zou kunnen zijn om de vaststelling van het PIP te heroverwegen. De provincie Noord Brabant c.q. het waterschap De Dommel zal ervoor zorgen dat mogelijke schade op een deugdelijke en eenduidige wijze zal worden afgewikkeld.

Alle projectpartners hebben ten tijde van de vaststelling van het PIP voldoende budget gereserveerd in hun begrotingen om aan de geraamde kosten te kunnen voldoen, zodat het project financieel uitvoerbaar is. Geconcludeerd is dat uit de beschikbare budgetten de scope van het project zoals dat in dit PIP ruimtelijk is gedefinieerd kan worden uitgevoerd. De budgetten bieden daarbij voldoende bandbreedte om via aanbesteding met daarop gerichte emvi-criteria (criteria op basis van economisch meest voordelige inschrijving) de beoogde kwaliteit tot stand te brengen.

6.4 Verwerving en inrichting van het plangebied

De provincie Noord-Brabant wil (in nauwe samenwerking met waterschap De Dommel) alle gronden binnen het plangebied van het PIP, die benodigd zijn voor de genoemde ontwikkelingen, voor zover dat nog niet het geval is, via minnelijke verwerving in eigendom krijgen. Indien dit niet mogelijk is, zal het instrument van onteigening worden ingezet. De provincie zal samen met het waterschap de betreffende gronden inrichten en de noodzakelijke voorzieningen c.q. waterstaatswerken aanleggen. De gronden worden vervolgens beheerd door het waterschap.

hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de totstandkoming van het maatregelenpakket is een externe projectgroep (o.a. de Provincie Noord-Brabant, gemeenten Reusel De-Mierden, Bladel, Hilvarenbeek en Oirschot, ZLTO, Brabants Landschap en ASR/Landgoed De Utrecht) nauw betrokken. Daarnaast zijn keukentafel-gesprekken, werksessies met grondeigenaren en direct belanghebbenden georganiseerd en informatiebijeenkomsten gehouden.

Het de formele procedure rondom het PIP is geregeld in artikel 3.26 van de Wro. In het tweede lid van dat artikel worden de afdelingen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wro van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt onder meer in dat een PIP dezelfde procedure doorloopt als een gemeentelijk bestemmingsplan, gebaseerd op de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb).

7.1 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp in het kader van overleg voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Gemeente Bladel
  • Gemeente Hilvarenbeek
  • Gemeente Oirschot
  • Gemeente Reusel-De Mierden
  • Waterschap de Dommel
  • Rijkswaterstaat

Naar aanleiding van het vooroverleg is door Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, per e-mail d.d. 17 december 2019, een reactie ingezonden. Rijkswaterstaat geeft daarin aan dat vanuit haar functie als beheerder van de rijksinfrastructuur er geen is tot het maken van opmerkingen op het inpassingsplan.

Van de overige instanties zijn in het kader van het vooroverleg geen reacties ingekomen. Naar aanleiding van het vooroverleg zijn derhalve geen aanpassingen op het inpassingsplan doorgevoerd.

Op basis van artikel 5.8 van de Waterwet wordt de voorbereiding en vaststelling van het PPWW door Gedeputeerde Staten (GS) gecoördineerd, zodat de procedures van het PIP en PPWW op elkaar zijn afgestemd. Op grond van de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 Awb worden het ontwerp van het inpassingsplan Kempenland-West omgeving De Utrecht en het PPWW gedurende zes weken ter inzage gelegd. In dezelfde periode wordt ook het ontwerp MER gepubliceerd. Gedurende deze zes weken is het voor eenieder mogelijk om een zienswijze op het planvoornemen in te dienen. Direct belanghebbenden zullen door de provincie Noord-Brabant worden geïnformeerd over de terinzagelegging van het plan. Daarnaast zal voor eenieder die in het plan geïnteresseerd is een informatieavond worden gehouden tijdens de termijn van zienswijzen, waar het PIP, PPWW en MER worden toegelicht. Alle ontvangen en ontvankelijke zienswijzen worden samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen. De zienswijzen worden betrokken bij de vaststelling van het PIP.

Bijlagen bij de toelichting

bijlage 1 Milieueffectrapport

bijlage

bijlage 2 Voorkeursalternatief

bijlage

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels

artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het inpassingsplan Kempenland-West omgeving De Utrecht met identificatienummer NL.IMRO.9930.ipKempDeUtrecht-ON01 van de provincie Noord-Brabant.

1.2 inpassingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aardkundige waarden

Waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn.

1.6 archeologische verwachting

De verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische waarden.

1.7 archeologische waarden

De aan een terrein toegekende waarde vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen die het cultuureel erfgoed vertegenwoordigen.

1.8 bebouwing

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 behoud en herstel van watersystemen

Gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.

1.10 bestaande situatie

  1. ten aanzien van bebouwing:
    legale bebouwing zoals bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel de bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde en onherroepelijk geworden vergunning;
  2. ten aanzien van gebruik:
    legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan in werking is getreden.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.14 bouwen

Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.15 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.16 cultuurhistorische waarden

Waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.17 ecologische waarden

Aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde.

1.18 extensief recreatief medegebruik

Recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden.

1.19 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 landschappelijke waarden

Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.21 hydrologische waarden

Gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied, met name in verband met verdrogingsbestrijding, waterberging, beekherstel en/of waterkering.

1.22 landschapselementen

Ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.

