Wijziging Omgevingsverordening, veegronde

Regels

hoofdstuk 1 Algemene regels

artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.1 wijzigingsverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9930.Ovrwijzveegronde-on01, met de bijbehorende regels.

hoofdstuk 2 Wijzigingen regels Omgevingsverordening Noord-Brabant

artikel 2 Algemene wijziging in regels

Daar waar in een regel sprake is van 'het werkingsgebied' gevolgd door de naam van de gebieden waar de regel geldt, wordt 'het werkingsgebied' gewijzigd in 'de locatie' met de daarbij behorende tekstuele aanpassingen.

artikel 3 Wijziging hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

3.1 Wijziging artikel 1.3

  • Artikel 1.3 wordt aangeduid als: 'Locaties'
  • het eerste lid wordt gewijzigd in:

De regels in deze verordening zijn van toepassing op de daarbij horende locatie;

  • het tweede lid wordt gewijzigd in:

De locaties zijn geometrisch begrensd in de informatieobjecten opgenomen in bijlage II Overzicht informatieobjecten.

artikel 4 Wijziging hoofdstuk 3 Rechtstreeks werkende regels voor activiteiten

4.1 Wijziging artikel 3.24 en artikel 3.29

In artikel 3.24, tweede lid, onder f, en artikel 3.29, tweede lid, onder c, wordt de passage 'het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden die door het Ctgb zijn toegelaten voor gebruik in' vervangen door 'het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden waarvoor geen restrictie is opgenomen in het wettelijk gebruiksvoorschrift voor toepassing in'.

4.2 Wijziging artikel 3.56

De verwijzing naar 'artikel 2.55' wordt vervangen door 'artikel 3.55'.

4.3 Wijziging artikel 3.67

Artikel 3.67, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. in overeenstemming is met een ter plaatse geldende gebiedsanalyse PAS of het vigerende natuurbeheerplan en door middel van een rapportage conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is aangetoond dat de ontgrondingsactiviteit geen afbreuk doet aan archeologische waarden, voor zover de ontgronding plaatsvindt in een gebied dat op de Cultuurhistorische Waardenkaart is aangeduid met een hoge of middelhoge indicatieve archeologische waarde; of

4.4 Wijziging artikel 3.98

Artikel 3.98 wordt als volgt gewijzigd:

  • in het eerste lid, aanhef, wordt '1 januari 2024' vervangen door '1 juli 2024';
  • na het tweede lid wordt een nieuw derde en vierde lid ingevoegd, onder vernummering van de overige leden:

3. Het eerste lid geldt niet voor een bestaand huisvestingssysteem voor een veehouderij als:

  1. binnen de bestaande diercategorie ten hoogste het aantal dieren wordt gehouden dat overeenkomt met de berekende emissie vanuit de stal waarvan sprake zou zijn geweest wanneer de toegepaste huisvestingssystemen zouden voldoen aan de vanaf 1 juli 2024 geldende emissiereductie eisen, zoals opgenomen in Bijlage VI Technische eisen huisvestingssysteem; en
  2. is geborgd dat in de omgevingsvergunning voor de N2000-activiteit op grond van de wet of bij gebreke daarvan de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit of de melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het aantal dieren is vastgelegd dat op grond van het eerste lid in de stal mag worden gehouden.

4. Voor de toepassing van het derde lid, onder a, geldt als referentiesituatie de diercategorie en het aantal dieren dat op 1 januari 2023 mag worden gehouden binnen de feitelijk gerealiseerde capaciteit op grond van de omgevingsvergunning voor de N2000-activiteit op grond van de wet of bij gebreke daarvan de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit of de melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving.

4.5 Wijziging artikel 3.99

In artikel 3.99, tweede lid, wordt '1 januari 2023' vervangen door '1 oktober 2023'.

4.6 Wijziging artikel 3.101

  • In artikel 3.101, eerste lid, onder a en onder d, wordt '1 januari 2024' vervangen door '1 juli 2024'.
  • Het tweede lid komt als volgt te luiden:
    2. Voor de toepassing van het eerste lid, onder d, geldt als referentiesituatie de diercategorie en het aantal dieren dat op 1 juli 2022 mag worden gehouden binnen de feitelijk gerealiseerde capaciteit op grond van de omgevingsvergunning voor de N2000-activiteit op grond van de wet of bij gebreke daarvan de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit of de melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving.

4.7 Wijziging artikel 3.102

In artikel 3.102, wordt in onderdeel f, g, h en o na 'aanpassing' toegevoegd 'en vervanging'.

4.8 Wijziging artikel 3.107

Artikel 3.107 komt als volgt te luiden:

Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van een beperkingengebiedactiviteit in en om de locatie Provinciale weg.

4.9 Wijziging artikel 3.112

Artikel 3.112 wordt als volgt gewijzigd:

  • de tekst van onderdeel b wordt aangevuld met 'van een andere overheid';
  • er wordt een nieuw onderdeel h. toegevoegd, onder vernummering van de overige onderdelen, dat als volgt luidt:
    h. het aanbrengen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een beschildering van een kunstwerk;

artikel 5 Wijziging hoofdstuk 4 Instructieregels omgevingsvergunning

5.1 Nieuw artikel 4.14a

Na artikel 4.14 wordt een nieuw artikel 4.14a ingevoegd dat als volgt luidt:

Artikel 4.14a Aanvullende beoordelingsregels beschilderen kunstwerk

In aanvulling op artikel 4.8 wordt de omgevingsvergunning voor het aanbrengen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een beschildering van een kunstwerk, bedoeld in artikel 3.112, onder h, alleen verleend als:

  1. de aanvraag wordt gedaan door het gemeentebestuur;
  2. dit geen nadelige gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving.

5.2 Wijziging artikel 4.15

In artikel 4.15, aanhef, wordt de verwijzing 'onder h' aangepast naar 'onder i'.

5.3 Wijziging artikel 4.16

In artikel 4.16, aanhef, wordt de verwijzing 'onder i' aangepast naar 'onder j'.

artikel 6 Wijziging hoofdstuk 5 Instructieregels gemeenten

6.1 Wijziging van diverse artikelen

In diverse artikelen in dit hoofdstuk wordt de passage 'Een omgevingsplan van toepassing op' vervangen door 'Een omgevingsplan ter plaatse van'.

6.2 Wijziging artikel 5.8

Artikel 5.8 wordt als volgt gewijzigd:

  • de bestaande tekst wordt in een nieuw te vormen eerste lid geplaatst waarbij een nieuw onderdeel b wordt ingevoegd, onder vernummering van de overige onderdelen:
    b. de mogelijkheden voor intensivering van bestaand ruimtebeslag, zoals door meervoudig ruimtegebruik of door verticale bouw, zijn afgewogen en betrokken bij een ontwikkeling;
  • er wordt een nieuw tweede lid opgenomen:
    2. Als uit een zorgvuldige afweging blijkt dat een ontwikkeling niet binnen bestaand ruimtebeslag mogelijk is, is uitbreiding van ruimtebeslag mogelijk onder de in dit hoofdstuk opgenomen voorwaarden.

6.3 Wijziging artikel 5.11

In artikel 5.11, derde lid, onder c, wordt de passage 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen' vervangen door 'cultuurhistorische waarden en kenmerken'.

6.4 Wijziging artikel 5.14

Artikel 5.14 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit 

  1. Een omgevingsplan kan voor een concreet initiatief een bouw- of gebruiksactiviteit mogelijk maken als:
    1. dat aantoonbaar bijdraagt aan het fysiek versterken van omgevingskwaliteit, zoals de sloop van bebouwing, de aanleg van natuur en bos, groenblauwe dooradering, het behoud of herstel van cultuurhistorische waarden en kenmerken, het terugdringen van emissie van milieuhinderlijke stoffen of de verbetering van het woon- en leefklimaat, doordat die bouw- of gebruiksactiviteit daarvoor de middelen genereert;
    2. de realisering van de onder a. bedoelde versterking van omgevingskwaliteit niet op een andere wijze is verzekerd;
    3. de onder a. bedoelde versterking van omgevingskwaliteit draagt bij aan algemene belangen en is juridisch geborgd;
    4. de bouw- of gebruiksactiviteit door meerwaardecreatie bijdraagt aan algemene belangen zoals energietransitie, klimaat, circulariteit en verduurzaming;
    5. zowel de activiteit als de versterking van omgevingskwaliteit passen binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 5.12;
    6. is onderbouwd dat de activiteit volhoudbaar is naar de toekomst, vanuit duurzaamheid en economisch oogpunt;
    7. zowel de activiteit als de versterking van omgevingskwaliteit passen binnen de uitgangspunten, belangen en doelen die deze verordening beoogt te beschermen; en
    8. bij de uitwerking van het plan deskundigen worden betrokken op het gebied van omgevingskwaliteit, onder wie een deskundige die bij de provincie Noord-Brabant werkzaam is.
  2. In het geval dat de fysieke versterking van omgevingskwaliteit is gericht op sanering van een milieubelastende activiteit, omvat de juridische borging in ieder geval dat alle voor die activiteit op de locatie rustende rechten en toestemmingen, waaronder verleende vergunningen, zijn ingetrokken.
  3. In aanvulling op het eerste lid worden bij de hierna genoemde gevallen tenminste de volgende aspecten in acht genomen:
    1. als de activiteit de toevoeging van een woning betreft:
      • wordt de woning gerealiseerd op een passende locatie;
      • staat de omvang van de fysieke tegenprestatie gericht op het versterken van omgevingskwaliteit in verhouding tot de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel; en
      • is in overleg met de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte onderzocht of de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel tot de mogelijkheden behoort;
    2. als de activiteit de ontwikkeling van een nieuw landgoed betreft:
      • heeft het landgoed ten minste een omvang van10 hectare;
      • is de fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit gericht op de ontwikkeling van natuur die bijdraagt aan de samenhang en kwaliteit van het Natuur Netwerk Brabant;
      • bestaat 50% van het gerealiseerde landgoed uit aangelegde natuur binnen het Natuur Netwerk Brabant;
      • wordt bebouwing buiten het Natuur Netwerk Brabant gesitueerd en zo veel mogelijk geconcentreerd opgericht;
      • is de bebouwing van allure en qua omvang passend bij de uitstraling van het landgoed;
      • zijn naast landgoedwoningen ook andere bij een landgoed passende gebruiksactiviteiten mogelijk, waaronder zorg; en
      • is de openbaarheid van het landgoed verzekerd;
    3. als de ontwikkeling is gericht op het behoud van een bestaand landgoed is de toevoeging van een woning of andere gebruiksactiviteit mogelijk op het bestaande landgoed als:
      • het landgoed niet is aangewezen als cultuurhistorisch waardevol complex; en
      • waar mogelijk toepassing wordt gegeven aan het bepaalde onder b;
    4. als de ontwikkeling tot doel heeft om de cultuurhistorische waarden en kenmerken te behouden of te herstellen van een rijks- of gemeentelijk monument of een cultuurhistorisch waardevol complex, zoals beschreven op de Cultuurhistorische waardenkaart, is de fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit gericht op het behoud of herstel van de aanwezige waarden en kenmerken.
  4. Er is sprake van een passende locatie voor de toevoeging van een woning als:
    1. de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
    2. de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied, Bebouwd gebied of een bebouwingsconcentratie; of
    3. de woning inpandig wordt gerealiseerd binnen karakteristieke bebouwing.
  5. Bij de toepassing van dit artikel zijn de volgende bepalingen niet van toepassing:
    1. artikel 5.8 Zorgvuldig ruimtegebruik, onder a en d;
    2. artikel 5.11 Kwaliteitsverbetering landschap.

6.5 Wijziging artikel 5.26

Artikel 5.26, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. Een omgevingsplan bepaalt dat degene die een activiteit verricht op een locatie met een historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar verspreidingsrisico in het belang van bescherming van het bodem- en watersysteem maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.

6.6 Wijziging artikel 5.32

Artikel 5.32 wordt aangehaald als 'Maatwerk ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant'.

6.7 Wijziging artikel 5.34, 5.35 en 5.36

Artikel 5.34, derde lid, 5.35, vierde lid en 5.36, tweede lid komen te vervallen.

6.8 Wijziging artikel 5.38

Artikel 5.38 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.38 Fysieke compensatie

  1. De fysieke compensatie vindt plaats:
    1. op een locatie die bijdraagt aan de samenhang en kwaliteit van het Natuur Netwerk Brabant; of
    2. in de niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.
  2. Een omgevingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt waarvoor een fysieke compensatieplicht geldt:
    1. geeft ter plaatse van de compensatielocatie toepassing aan artikel 5.30 Bescherming Natuur Netwerk Brabant;
    2. borgt de uitvoering van de compensatie.
  3. Het besluit tot vaststelling van een omgevingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een verantwoording over:
    1. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt;
    2. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, bedoeld onder a, wordt gecompenseerd;
    3. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;
    4. de termijn van uitvoering;
    5. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen; en
    6. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.
  4. De uitvoering van de fysieke compensatie wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het omgevingsplan, bedoeld in het tweede lid, afgerond.
  5. In aanvulling op het vierde lid, wordt bij een aantasting van bedreigde soorten of hun leefgebied, de uitvoering van de compensatie in ieder geval afgerond op het moment dat de uitvoering van de ontwikkeling start.
  6. In afwijking van het vierde lid kan bij een omvangrijke en zware compensatieverplichting, de uitvoering van de compensatie maximaal tien jaar bedragen, gerekend vanaf het onherroepelijk worden van het omgevingsplan.

6.9 Wijziging artikel 5.40

Aan artikel 5.40 wordt een nieuw derde lid toegevoegd dat als volgt luidt:

3. Een omgevingsplan ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone kan in afwijking van het eerste lid een activiteit of functie mogelijk maken als:

a. reële alternatieven voor die activiteit of functie ontbreken;

b. het omgevingsplan een nieuwe locatie aanwijst voor de ecologische verbindingszone, die vanuit kwaliteit en samenhang van het Natuur Netwerk Brabant en de functie van de ecologische verbindingszone een gelijkwaardig alternatief biedt;

c. aanleg en realisering van de ecologische verbindingszone op die nieuwe locatie is verzekerd; en

d. voor de nieuwe locatie van de ecologische verbindingszone toepassing wordt gegeven aan artikel 5.30 Bescherming Natuurnetwerk Brabant.

6.10 Wijziging artikel 5.42

Aan artikel 5.42 wordt een nieuw derde lid toegevoegd dat als volgt luidt:

3. Een omgevingsplan ter plaatse van Behoud en herstel van watersystemen kan in afwijking van het eerste lid een activiteit of functie mogelijk maken als:

a. reële alternatieven voor die activiteit of functie ontbreken; en

b. uit overleg met het waterschap blijkt dat hiertegen geen bezwaren bestaan.

6.11 Wijziging artikel 5.45

Artikel 5.45 wordt als volgt aangepast:

  • het artikel wordt aangehaald als 'Hollandse Waterlinies';
  • in het eerste lid aanhef wordt de passage 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' vervangen door 'Hollandse Waterlinies';
  • in het tweede lid wordt de passage 'De uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, als onderdeel van het werelderfgoed Hollandse waterlinies,' vervangen door 'De uitzonderlijke universele waarden van het werelderfgoed Hollandse Waterlinies'.

6.12 Wijziging artikel 5.49

Aan artikel 5.49 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:

3. In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan ter plaatse van Regionale Waterberging een ontwikkeling mogelijk maken die het waterbergend vermogen van het gebied beperkt als:

a. reële alternatieven voor de beoogde ontwikkeling ontbreken;
b. uit overleg met het waterschap blijkt dat hiertegen geen bezwaren bestaan.

6.13 Wijziging artikel 5.50

Aan artikel 5.50 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:

3. In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan ter plaatse van Reservering Waterberging een ontwikkeling mogelijk maken die het waterbergend vermogen van het gebied beperkt als:

a. reële alternatieven voor de beoogde ontwikkeling ontbreken;
b. uit overleg met het waterschap blijkt dat hiertegen geen bezwaren bestaan.

6.14 Wijziging artikel 5.56

Aan artikel 5.56 wordt een nieuw tweede en derde lid toegevoegd, onder plaatsing van de huidige tekst in het eerste lid, die als volgt luiden:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een planmatige ontwikkeling ten behoeve van een samenhangende stedelijke structuur, die voorziet in de reguliere opvang van de woon- of werkbehoefte van een kern maar die vanwege de omvang niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

3. Artikel 5.8 Zorgvuldig ruimtegebruik, onder a, is niet van toepassing op dit artikel.

6.15 Nieuw artikel 5.56a

Na artikel 5.56 wordt een nieuw artikel 5.56a ingevoegd:

Artikel5.56a Grootschalige logistiek

  1. In aanvulling op artikel 5.55 en artikel 5.56 bepaalt een omgevingsplan dat de ontwikkeling van grootschalige logistiek alleen mogelijk is als die ontwikkeling aantoonbare regionale meerwaarde heeft.
  2. In afwijking van het eerste lid bepaalt een omgevingsplan ter plaatse van Beperking grootschalige logistiek dat nieuwvestiging, vestiging en uitbreiding van grootschalige logistiek is verboden.
  3. In afwijking van het tweede lid kan een omgevingsplan ter plaatse van Beperking grootschalige logistiek uitbreiding van bestaande grootschalige logistiek toestaan als:
    1. intensivering van bestaand ruimtebeslag niet of onvoldoende mogelijk is;
    2. er sprake is van een redelijke uitbreiding;
    3. in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de wijziging van het bestemmingsplan geen uitbreiding heeft plaatsgehad.
  4. In afwijking van het tweede lid kan een omgevingsplan ter plaatse van Beperking grootschalige logistiek de ontwikkeling van nieuwe grootschalige logistiek toestaan als:
    1. de ontwikkeling aantoonbare regionale meerwaarde heeft;
    2. regionaal overleg is gevoerd waaruit blijkt dat er buiten de locatie Beperking grootschalige logistiek geen alternatieve locatie beschikbaar is.

6.16 Wijziging artikel 5.57

Artikel 5.57 Maatwerk in Bebouwd gebied komt als volgt te luiden:

  1. Een omgevingsplan ter plaatse van Bebouwd gebied kan een nieuwe bouw- of gebruiksactiviteit toedelen als:
    1. dat past in de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 5.12, en bij de omliggende functies;
    2. dat aantoonbaar bijdraagt aan het fysiek versterken van de omgevingskwaliteit van het gebied, zoals door sloop van bebouwing, ontwikkeling van landschapskwaliteit, sanering van een milieuhinderlijke activiteit of behoud en herstel van cultuurhistorische waarden en kenmerken;
    3. het versterken van de omgevingskwaliteit wordt geborgd;
    4. de fysieke tegenprestatie gericht op het versterken van omgevingskwaliteit bij de toedeling van een nieuwe woonfunctie qua omvang in verhouding staat tot de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel;
    5. de activiteit vanuit een bij de omgeving passende rood-groenverhouding van het gebied, die wordt vastgelegd in het omgevingsplan, aanvaardbaar is;
    6. voor zover van toepassing is voldaan aan de bepalingen uit paragraaf 5.2.5 Natuur Netwerk Brabant of paragraaf 5.2.6 Aardkundige-, Cultuurhistorische- of Groenblauwe waarden; en
    7. bij de uitwerking van het plan deskundigen worden betrokken op het gebied van omgevingskwaliteit, onder wie een deskundige die bij de provincie Noord-Brabant werkzaam is.
  2. In het geval dat een toegelaten bouw- of gebruiksactiviteit in of aansluitend op Bebouwd gebied leidt tot een stedelijke ontwikkeling, is artikel 5.56 van overeenkomstige toepassing en wordt de omvang van de fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit mede bepaald op grond van de voor het gebied te bereiken doelen.

6.17 Wijziging artikel 5.63

Artikel 5.63 wordt als volgt gewijzigd:

  • in het eerste lid, onder e wordt de passage 'mestbewerking' vervangen door 'mestbehandeling, mestvergisting en mestbewerking';
  • in het tweede lid vervalt de passage ', opgenomen in bijlage VII';
  • in het derde lid wordt 'mestbewerking' vervangen door 'mestbehandeling' en wordt '25.000 ton mest' vervangen door '25.000 m3 mest'.