1.23 Natura 2000-gebied

Gebied dat:

  1. door de bevoegde autoriteit van het land waarin het gebied is gelegen is aangewezen als speciale beschermingszone, ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn of de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn, of;
  2. is opgenomen op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

1.24 Natura 2000-beheerplan Kempenland-West

Beheerplan in de zin van artikel 2.3 Wet natuurbescherming, zijnde het ontwerp Natura 2000-beheerplan Kempenland-West van december 2016, vastgesteld op 5 april 2018 door de Gedeputeerde Staten van provincie Noord-Brabant, het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

1.25 Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.26 natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.

1.27 normaal onderhoud

Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken die tot de betreffende bestemming behoren.

1.28 projectplan Waterwet (PPWW)

Projectplan in de zin van artikel 5.4 Waterwet, zijnde het Projectplan Waterwet Natte Natuurparel De Utrecht, vastgesteld op 26 februari 2020 door het waterschap De Dommel.

1.29 water

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie) vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings- en infiltratievoorzieningen.

artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 peil

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel.

hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden van het (omliggend) Natura 2000-gebied Kempenland-West;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het watersysteem en de hydrologische waarden;
  3. hydrologische herstelmaatregelen in het kader van het projectplan Waterwet;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming met een maximale bouwhoogte van 2 m, alsmede gebouwen ten dienste van schuilvoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. informatievoorzieningen, entreevoorzieningen zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 3 m;
  2. schuilvoorzieningen zijn ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik toegestaan in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m en een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m2.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik

In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming het gebruik van gronden en opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in het schema onder 3.4.4 opgenomen werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

3.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Het onder 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  4. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig met het Projectplan Waterwet.
3.4.3 Toetsing aan de aanwezige waarden

De in 3.4.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

3.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamhedenCriteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
a. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas;
b. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas;
c. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen;
e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
f. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderzins herprofileren van waterlopen, sloten en overige waterpartijen;
g. het aanleggen of verwijderen van dammen, stuwen en kades;
h. het verlagen van de grondwaterstand door drainage of bemaling.
- de activiteiten zijn noodzakelijk in het kader van natuurbeheer;
-de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik;
- de in artikel 3.1 genoemde waarden worden niet onevenredig aangetast.

artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten dienste van op deze gronden liggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 100 m2 en een verstoringsdiepte van niet meer dan 30 cm onder maaiveld.
4.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

4.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 100 m² en groter:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper 0,3 m onder maaiveld;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
4.3.2 Uitzonderingen

Het onder 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  3. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig met het Projectplan Waterwet.
4.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in 4.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie 2 naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten dienste van op deze gronden liggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 250 m2 en een verstoringsdiepte van niet meer dan 30 cm onder maaiveld.
5.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

5.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 250 m² en groter:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper 0,3 m onder maaiveld;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
5.3.2 Uitzonderingen

Het onder 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  3. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig met het Projectplan Waterwet.
5.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in 5.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie 3 naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten dienste van op deze gronden liggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m2 en een verstoringsdiepte van niet meer dan 30 cm onder maaiveld.
6.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

6.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² en groter:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper 0,3 m onder maaiveld;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
6.3.2 Uitzonderingen

Het onder 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  3. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig met het Projectplan Waterwet.
6.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in 6.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie 4 naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten dienste van op deze gronden liggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van niet meer dan 30 cm onder maaiveld.
7.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

7.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 5 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² en groter:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper 0,3 m onder maaiveld;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
7.3.2 Uitzonderingen

Het onder 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  3. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig met het Projectplan Waterwet.
7.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in 7.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie 5 naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 6 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten dienste van op deze gronden liggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  2. het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 25.000 m2 en een verstoringsdiepte van niet meer dan 30 cm onder maaiveld.
8.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

8.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 6 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 25.000 m² en groter:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper 0,3 m onder maaiveld;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
8.3.2 Uitzonderingen

Het onder 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  3. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig met het Projectplan Waterwet.
8.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in 8.3.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie 6 naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

hoofdstuk 3 Algemene regels

artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - Stiltegebied

10.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - Stiltegebied zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van stilte en rust.

10.1.2 Specifieke gebruiksregels
  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere bestemmingen, zijn op gronden ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - Stiltegebied geen geluidproducerende activiteiten toegestaan, tenzij hiervoor ontheffing is verkregen van de provincie Noord-Brabant.
  2. Het onder a. bepaalde is niet van toepassing op activiteiten die behoren tot het normale gebruik, beheer en onderhoud van binnen het gebied aanwezige functies en gronden.

10.2 Milieuzone - Attentiezone Stiltegebied

Ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - Attentiezone Stiltegebied zijn, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen activiteiten toegestaan die de stilte en rust in het daarbinnen gelegen Stiltegebied verstoren, tenzij hiervoor ontheffing is verkregen van de provincie Noord-Brabant.

10.3 Overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Natuurnetwerk Brabant

Ter plaatse van de aanduiding Overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Natuurnetwerk Brabant zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, de ontwikkeling en het beheer van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Brabant.

10.4 Vrijwaringszone - Weg 1

Ter plaatse van de aanduiding Vrijwaringszone - Weg 1 mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden opgericht.

10.5 Vrijwaringszone - Weg 2

  1. Ter plaatse van de aanduiding Vrijwaringszone - Weg 2 mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden opgericht.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het onder a. bepaalde, gehoord de wegbeheerder.

hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

artikel 11 Overgangsrecht

11.1 overgangsrecht bouwwerken

11.1.1 algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden verniewd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 uitzondering

Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 overgangsrecht gebruik

11.2.1 algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 strijdig gebruik

Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 strijd met voorheen geldend inpassingsplan

Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het inpassingsplan Kempenland-West omgeving De Utrecht