6.18 Wijziging artikel 5.64

Artikel 5.64 wordt als volgt aangepast:

  • het eerste lid aanhef komt als volgt te luiden:
    1. Een omgevingsplan ter plaatse van Landelijk gebied bepaalt voor een veehouderij dat:
  • het eerste lid, onder a, aanhef, komt als volgt te luiden:
    a. een toename van de oppervlakte dierenverblijf alleen is toegestaan als:
  • in het tweede lid, vervalt de passage ', opgenomen in bijlage VII';

6.19 Wijziging artikel 5.65

Artikel 5.65 wordt als volgt aangepast:

  • het eerste lid aanhef komt als volgt te luiden: 'Een omgevingsplan ter plaatse van Beperkingen veehouderij bepaalt, in afwijking van artikel 5.63 Veehouderij in Landelijk gebied, voor een veehouderij dat:'
  • in het derde lid, onder a, b en c, wordt de passage 'bij het bedrijf in gebruik is' vervangen door 'voor de veehouderij in gebruik is'.

6.20 Wijziging artikel 5.66

Artikel 5.66 komt als volgt te luiden:

  1. Een omgevingsplan ter plaatse van Stalderingsgebied bepaalt dat een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren alleen is toegestaan als bewijs is overgelegd dat:
    1. binnen het Stalderingsgebied dierenverblijf voor hokdieren is gesaneerd door sloop of functiewijziging waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
    2. de oppervlakte van het te saneren dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
      • bij sloop, ten minste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen; en
      • bij functiewijziging, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen.
  2. Bij het bepalen van de oppervlakte op te richten of te saneren dierenverblijf, tellen de inpandige voorzieningen van een dierenverblijf mee.
  3. Het te saneren dierenverblijf voldoet aan de volgende voorwaarden:
    1. het dierenverblijf is legaal opgericht;
    2. er geldt geen sloopverplichting vanuit een subsidieregeling;
    3. het dierenverblijf is in de vijf jaar voorafgaand aan de afgifte van het stalderingsbewijs, ten minste drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren; en
    4. in het geval een veehouderij gebruik maakt van artikel 3.101 Uitzondering voor stoppende veehouderijen wordt alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren ingebracht die werd gebruikt om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling.
  4. Het bewijs dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid is voldaan, wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten.

6.21 Wijziging artikel 5.67

Artikel 5.67 wordt als volgt gewijzigd:

  • het artikel wordt aangehaald als 'Maatwerk omvang bouwperceel veehouderij';
  • in het eerste lid, onderdeel c en d, wordt onder vernummering van de overige onderdelen een nieuw onderdeel 2 ingevoegd: 'het grotere bouwperceel niet is ingegeven door de wens om meer dieren te gaan houden';
  • in het eerste lid, onderdeel e, wordt 'bedoeld in bijlage VII' vervangen door' opgenomen in de'.

6.22 Wijziging artikel 5.68

Artikel 5.68 wordt als volgt gewijzigd:

  • het eerste lid komt als volgt te luiden:

Een omgevingsplan ter plaatse van Landelijk gebied bepaalt voor een teeltbedrijf dat binnen een bouwperceel:

  1. een teeltondersteunende kas is toegestaan tot ten hoogste 5.000 m2;
  2. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot ten hoogste 3 hectare.
  • het tweede lid, aanhef, komt als volgt te luiden:

In afwijking van het eerste lid, onder b, kan een omgevingsplan meer dan 3 hectare permanente teeltondersteunende voorzieningen toelaten als:

6.23 Wijziging artikel 5.70

Artikel 5.70, tweede lid, wordt vervangen door:

Artikel 5.68, eerste lid, onder b, en artikel 5.68, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een glastuinbouwbedrijf.

6.24 Wijziging artikel 5.71

Artikel 5.71 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.71 Maatwerk met glas-voor-glasregeling  

  1. In afwijking van artikel 5.68, eerste lid, onder a, en artikel 5.70, eerste lid, onder b, onderdeel II, kan een omgevingsplan, buiten een gebied met waarden als bedoeld in paragraaf 5.2.6, met toepassing van de glas-voor-glasregeling een toename mogelijk maken van de netto omvang glas voor:
    1. de oprichting van een teeltondersteunende kas tot een omvang van 1,5 hectare bij een teeltbedrijf, als is geborgd dat omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf is uitgesloten;
    2. de uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf boven de 3 hectare netto glas.
  2. Bij de toepassing van de glas-voor-glasregeling wordt bewijs overlegd dat:
    1. elders in de provincie een gelijke omvang glasareaal is gesaneerd als de toename aan glasareaal die het omgevingsplan mogelijk maakt;
    2. de sanering van het glasareaal feitelijk en juridisch is geborgd;
    3. het te saneren glasareaal buiten Glastuinbouwconcentratiegebied ligt.
  3. In afwijking van artikel 5.68, eerste lid, onder b, en artikel 5.70, eerste lid, onder b, onderdeel II, kan een omgevingsplan ter plaatse van een gebied met waarden als bedoeld in paragraaf 5.2.6, met toepassing van de glas-voor-glasregeling een redelijke toename mogelijk maken van de oppervlakte teeltondersteunende kas bij een teeltbedrijf of de netto omvang glas bij een glastuinbouwbedrijf als:
    1. de effecten van de uitbreiding van het glasareaal op de aanwezige waarden in beeld worden gebracht en nadelige effecten worden gemitigeerd;
    2. de uitbreiding van glasareaal in verhouding staat tot de waarden in het gebied;
    3. de ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de waarden in het gebied;
    4. per geval, gerelateerd aan de waarden in het gebied, een toeslag wordt toegepast voor de omvang van het te saneren glasareaal in het kader van de glas-voor-glasregeling; en
    5. deskundigen worden betrokken op het gebied van omgevingskwaliteit, onder wie een deskundige die bij de provincie Noord-Brabant werkzaam is.
  4. Het bewijs dat aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, is voldaan, wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten.

6.25 Wijziging artikel 5.72

Artikel 5.72 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.72 Glastuinbouwconcentratiegebied

  1. Een omgevingsplan ter plaatse van Glastuinbouwconcentratiegebied:
    1. bepaalt welke ontwikkeling van glastuinbouw binnen het gebied is toegestaan;
    2. kan in afwijking van artikel 5.8 nieuwvestiging mogelijk maken; en
    3. onderbouwt dat de ontwikkeling van andere gebruiksactiviteiten de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de glastuinbouw niet belemmeren.
  2. Artikel 5.71 is niet van toepassing op dit artikel.

6.26 Wijziging artikel 5.74

In artikel 5.74, eerste lid, onder d, wordt 'mestbewerking' vervangen door' mestbehandeling, mestvergisting en mestbewerking'.

6.27 Wijziging artikel 5.75

In artikel 5.75 wordt het woord 'mestbewerking' overal vervangen door' mestbehandeling, mestvergisting en mestbewerking'.

6.28 Wijziging artikel 5.76

Aan artikel 5.76 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, onder plaatsing van de huidige tekst in een nieuw te vormen eerste lid, dat als volgt luidt:

2. Een omgevingsplan ter plaatse van een Sanerings- en verplaatsingslocatie agrarisch bedrijf bepaalt dat bij het toelaten van nieuwe bouwactiviteiten elders een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen feitelijk en juridisch is gesaneerd.

6.29 Wijziging artikel 5.77

Artikel 5.77 wordt als volgt aangepast:

  • het tweede lid onderdeel a komt als volgt te luiden: 'de woningen worden gerealiseerd met toepassing van artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit of afdeling 5.5 Ontwikkeling van stedelijke functies en mobiliteit';
  • in het tweede lid vervallen onderdeel b en c onder vernummering van de overige onderdelen;
  • het vierde lid vervalt.

6.30 Wijziging artikel 5.78

Artikel 5.78 wordt als volgt gewijzigd:

  • het artikel wordt aangehaald als 'Niet-agrarische activiteit';
  • in het eerste lid, onder c, wordt 'mestbewerking' vervangen door 'mestbehandeling, mestvergisting en mestbewerking'.
  • het tweede lid komt als volgt te luiden:
    2. Het omgevingsplan regelt:
    a. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan en tot welke omvang;
    b. dat de niet-agrarische activiteit, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied als bedoeld in artikel 5.12;
    c. dat een ontwikkeling naar een functie met grote publieksaantrekkende werking is uitgesloten;
    d. dat opslag en stalling van voorwerpen of materialen plaatsvindt in gebouwen, behalve als de activiteit de opslag van zand, grond en grind betreft; en
    e. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de toegelaten omvang, bedoeld onder a.
  • aan het derde lid, aanhef, wordt toegevoegd: 'de functie'

artikel 7 Wijziging hoofdstuk 7 Instructieregels Gedeputeerde Staten

7.1 Wijziging artikel 7.4

Artikel 7.4 komt als volgt te luiden:

Artikel 7.4 Verplichtingen voor Gedeputeerde Staten

  1. Gedeputeerde Staten stellen beleid vast voor:
    1. de omvang van de fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit, bedoeld in artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit;
    2. de beschrijving van aardkundige waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 5.43 Aardkundige waarden;
    3. de beschrijving van cultuurhistorische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 5.44 Cultuurhistorische waarden;
    4. de beschrijving van de uitzonderlijke universele waarden van werelderfgoed Hollandse Waterlinies, bedoeld in artikel 5.45 Hollandse Waterlinies, inclusief criteria en ontwikkelprincipes die richting geven aan een evenwichtige toedeling van functies en activiteiten en waarbij rekening wordt gehouden met cumulatieve effecten van ontwikkelingen;
    5. maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij, bedoeld in paragraaf 5.6.1. Veehouderij; en
    6. in overige gevallen wanneer dat naar het oordeel van Gedeputeerde Staten nodig is voor de uitvoering van deze verordening.
  2. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor een periodieke actualisering van de grenzen van locaties, gebaseerd op inwerking getreden omgevingsplannen.

7.2 Wijziging artikel 7.10

In artikel 7.10, derde lid, onder a, wordt 'en' vervangen door 'of'

7.3 Wijziging artikel 7.15

Artikel 7.15, tweede lid, komt als volgt te luiden:

2. Als houder wordt aangewezen de exploitant van een zwemlocatie of, als er geen exploitant is, de feitelijk beheerder van de zwemlocatie. Als er geen exploitant of feitelijk beheerder is, wordt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de zwemlocatie is gelegen, aangewezen.

artikel 8 Wijziging hoofdstuk 8 Faunabeheer, vaarwegbeheer en zwemwaterbeheer

8.1 Wijziging artikel 8.17

Artikel 8.17 wordt als volgt gewijzigd:

  • Het eerste lid van artikel 8.17 komt als volgt te luiden:
    De vaarwegen en havens, aangeduid als Vaarweg, beheer provincie, betreffen provinciale vaarwegen in beheer van de provincie.
  • het tweede lid, aanhef, komt als volgt te luiden:
    De vaarwegen en havens, aangeduid als Vaarweg, beheer gemeente, worden toebedeeld aan de gemeenten waarin deze zich bevinden, voor zover gelegen binnen Stedelijk gebied.

8.2 Wijziging artikel 8.19

Artikel 8.19 wordt als volgt gewijzigd:

  • in onderdeel c wordt na het woord 'maatregelen' de passage 'en aanbevelingen' ingevoegd;
  • aan onderdeel f wordt de passage 'of van een ongewoon voorval' toegevoegd.

8.3 Vervangen van artikel 8.20

Artikel 8.20 wordt geheel vervangen door een nieuw artikel 8.20 dat als volgt luidt:

Artikel 8.20 Maatwerkregel informatieverstrekking

Degene die gelegenheid biedt tot zwemmen of baden in een badwaterbassin, verstrekt de in de artikelen 15.27, 15.43 en 15.60 van het Besluit activiteiten leefomgeving bedoelde gegevens en bescheiden aan Gedeputeerde Staten met gebruikmaking van een door hen beschikbaar gesteld elektronisch formulier.

artikel 9 Wijziging hoofdstuk 10 Overgangsrecht en slotbepalingen

9.1 Wijziging artikel 10.4

Artikel 10.4 komt als volgt te luiden:

  1. Artikel 3.13 Maatwerkregels gesloten bodemenergiesysteem, eerste lid, onder a, blijft buiten toepassing tot 1 juli 2024 voor bouwprojecten ter plaatse van Overgangsrecht gesloten bodemenergiesystemen;
  2. Gedeputeerde Staten kunnen uitstel verlenen van de termijn in het eerste lid als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is.

9.2 Wijziging artikel 10.10

Artikel 10.10 komt te vervallen.

9.3 Wijziging artikel 10.12

In artikel 10.12 wordt een nieuw derde en vierde lid ingevoegd, onder vernummering van de overige leden, die als volgt luiden:

3. Voor een omgevingsplan dat voor 1 januari 2025 is vastgesteld en dat voldoet aan artikel 3.23, eerste lid, onder a van de Interim omgevingsverordening, hoeft geen toepassing te worden gegeven aan artikel 5.38, eerste lid, onder a.

4. Voor een omgevingsplan dat voor 1 juli 2024 is vastgesteld en dat voldoet aan artikel 3.52, derde lid, van de Interim omgevingsverordening, blijft artikel 5.66, derde lid, buiten toepassing.

artikel 10 Wijziging Regelbijlagen

10.1 Wijziging bijlage I Begripsbepalingen

In bijlage I worden in alfabetische volgorde de volgende begrippen toegevoegd of aangepast:

Aardkundig waardevolle gebieden kaart

instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en waarin de aardkundige waarden en kenmerken van provinciaal belang zijn beschreven;

Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij

instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;

Cultuurhistorische waardenkaart

instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en waarin de cultuurhistorische waarden en kenmerken van provinciaal belang zijn beschreven;

grootschalige logistiek

gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;

kunstwerk

civielbouwkundige constructie die onderdeel is van de provinciale weg;

mestbehandeling

activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar

mestbewerking

activiteit waarbij mest met een industriële techniek wordt bewerkt in een mestbewerkingsinstallatie, zoals scheiden, indikken, drogen, vergisten, concentreren, composteren, hygiëniseren, met een capaciteit van meer dan 25.000 m3 mest per jaar;

mestvergisting

omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat

regionale meerwaarde

mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;

veehouderij

milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van paarden;

werkingsgebied

gebied waar de regels van een artikel gelden;

10.2 Wijziging bijlage II Overzicht informatieobjecten

Bijlage II wordt geheel vervangen door een nieuwe bijlage II waarin de nieuwe en gewijzigde locaties in deze wijzigingsverordening zijn verwerkt.

10.3 Wijziging bijlage V

De tekst van de inleiding van bijlage V wordt aangevuld met de volgende passage:

De drempelwaarden die in bijlage V, deel A en B zijn opgenomen, zijn van toepassing op bedrijfsmatig gebruik van de voor het grondwater gevaarlijke verontreinigende stoffen.

10.4 Wijziging bijlage VI Technische eisen huisvestingssysteem

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

  • in het tijdvak Eisen t/m 31-12-2023 wordt '31-12-2023' gewijzigd in '30-6-2024';
  • in het tijdvak Eisen in de periode 1-1-2024 t/m 31-12-2027 wordt '1-1-2024' gewijzigd in '1-7-2024';
  • enkele foutieve verwijzingen zijn gecorrigeerd.

10.5 Wijziging bijlage VII

Bijlage VII vervalt.

10.6 Wijziging bijlage X

In bijlage X wordt het eerste overzicht als volgt aangevuld:

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
overzicht van de in de tekst verwerkte wijzigingen 

Datum inwerkingtredingTerugwerkende kracht tot en metDatum uitwerkingtredingBetreftDatum ondertekening
Bron bekendmaking
21-03-202301-01-2024
artikel 2.66,
2.66a, 2.68, 2.69,
bijlage 2
20--03-2023
prb-2023-3127
05-12-202021-03-2023artikel 2.66, 2.67, 2.68, 2.69, 2.69a, bijlage 2
04-12-2020
prb-2020-9043

hoofdstuk 3 Wijzigingen geografische informatieobjecten

artikel 11 Beperking grootschalige logistiek

Er wordt een nieuwe locatie Beperking grootschalige logistiek toegevoegd, behorend bij artikel 5.56a.

artikel 12 Wijziging Nieuwe Hollandse Waterlinie

De geometrie wordt gewijzigd en de naam van de locatie wordt aangepast naar Hollandse Waterlinies.

artikel 13 Bebouwd gebied

(Gereserveerd)

artikel 14 Vaarweg, beheer gemeente

Er vindt een kleine grenscorrectie plaats van de locatie ter hoogte van de oude Zuid- Willemsvaart, insteekhaven in de gemeente Helmond.

artikel 15 Overgangsrecht gesloten bodemenergiesystemen

Er wordt een nieuwe locatie 'Overgangsrecht gesloten bodemenergiesystemen' toegevoegd, behorend bij artikel 10.4.

hoofdstuk 4 Wijziging toelichting Omgevingsverordening Noord-Brabant

artikel 16 Algemene toelichting, onder 5

De tekst na de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

Digitaal betekent dat alle regels gekoppeld zijn aan een op een digitale kaart weergegeven gebied. De regels in de verordening verwijzen naar dat gebied als "de locatie" gevolgd door de naam van die locatie. Gelet op de omvang van het grondgebied waarvoor de verordening geldt is dat zelden maar één vlak, maar over het algemeen een verzameling van verspreid over de provincie liggende vlakken die samen de locatie vormen waar de regel geldt. Wanneer er geen specifieke locatie aan een regel is gekoppeld betekent dit dat de regel in de hele provincie geldt.

De digitale informatie over de locatie - welke coördinaten de grens vormen van de locatie - is vastgelegd in een zogenaamd geografische informatieobject (gio) opgenomen in bijlage II.

De locaties in de omgevingsverordening zijn gebaseerd op:

• de grenzen van gebieden uit de Interim omgevingsverordening die waar nodig zijn geactualiseerd;

• (ontwerp) beleidskaders waarvoor de wettelijke zienswijze procedure is doorlopen voor de vaststelling van deze omgevingsverordening.

artikel 17 Algemene toelichting, onder 8

Alle regels van de Omgevingsverordening hebben een gebied waar ze van toepassing zijn. Hetzij de hele provincie, hetzij specifiek bepaalde gebieden. Bijvoorbeeld een regel die geldt ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant of Stedelijk gebied. Deze locaties worden vaak genoemd in de regel, maar dat is niet altijd het geval. Zo kan bijvoorbeeld een hele paragraaf over het Natuur Netwerk Brabant aan die locatie gekoppeld zijn zodat niet voortdurend in elk daarop volgend artikel of artikellid in de tekst de locatie met zoveel woorden aangehaald hoeft te worden. Ook zijn er vele regels die gelden voor de gehele provincie Noord-Brabant, waarbij dit niet expliciet beschreven is.

In het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) kan, bij het raadplegen van regels op de kaart, steeds het exacte werkingsgebied van een regel getoond worden.

Wijzigen locatie 

In deze Omgevingsverordening zijn onder andere instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan van gemeenten. Het omgevingsplan mag niet in strijd met de instructieregels vastgesteld worden. In de voorgaande Interim omgevingsverordening betekende dit dat sommige gebieden aangepast moesten worden voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de uitbreiding van een stedelijke kern in het Landelijk gebied. Er moest dan eerst een vergroting van ‘Stedelijk gebied’ plaatsvinden, omdat het bestemmingsplan anders in strijd was met de regels van het ‘Landelijk gebied’. De Wet ruimtelijke ordening bood de mogelijkheid om de procedures voor het gemeentelijke plan en de provinciale wijziging af te stemmen en in elkaar te schuiven. Hierdoor kon de benodigde kaartwijziging tijdens de gemeentelijke procedure, voor de raadsvergadering over het bestemmingsplan, vastgesteld worden. Onder de Omgevingswet is dat door gewijzigde termijnen en inspraakregels niet langer mogelijk.

In deze Omgevingsverordening is daarom een andere opzet gekozen. Er is in de instructieregels aangegeven wanneer c.q. onder welke voorwaarden een ontwikkeling kan worden toegelaten in een gebied, waarbij afgeweken kan worden van de ‘hoofdregel’. Een wijziging van het omgevingsplan dat aan deze vereisten voldoet is dan niet in strijd met de Omgevingsverordening en kan zonder grenswijziging vastgesteld worden. De gemeente moet in het wijzigingsbesluit onderbouwen waarom of hoe aan de randvoorwaarden voor de afwijking is voldaan.

Een voorbeeld van zo'n afwijking van de 'hoofdregel' is te vinden in artikel 5.56. Op basis van die regeling kan afgeweken worden van de regel om geen stedelijke ontwikkeling in het Landelijk gebied toe te staan. Als een omgevingsplan voldoet aan de voorwaarden in artikel 5.56 is de wijziging van het omgevingsplan niet in strijd met de Omgevingsverordening, ook al gaat het om een stedelijke ontwikkeling in het Landelijk gebied.

Een vergelijkbare insteek geldt voor het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Ook daar hoeft voorafgaand aan de vaststelling van het omgevingsplan niet eerst een wijziging van het NNB plaats te vinden, mits in de wijziging van het omgevingsplan wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de regels waaronder ontwikkelingen in het NNB mogelijk zijn en aan de compensatieregels. Voor Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszones is daartoe een nieuw derde lid opgenomen. Als aan de bepalingen wordt voldaan kan een omgevingsplan rechtstreeks activiteiten of functies binnen de locatie mogelijk maken. Het is wenselijk om tijdig in overleg te treden met de provincie als het voornemen bestaat om ontwikkelingen binnen het NNB (of de ecologische zones) mogelijk te maken.
Ook voor Regionaal waterbergingsgebied en Reservering Waterbergingsgebied is een bepaling opgenomen die ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de in de verordening opgenomen locaties.

Deze gemeentelijke besluiten leiden ertoe dat de locaties die verbonden zijn aan de instructieregels in de omgevingsverordening regelmatig geactualiseerd moeten worden - de woonwijken en bedrijventerreinen zullen immers aan het Stedelijk gebied toegevoegd moeten worden en ook de wijzigingen in het Natuur Netwerk Brabant moeten worden doorgevoerd. Die wijziging van de Omgevingsverordening vindt achteraf plaats in één van twee wijzigingsbesluiten die elk jaar in procedure worden gebracht en voornamelijk kaartaanpassingen zullen bevatten.

Een uitzondering op het uitgangspunt 'eerst door de gemeente vaststellen en dan achteraf actualiseren door de provincie', is de wijziging van Bebouwd gebied. Dit is een aanduiding die extra functies en bouwwerken mogelijk maakt in het landelijk gebied. Hierbij moet wel eerst een wijziging van het Bebouwd gebied plaatsvinden voordat het omgevingsplan kan worden vastgesteld. Zolang deze aanduiding er nog niet ligt, zijn omgevingsplannen die deze extra functies en bouwwerken mogelijk maken in strijd met de Omgevingsverordening. Voor deze gevallen dient een verzoek om herbegrenzing ingediend te worden, onderbouwd in het kader van een concrete wijziging van het omgevingsplan. Bij een positieve beoordeling van het verzoek kan de aanpassing van Bebouwd gebied worden meegenomen in het ontwerp van de eerst mogelijke actualisatieronde. Na vaststelling en inwerkingtreding van de wijziging van de Omgevingsverordening kan de gemeente tot wijziging van het omgevingsplan besluiten.

Het kan voorkomen dat ook voor een andere locatie eerst een herbegrenzing nodig is omdat er geen vooraf geformuleerde afwijkregels zijn opgenomen. Ook daarvoor dient de gemeente dan vooraf een gemotiveerd verzoek in te dienen, bijvoorbeeld bij Beperkingen veehouderij.

Actualisatieronde 

Elk jaar vinden twee actualisatierondes plaats waarbij o.a. de begrenzing van de locaties in de Omgevingsverordening, na terinzagelegging van een ontwerp, kunnen worden gewijzigd door een besluit van Gedeputeerde Staten.

Gemotiveerde verzoeken om aanpassing van een begrenzing kunnen alleen ingediend worden door een waterschap of gemeente. Een aanpassing naar aanleiding van een verzoek om herbegrenzing wordt na een positieve beoordeling in de volgende actualisatieronde meegenomen. Dat betekent in principe dat verzoeken die voor 1 januari worden ingediend worden meegenomen in de eerste ronde (terinzagelegging mei/ juni en vaststelling in september) en verzoeken ingediend voor 1 juli in de tweede ronde (ter inzage december/ januari en vaststelling einde eerste kwartaal).

artikel 18 Artikelsgewijze toelichting Algemeen

Waar in de toelichting gesproken wordt over werkingsgebied wordt dit aangepast naar locatie.

De verwijzing naar bijlage VII komt te vervallen.

artikel 19 Toelichting op artikel 3.98

In de toelichting op het eerste lid wordt '1 januari 2024' vervangen door '1 juli 2024'.

Na de toelichting op het tweede lid wordt onder vernummering van de toelichting op het derde lid een nieuwe toelichting toegevoegd:

Lid 3 Voldoen met het houden van minder dieren

Het derde lid bevat een mogelijkheid om met het houden van minder dieren te voldoen aan de ammoniakreductie-eisen waaraan huisvestingsystemen op grond van het eerste lid moeten voldoen. Hierbij wordt uitgegaan van de diercategorie en het aantal dieren dat legaal mag worden gehouden binnen feitelijk gerealiseerde capaciteit op grond van de vergunning(en) of melding Activiteitenbesluit die op 1 januari 2023 gold.

Bij feitelijk gerealiseerde capaciteit gaan wij uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit. Wij sluiten hiermee aan op de begripsbepaling zoals die in de beleidsregel Omgevingsrecht voor extern salderen is opgenomen.

Om gebruik te maken van de mogelijkheid om met minder dieren aan de ammoniakreductie-eisen te voldoen, is een aanpassing/ gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning voor de N2000-activiteit of bij gebreke daarvan de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit of de melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, vereist. De intrekking van stikstofruimte kan niet worden ingezet ten behoeve van extern salderen.

artikel 20 Toelichting artikel 3.99

In artikel 3.99, tweede lid, wordt de datum 1 januari 2023 vervangen door 1 oktober 2023.

artikel 21 Toelichting artikel 3.100

In artikel 3.100 eerste lid, onder het kopje grondgebondenheid wordt de tekst 'Voor de bepaling hiervan ...... van de RVO.' vervangen door:

Voor de bepaling hiervan geldt het aantal GVE per hectare grond die, behalve voor biologische veehouderijen, gelegen is binnen een straal van 15 km van de veehouderij en waarover het bedrijf langdurig beschikt of kan beschikken, berekend op basis van grond in eigendom, erfpacht of langdurige pacht, alsmede de minimale oppervlakte overige grond zoals over de drie meest recente, achtereenvolgende jaren gerapporteerd in de gecombineerde opgave van de RVO.

artikel 22 Toelichting artikel 3.101

In artikel 3.101, eerste lid, onder a en d, wordt de datum 1 januari 2024 vervangen door 1 juli 2024.

De tekst onder het kopje Vermindering aantal dieren op het bedrijf, wordt als volgt aangepast:

Bij feitelijk gerealiseerde capaciteit gaan wij uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit. Wij sluiten hiermee aan op de begripsbepaling zoals die in de beleidsregel Omgevingsrecht voor extern salderen is opgenomen. De stikstofruimte die niet benut wordt door het houden van minder dieren kan niet worden ingezet ten behoeve van extern salderen. Voorts wordt uitgegaan van de diercategorie en het aantal dieren dat legaal mag worden gehouden binnen feitelijk gerealiseerde capaciteit op grond van de vergunning(en) of de melding Activiteitenbesluit die op 1 juli 2022 gold.

Sinds de uitspraak Logtse baan van de Raad van State d.d. 20-01-2021 is geen natuurvergunningplicht meer bij intern salderen. Hierdoor kan het voorkomen dat er bij een uitbreiding van dieraantal met toepassing van een emissiearme stalsysteem geen Wnb-vergunning nodig was voor de nieuwe situatie en er nog een Wnb-vergunning is voor het eerder gehouden dieraantal. In zo'n situatie wordt uitgegaan van de verleende omgevingsvergunning milieu of de melding Activiteitenbesluit voor de nieuwe dieraantallen.

artikel 23 Toelichting artikel 3.112

Onder vernummering van het huidige kopje h t/m j, wordt een nieuw kopje h opgenomen met de volgende tekst:

Gedeputeerde Staten ontvangen regelmatig verzoeken om kunstwerken van een schildering te voorzien. Gedeputeerde Staten bezien of de beschildering geen aantasting geeft van het kunstwerk en of de beschildering geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid.

artikel 24 Toelichting nieuw artikel 4.14a

Een omgevingsvergunning kan alleen door de gemeente worden aangevraagd. In aanvulling op de afweging op grond van artikel 4.8 wordt tevens bezien of de beschildering geen onevenredige aantasting meebrengt van de fysieke leefomgeving, waaronder effect op milieu of landschap.

artikel 25 Toelichting artikel 5.1

De toelichting op artikel 5.1 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:

De instructieregels in dit hoofdstuk hebben tot doel dat de gemeenteraad (of in een voorkomend geval het college van burgemeester en wethouders) toepassing geeft aan de inhoud van de regels bij de vaststelling van een omgevingsplan. Deze instructieregels voor het omgevingsplan zijn opgenomen vanuit provinciaal belang. Er is niet gekozen om zelf als provincie algemene regels voor activiteiten op te stellen omdat het doelmatig en doeltreffend is dat gemeenten voor de betreffende activiteit algemene regels vastleggen in het omgevingsplan. Met een instructieregel borgt de provincie dat (delen van) het provinciaal beleid bij de vaststelling van het omgevingsplan worden betrokken en blijft er afwegingsruimte voor gemeenten om eigen beleid te voeren. De instructieregels bevatten soms afwegingscriteria en soms concrete voorwaarden. Dat is afhankelijk van het onderwerp en doel waarvoor de regel is gesteld. Belangrijk om op te merken is dat in hoofdstuk 10 Overgangsrecht en slotbepalingen een eerbiedigende werking is opgenomen voor bestaande activiteiten en functies. Die worden dus in beginsel niet door deze omgevingsverordening geraakt.

De instructieregels uit dit hoofdstuk zijn naast besluiten tot vaststellen of wijzigen van het omgevingsplan ook van toepassing op:

• de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit: in artikel 5.21, tweede lid, onder 2, van de Omgevingswet juncto artikel 8.0b en 8.0c van het Besluit kwaliteit leefomgeving is vastgelegd dat het college van B&W (of in een voorkomend geval GS) de instructieregels uit de omgevingsverordening moet toepassen als beoordelingsregel voor de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit;
• het projectbesluit van het waterschap of van Gedeputeerde Staten: dit volgt uit de instructieregels aan het waterschapsbestuur en Gedeputeerde Staten, die in hoofdstuk 6 of 7 van deze omgevingsverordening zijn opgenomen.

De wet biedt de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten, vanwege een provinciaal belang, gevallen aanwijst waarbij voor de vergunningverlening voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit advies (met instemming) bij hen gevraagd moet worden. Het al dan niet instellen van advies (met instemming) vraagt een aparte afweging die afhankelijk is van problematiek, tijd, politiek, en praktijk. Gedeputeerde Staten stellen daarom in een apart besluit de aanwijzing van gevallen van provinciaal belang vast. Bij deze aanwijzing gaat het om gevallen van een provinciaal belang dat niet doelmatig of doeltreffend door een gemeente kan worden uitgeoefend. Vanuit de afweging over het al dan niet instellen van advies (met instemming) komen in beginsel de volgende categorieën van gevallen in aanmerking:

  • Wettelijke taken of verantwoordelijkheden: in het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft de wetgever via instructieregels voor de omgevingsverordening een aantal verantwoordelijkheden bij de provincie belegd. Vanuit die verantwoordelijkheid wil de provincie betrokken worden bij ontwikkelingen die deze verantwoordelijkheid raken, zoals het Natuurnetwerk Brabant.
  • Gemeentegrens overstijgende activiteiten: het gaat hierbij om ontwikkelingen waarbij de provincie een regiefunctie vervult, zoals stedelijke ontwikkelingen of ontwikkelingen met een grote impact op de fysieke leefomgeving, zoals wind- en zonneparken of grootschalige ontwikkelingen vanuit de landbouw. Soms gaat het dan ook om naleving van in regionaal verband gemaakte afspraken, zoals bij stedelijke ontwikkelingen. Vanuit de regiefunctie is provinciale betrokkenheid gewenst.
  • Maatwerkbepalingen: deze regels bieden de mogelijkheid om af te wijken van de basis instructieregels en bevatten vaak kwalitatieve bepalingen of zogenaamde open normen. Bij veel instructieregels is sprake van een 'open norm'. Zo'n open norm leent zich niet goed voor toepassing als beoordelingsregel. Bij de opstelling van deze vaak kwalitatieve regels in de omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat partijen (initiatiefnemer, omwonenden, gemeenten, waterschap en provincie) in gezamenlijk overleg invulling geven aan die kwalitatieve voorwaarden. De invulling van de kwalitatieve voorwaarden is maatwerk en kan per geval verschillen, afhankelijk van de activiteit, de effecten op aanwezige waarden en functies in een gebied of de doelen die vanuit gemeente, waterschap of provincie worden nagestreefd. Door kwalitatieve voorwaarden toe te passen, zijn detailregelingen vervallen. Om een eenduidige toepassing van deze regels te bewerkstelligen, is advies gewenst.
  • Specifieke onderwerpen van provinciaal belang: vanuit specifieke onderwerpen van provinciaal belang kan het gewenst zijn om adviesrecht (met instemming) in te stellen. Denk aan onderwerpen als veehouderij of grootschalige logistiek. Of het wenselijk is voor dit soort specifieke onderwerpen advies (met instemming) in te stellen kan per geval verschillen.

Tot slot wijzen wij er op dat niet alle ontwikkelingen met een buitenplanse omgevingsplanactiviteit vergund kunnen worden. Een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is per definitie gericht op het vergunnen van een activiteit en niet op het weghalen van de juridische regeling die een bestaande activiteit of functie toestaat. Bij sommige ontwikkelingen geldt vanuit de instructieregels dat juridisch wordt geborgd dat de bestaande (vaak milieubelastende) activiteit niet langer mag worden uitgeoefend. Dat kan alleen door een wijziging van het omgevingsplan. Of is er een maximum omvang voor bouwpercelen opgenomen. Als die omvang vastligt in het omgevingsplan, kan er geen activiteit buiten dat bouwperceel vergund worden; dan wordt de maximale omvang van het bouwperceel immers (virtueel) overschreden.
Op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak over de afwijkvergunning ex artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan een omgevingsvergunning die zich richt op het vergunnen van een activiteit niet de juridische mogelijkheden wegnemen die in het bestemmingsplan staan. De buitenplanse omgevingsplanactiviteit is ook gericht op het vergunnen van een nieuwe activiteit zodat daarin geen juridische borging kan worden opgenomen dat de functie niet langer op het perceel is toegestaan, ook niet door het opnemen van voorwaarden in de omgevingsvergunning. Dergelijke ontwikkelingen kunnen dus niet met toepassing van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden vergund omdat niet voldaan kan worden aan de instructieregels. Uit het systeem van de wet volgt dan dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning moet worden geweigerd.

artikel 26 Toelichting artikel 5.8

De bestaande tekst wordt een nieuw op te nemen kopje: Eerste lid geplaatst.
De passage "onder d." met bijbehorende tekst wordt aangepast naar "onder e". Voor onderdeel b, wordt in de toelichting na de tweede alinea de volgende tekst opgenomen:

Om het zorgvuldig ruimtegebruik binnen bestaand ruimtebeslag te bevorderen is onder b. opgenomen dat bij ontwikkelingen eerst wordt afgewogen of intensivering van gebruik binnen bestaand ruimtebeslag mogelijk is, zoals door meervoudig ruimtegebruik of verticale bouw. Intensivering is in het algemeen van belang, maar speelt zeker ook een rol bij grootschalige bebouwing die voor grootschalige logistiek wordt gebruikt. Door kantoren boven de distributieruimte te plaatsen, parkeren en energieopwekking op daken te realiseren of door stadslandbouw op daken te ontwikkelen, wordt schaarse ruimte efficiënter benut en kan nieuw ruimtebeslag worden beperkt. Met deze instructieregel wordt verplicht dat alvorens er uitbreiding van ruimtebeslag plaatsvindt eerst de mogelijkheden voor intensivering in beeld te brengen en te benutten.

Er wordt een nieuw kopje Tweede lid opgenomen, dat als volgt luidt:

Als na zorgvuldige afweging blijkt dat de mogelijkheden voor de gewenste ontwikkeling binnen bestaand ruimtebeslag niet mogelijk zijn, kan een omgevingsplan ook voorzien in een uitbreiding als dat past binnen de voorwaarden die voor die ontwikkeling in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Uitbreiding is ook gelijktijdig met de vestiging van een functie of activiteit mogelijk op een bestaand bouwperceel dat te klein is voor de gewenste ontwikkeling.

artikel 27 Toelichting paragraaf 5.1.3

Er wordt een toelichting ingevoegd voor paragraaf 5.1.3 Versterken omgevingskwaliteit die als volgt luidt:
In deze paragraaf zijn diverse maatwerkmogelijkheden opgenomen. Maatwerk biedt een mogelijkheid om vanwege specifieke omstandigheden een uitzondering te maken op het bestaande beleid. In het geval van deze Omgevingsverordening kan met een maatwerkregeling een uitzondering worden gemaakt op de instructieregels over een bepaald onderwerp. Daarom vragen die bepalingen om een specifieke afweging en invulling. Daarbij is niet alles mogelijk, ook niet als door een bepaald initiatief of voor een bepaalde ontwikkeling in een plan is aangegeven dat aan alle gestelde voorwaarden is voldaan. De kwalitatieve voorwaarden zijn opgenomen als aandachtspunten, die gezamenlijk door partijen verder worden ingevuld en vormgegeven. Het zijn nadrukkelijk geen afvinklijstjes! Aan de kwalitatieve voorwaarden wordt via diep-rond-breed (door toepassing van de Principes voor een evenredige toedeling van functies) gezamenlijk vorm en inhoud gegeven. Afstemming met een beleidsmedewerker die gespecialiseerd is in bijvoorbeeld water-, energie- of landbouwbeleid is niet afdoende als het gaat om toepassing van maatwerk voor omgevingskwaliteit. Bij maatwerk gaat het altijd om een integrale afweging van de verschillende belangen die spelen in een gebied en over meerwaardecreatie: wat kan de ontwikkeling betekenen voor andere doelen in het gebied. Daarom is specifieke betrokkenheid van een deskundige voor omgevingskwaliteit als voorwaarde opgenomen. Overigens mag uiteraard verwacht worden dat een provincie medewerker dat ook zelf aangeeft en dat die tijdig een collega vanuit omgevingskwaliteit bij een plan betrekt.

Doordat maatwerk altijd is toegespitst op een concrete ontwikkeling, van een bepaalde initiatiefnemer, in een bepaald gebied en soms in een bepaalde tijd, is het in veel gevallen niet mogelijk om voor die ontwikkelingen 'standaardregels' in het omgevingsplan op te nemen.

artikel 28 Toelichting artikel 5.14

Algemeen 

In het verleden bestonden er diverse regelingen die vanuit een rood-voor-groen benadering ontwikkelingen mogelijk maakte:

  • de individuele ruimte-voor-ruimte regeling voor varkens- en kippenhouderijen;
  • de landgoederenregeling;
  • de regeling kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties;
  • nieuwe functies en activiteiten bij complexen van cultuurhistorisch belang;
  • splitsing van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of beeldbepalende woonboerderijen.

Rood voor groen betekent dat een ontwikkeling plaatsvindt vanuit de wens om een 'groen' doel te realiseren. Groen vanuit een brede betekenis, zoals de sloop van leegstaande gebouwen, de aanleg van natuur of landschapselementen, behoud van cultuurhistorisch waardevol landschap en gebouwen of de aanleg van extensieve recreatieve voorzieningen. Om het groene doel te realiseren, wordt de ontwikkeling van een rode functie ingezet. Met de opbrengst van die rode ontwikkeling in het Landelijk gebied (bijvoorbeeld de bouw van een woning of de ontwikkeling van een recreatieve of niet-agrarische functie), wordt dan het groene doel gerealiseerd.

De meeste van bovenstaande regelingen stammen uit de jaren 2000-2005. De voorwaarden voor toepassing van de regeling passen daarom niet altijd meer bij de uitgangspunten van deze tijd. Bijvoorbeeld bij ruimte voor ruimte kunnen alleen varkens- en pluimveebedrijven meedoen in voormalige reconstructiegebieden. De regeling is gebaseerd op de problematiek begin deze eeuw terwijl de huidige problematiek ook melkveehouders en bedrijven buiten de voormalige reconstructiegebieden betreft. En de landgoederenregeling was erg gedetailleerd waardoor creativiteit en afweging naar specifieke gebiedskenmerken steeds vaker achterwege bleef. Bijvoorbeeld: bij de landgoederenregeling werd in het verleden per wooneenheid van 750 m3 als tegenprestatie de aanleg van 2,5 hectare natuur gevraagd. Er werden daarbij geen eisen gesteld aan wat voor natuur of de locatie van de nieuwe natuur. Hierdoor ontstonden losliggende natuurgebiedjes die vanuit de kwaliteit en samenhang van het Natuur Netwerk Brabant slechts weinig bijdroegen. Bovendien stuitte de regeling soms op problemen in geval van een zorglandgoed.

Daarom is vanwege de opstelling van de omgevingsverordening aan Brabant Advies gevraagd advies te geven over een nieuwe regeling. Dit heeft geleid tot het op 10 juli 2020 uitgebrachte rapport 'Een nieuwe aanpak voor rood en groen'. Brabant Advies beveelt een nieuwe aanpak aan waarbij de gemeente als eerste aan zet is maar met een stevige rol voor de provincie om kennisontwikkeling, eenheid van beleid en het versterken van omgevingskwaliteit te ondersteunen. Gebaseerd op dit advies en ervaringen uit de praktijk, zijn in deze omgevingsverordening de oude regelingen samengevoegd. Doordat de doelen van de eerdere regelingen zijn gehandhaafd, zijn de basisuitgangspunten niet veranderd maar wel algemener geformuleerd. Daardoor biedt de regeling meer mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen en het combineren van opgaven. Bijvoorbeeld door te voorzien in een vraag voor de ontwikkeling van (tijdelijke) tiny houses. Vanuit de oude regeling was dat niet mogelijk. Met de nieuwe regeling kan meer maatwerk geleverd worden.

Algemene voorwaarden lid 1 

De nieuwe regeling biedt meer mogelijkheden voor ontwikkelingen in het landelijk gebied, zolang deze als doel hebben de omgevingskwaliteit te versterken. Belangrijkste voorwaarde is dat een initiatief de realisering van de 'groene ontwikkeling' als doel heeft. De rode ontwikkeling (de toe te laten gebruiks- of bouwactiviteit) staat ten dienste van dat groene doel en wordt daarvoor volledig ingezet. Daarom is opgenomen dat de rode ontwikkeling tot doel heeft om de omgevingskwaliteit te versterken en daarvoor de middelen biedt.

De fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit gaat altijd om feitelijk nog te realiseren omgevingskwaliteit. Het is daarom niet mogelijk om in het verleden gerealiseerde kwaliteitswinst in te brengen. Er moet daarom een directe koppeling liggen tussen de toe te laten activiteit en de fysieke tegenprestatie in versterken omgevingskwaliteit. Vanuit de uitvoerbaarheid van de regeling kan er soms een beperkte tijd liggen tussen beide ontwikkelingen. Dat is uiteraard wel mogelijk.

'Groen' heeft in de rood-voor-groen benadering een brede betekenis: het versterken van omgevingskwaliteit. Dat impliceert dat de inzet (mede) is gericht op algemene belangen en dat het niet alleen een individueel belang betreft. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanleg van natuur en landschapselementen, sloop van leegstaande gebouwen, behoud en versterking van cultuurhistorische waarden en kenmerken, klimaatmaatregelen maar ook het verminderen van emissies van milieuhinderlijke stoffen. Uiteraard rekening houdend met de specifieke kenmerken, waarden en functies in een gebied. Wij benadrukken dat de opgenomen invulling van versterken van omgevingskwaliteit geen limitatieve opsomming betreft. Uitgangspunt van de regeling is wel dat de versterking van omgevingskwaliteit is gericht op de fysieke leefomgeving van het landelijk gebied.

Er geldt voorts een anti-dubbeltelbepaling. Als het versterken van de omgevingskwaliteit al is verzekerd vanwege een wettelijke verplichting of vanwege deelname aan een regeling, dan kan die versterking niet (nogmaals) ingebracht worden voor de toepassing van deze regeling. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een regeling waarbij een bedrijf een sloopverplichting heeft vanwege deelname. Of een subsidie die is ontvangen voor de aanleg van natuur.

De fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit moet juridisch zijn geborgd. Het is aan gemeente en initiatiefnemer om hieraan concreet invulling te geven. Denkbaar is dat gewerkt wordt met voorwaarden die het beoogde gebruik of het mogen verrichten van de gebruiksactiviteit koppelen aan de voorwaarde dat de fysieke tegenprestatie is gerealiseerd en dat die ook in stand wordt gehouden. Daarnaast wordt een op de activiteit en fysieke versterking van omgevingskwaliteit gerichte regeling in het omgevingsplan verwacht. In sommige gevallen is het ook denkbaar dat wordt gewerkt met kwalitatieve verplichtingen. De borging moet op zo'n wijze zijn vorm gegeven dat die juridisch handhaafbaar en afdwingbaar is.

Een andere algemene voorwaarde gaat over de volhoudbaarheid van de ontwikkeling. Is er met de kennis van nu, ook richting de toekomst behoefte aan de ontwikkeling of gaat het om een tijdelijke functie? Het is ongewenst om nu nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken waardoor de leegstand van de toekomst ontstaat. Maar ook of een initiatief economisch levensvatbaar is: is er een goede bedrijfseconomische onderbouwing van het initiatief? De te ontwikkelen gebruiks- of bouwactiviteit moet verder uiteraard passen binnen de ontwikkelingsrichting van een gebied (artikel 5.12).
Bij het mogelijk maken van de gebruiks- of bouwactiviteit wordt toepassing gegeven aan meerwaardecreatie (artikel 5.10); dat betekent bijvoorbeeld dat er aandacht is voor energietransitie, klimaatmaatregelen, duurzaam bouwen, leefbaarheid etc.

De activiteit en de beoogde fysieke tegenprestatie moeten voorts uiteraard passen binnen algemene uitgangspunten van deze verordening. Daaronder valt ook dat de nieuwe bouw- of gebruiksactiviteit op zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.

Overleg 

Toepassing van deze regeling vraagt om maatwerk per geval. Daarom is geen concrete regeling uitgewerkt voor de tegenprestatie. De tegenprestatie wordt in breed overleg met betrokken partijen, waaronder de provincie, ingevuld. Het is een nieuwe regeling en daarom is het, zeker in het begin, belangrijk dat binnen de provincie op een gelijke manier met de regeling wordt omgegaan. Daarom is opgenomen dat een deskundige op het gebied van omgevingskwaliteit vanuit de provincie bij de ontwikkeling van het plan wordt betrokken.

Beleidsregel

Gedeputeerde Staten hebben een beleidsregel vastgesteld die invulling geeft aan de minimale omvang van de fysieke tegenprestatie die verwacht wordt bij het toevoegen van een woning (lid 3, onderdeel a). In de beleidsregel zijn de uitgangspunten opgenomen die Gedeputeerde Staten hanteren voor de kosten van sloop, aanleg van natuur en landschapselementen of het inleveren van stikstofruimte. De beleidsregel bevordert een gelijke toepassing binnen de provincie.

Monitor

Brabant Advies concludeert in zijn rapport ook de wenselijkheid om de effecten van de toepassing van rood-voor-groen beter te monitoren en te evalueren. Daarom is een jaarlijkse rapportageplicht opgenomen voor Gedeputeerde Staten. Zo'n rapportageplicht kan ook bijdragen aan kennisontwikkeling en kennisdeling door goede voorbeelden uit te dragen.

Sanering milieuhinderlijke activiteit (lid 2)

De voormalige Ruimte voor ruimte regeling had mede tot doel een aanzienlijk milieuwinst te realiseren. Ook deze regeling voorziet daarin. Het is daarbij van belang dat als een rode ontwikkeling wordt ingezet om de sanering van milieuhinder te bereiken, ook geborgd wordt dat daadwerkelijk een sanering en niet alleen een -al dan niet tijdelijke- vermindering van hinder aan de orde is. Dat betekent dat het omgevingsplan juridisch vastlegt dat de activiteit niet langer is toegestaan. Het betekent ook dat bij de sanering van een milieuhinderlijke activiteit, alle op de locatie rustende rechten en vergunningen voor die activiteit ingetrokken moeten worden. Dat omvat alle aspecten, zoals de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, de Natura-2000 activiteit, de Flora- en fauna activiteit of een lozingsactiviteit. Dit betekent ook dat er geen mogelijkheden bestaan om de op de locatie rustende rechten of toestemmingen te verhandelen of in te zetten op een andere locatie. De regeling gaat ervan uit dat alle toestemmingen zijn ingetrokken.

Tot de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Noord-Brabant was het conform de oude RvR-regeling mogelijk om dierrechten voor varkens- en kippenhouderijen ter hoogte van 3500 kg fosfaat in te zetten als fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit. Het bestemmingsplan bevatte dan het bewijs dat deze verhandelbare rechten door de rvo zijn doorgehaald. Onder de Omgevingsverordening is deze mogelijkheid vervallen omdat deze dierrechten niet gekoppeld zijn aan de locatie. Het inleveren en intrekken van de omgevingsvergunning voor de Natura2000-activiteit kan als fysieke tegenprestatie worden ingebracht. Dit is in een beleidsregel uitgewerkt.

Specifieke voorwaarden lid 3

In het derde lid zijn een aantal randvoorwaarden uitgewerkt voor specifieke ontwikkelingen. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de oude regelingen maar meer algemeen geformuleerd. Dit artikel biedt daarbij de grondslag voor diverse initiatieven. Dit artikel gaat niet om de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels door de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte. Daarvoor is een grondslag opgenomen in artikel 5.15.

Toevoegen woning (onderdeel a)

Belangrijk aandachtspunt bij het toevoegen of bouwen van een woning met als doel de omgevingskwaliteit te versterken, is dat de tegenprestatie in omgevingskwaliteit in de verordening is vastgelegd. Hierbij is een koppeling gelegd met de tegenprestatie die geldt voor de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel. Dit is gedaan om een gelijkwaardig speelveld te scheppen tussen gemeenten binnen de provincie maar ook met de verplichte inspanning van de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte bij de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel. De regeling in onderdeel a kan niet worden toegepast in geval van rijks- en gemeentelijke monumenten of cultuurhistorisch waardevolle complexen die op de Cultuurhistorisch waardenkaart zijn beschreven. Daarvoor is in onderdeel d een regeling opgenomen.

Wij vinden het vragen van een tegenprestatie met als doel het versterken van de omgevingskwaliteit redelijk omdat de regeling via maatwerk inbreuk maakt op basisprincipes van deze verordening, zoals het verbod op nieuwvestiging of het verbod op het toevoegen van individuele woningen in landelijk gebied. De omvang van de fysieke tegenprestatie is in een beleidsregel uitgewerkt. Vanuit de maatschappelijke behoefte zijn in die beleidsregel voor verschillende typen woningen uitgangspunten vastgelegd en maatwerktitels ontwikkeld door de Ontwikkelingsmaatschappij. Naast de klassiek grotere vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen, is er beleid ontwikkeld voor kleinere twee-onder-een-kapwoningen, kleinere wooneenheden in een bouwmassa van 1000 m3, tiny houses en inpandige splitsing van karakteristieke bebouwing.

Wat onder karakteristieke bebouwing wordt verstaan, verschilt per geval. Karakteristieke bebouwing omvat de door gemeenten in het eigen erfgoedbeleid aangewezen bebouwing met cultuurhistorische waarden maar ook andere beeldbepalende bebouwing waarvan de gemeente behoud wenselijk vindt. In het geval dat bebouwing vanuit erfgoedbeleid niet is aangewezen, bevat het plan een onderbouwing waarom de bebouwing beeldbepalend is. Voorheen bevatte de verordening voor de splitsing van woonboerderijen of cultuurhistorische bebouwing een aparte regeling. Deze regeling werd als onduidelijk en rechtsongelijk ervaren omdat de toepassing voor splitsing van beeldbepalende woonboerderijen en cultuurhistorische bebouwing verschilde. De regeling is daarom aangepast en versoberd. De mogelijkheid voor het inpandig toevoegen van een woning (of meerdere wooneenheden) wordt met deze regeling voor alle situaties gelijk waardoor voor cultuurhistorisch waardevolle boerderijen, andere cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, beeldbepalende woonboerderijen en overige beeldbepalende bebouwing gelijke uitgangspunten gelden. Vanuit het doel van de regeling -versterken en behouden omgevingskwaliteit- wordt in ruil voor de toevoeging van een woning gevraagd dat in het omgevingsplan de karakteristieke kenmerken worden beschreven en beschermd en dat uit- en aanbouwen worden tegengegaan.

Omdat er nog steeds een opgave ligt voor de ORR om in het verleden gedane investeringen terug te verdienen, vragen wij aan gemeenten om in overleg te treden met de ORR om te bezien of een ontwikkeling ook kan bijdragen aan die opgave.

Vanuit omgevingskwaliteit is de voorwaarde gesteld dat het toevoegen van een woning alleen op een passende locatie mogelijk is. Een toename van verspreid liggende bebouwing in het landelijk gebied is niet wenselijk, vanuit omgevingskwaliteit, toename van mobiliteit, verrommeling en de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische functies. Voor inpandige splitsing van karakteristieke bebouwing is een aparte bepaling opgenomen.

Onderdeel a biedt dus de mogelijkheid voor de bouw of toevoeging van een incidentele woning of als dat aanvaardbaar is in de omgeving enkele woningen, op passende plekken in het buitengebied. Deze regeling is niet bedoeld om grotere clusters van woningen te ontwikkelen of een stedelijke ontwikkeling. Daarvoor zijn regels opgenomen in Afdeling 5.5 Ontwikkeling van stedelijke functies en mobiliteit.

In het vierde lid is uitgewerkt wat onder een passende locatie wordt verstaan. Een passende locatie ligt in of aansluitend op een bebouwingsconcentratie, Bebouwd gebied of Stedelijk gebied. De invulling van wat in deze verordening onder een passende locatie wordt verstaan, laat onverlet dat de gemeente ook altijd de afweging moet maken of het toevoegen van een woning aanvaardbaar is vanuit de ontwikkelingsrichting van een gebied. Voor inpandige splitsing van karakteristieke bebouwing geldt dat die al op een bepaalde locatie aanwezig zijn zodat alleen de afweging vanuit de ontwikkelingsrichting vereist is.

Ontwikkeling van een nieuw landgoed (onderdeel b)

De landgoedregeling is bedoeld om meer natuur in het buitengebied te realiseren en om kwaliteit en allure aan het buitengebied toe te voegen. Het is daarom van belang om omgevingskwaliteit en de 'kwaliteit van het ontwerp' te betrekken. Onder de kwaliteit van het ontwerp wordt verstaan: eenheid tussen bebouwing en landgoed, eenheid in vorm/uitstraling van de aanwezige bebouwing, zoveel mogelijk concentratie van bebouwing en de wijze waarop gebruik is gemaakt van kenmerken van de omgeving. Hoewel van belang, is dit niet goed in formele regels te “vangen”.

De voorwaarden voor een landgoed zijn daarom tot enkele basisvoorwaarden teruggebracht.
Een landgoed is een ruimtelijke eenheid van aaneensluitende gronden met een omvang van ten minste 10 hectare. Reden hiervoor is dat een kleinere omvang tot gevolg heeft dat allerlei kleine initiatieven ontwikkeld kunnen worden die onvoldoende robuust zijn. Het landgoed kan bestaande woningen of bestaande agrarische bedrijven omvatten en gronden die binnen het Natuurnetwerk Brabant (NNB) liggen. Vanwege de natuurdoelen die voor het NNB gelden, is het niet gewenst dat de bebouwing voor het landgoed daarbinnen wordt gerealiseerd. De tegenprestatie voor het oprichten van landgoedwoningen wordt verplicht ingezet ten behoeve van bij het gebied passende natuurontwikkeling op het landgoed en behoud van de op het landgoed aanwezige waarden. Voor het type natuur dat passend is bij gebied kan in veel gevallen aansluiting worden gezocht bij het natuurbeheerplan. Het is aan te bevelen hierover tijdig in overleg te treden met de provincie. Een landgoed bestaat -nadat de ontwikkeling is afgerond- ten minste voor 50% uit gerealiseerde natuur. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Natuurschoonwet. De 50% gerealiseerde natuur kan bestaan uit:

  • binnen het NNB gelegen bestaande gerealiseerde natuur;
  • binnen het NNB begrensde natuur die nog niet is gerealiseerd en die vanwege de landgoedontwikkeling wordt gerealiseerd;
  • nieuwe natuur die vanwege de landgoedontwikkeling als NNB begrensd wordt.

Natuurontwikkeling

  • de fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit wordt ingezet voor natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing en het versterken van landschapsstructuren. De natuurtypen moeten passend zijn bij het gebied en NNB-waardig zijn.
  • kosten voor investeringen in natuur worden gebaseerd op de vergoedingen die worden toegepast in provinciale regelingen zoals de subsidieregeling Realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant. Dat betekent dat:
    1. kosten voor beheer en onderhoud voor 6 jaar meegenomen kunnen worden;
    2. een vergoeding voor de afwaardering naar natuurgrond kan worden meegenomen;
    3. plankosten niet kunnen worden opgevoerd.
  • nieuwe natuur die vanwege de realisatie van het landgoed als NNB wordt begrensd, wordt toegevoegd als bestaande natuur. Hierdoor kan voor de aanleg geen subsidie verstrekt worden.
  • Een kwaliteitsimpuls van bestaande natuur kan meegenomen worden, mits de uitvoering van de maatregelen ook geborgd wordt. .

Voor de invulling van NNB-waardige natuur wordt kwalitatief bezien of de aan te leggen en aan het NNB toe te voegen natuur vanuit ecologische doelen daadwerkelijk NNB-waardig is. Het gaat bij de ontwikkeling van een nieuw landgoed dus niet alleen om de kwantiteit van het natuuroppervlak, maar juist ook om de bijdrage die de nieuwe natuur levert aan de kwaliteit en de ruimtelijke samenhang van het NNB. Inrichting (op korte termijn), beheer en ontwikkeling moeten daarbij duurzaam zijn geborgd. In de praktijk betekent dit dat de toe te voegen natuur wordt aangelegd op een perceel dat grenst aan het huidige NNB en dat voldoet aan een of meer van de volgende ecologische criteria:

  • het perceel is nodig om de hydrologie van het NNB op orde te brengen;
  • het te realiseren natuurdoeltype geeft een versterking van dit natuurdoeltype op deze locatie of het NNB in de omgeving;
  • het perceel verbetert de interne verbinding binnen het NNB;
  • het perceel draagt bij aan een goede aansluiting met een EVZ;
  • de toevoeging van dit perceel betekent een belangrijke vermindering van ongewenste randlengte van het NNB.

Ruimtelijke inrichting van het landgoed

Op een onderschikt deel van het totale landgoed kan een 'rode' ontwikkeling plaatsvinden door nieuwe gebruiksactiviteiten toe te laten. Het kan dan gaan om landgoedwoningen of een andere bij het landgoed passende functie. De 'rode' ontwikkeling moet in een evenredige verhouding staan tot de omvang en kwaliteit van de nieuwe natuur, waarvoor het landgoed wordt ontwikkeld. Een inrichtingsplan geeft inzicht in de oppervlakte, inhoud en hoogte van de te realiseren bebouwing (landgoedwoningen of andere functie). Vanuit de principes voor een evenredige toedeling van activiteiten en functies (paragraaf 5.1.2) biedt de onderbouwing van het omgevingsplan inzicht in de effecten van de gewenste ontwikkeling op omliggende waarden en functies, waaronder mobiliteit. Voor een goede ruimtelijke inrichting van het landgoed hanteren wij als uitgangspunt dat:

  • bebouwing buiten het NNB wordt gesitueerd en zoveel als mogelijk geconcentreerd wordt opgericht.
  • bebouwing van allure is en qua omvang passend bij de uitstraling van een landgoed. Er wordt een beeldkwaliteitsplan voor de bebouwing opgesteld.
  • behoud van omvang en uitstraling van de bebouwing worden in het omgevingsplan geborgd.
  • behoud en versterking van cultuurhistorische waarden op het landgoed wordt in het omgevingsplan verzekerd.
  • naast woonfuncties zijn ook andere bij een landgoed en ontwikkelingsrichting passende gebruiksactiviteiten mogelijk, zoals zorg en agrarische activiteiten.
  • Het landgoed is zodanig openbaar toegankelijk dat het in z’n geheel beleefbaar is, met uitzondering van een gebied (0,5 tot 1 ha) rondom de bebouwing.

Ontwikkeling op een bestaand landgoed (onderdeel c)

De regeling in onderdeel b is opgenomen voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Op bestaande landgoederen is het vanwege instandhoudingsdoelen van zo'n landgoed soms ook gewenst ontwikkelingen mogelijk te maken. Bij een dergelijke ontwikkeling wordt waar mogelijk toepassing gegeven aan de bepalingen onder b. Het onverkort vasthouden aan alle uitgangspunten is daarbij niet altijd mogelijk. Vroegtijdig overleg met medewerkers van de provincie is gewenst.

Het gaat hier niet om landgoederen die als cultuurhistorisch waardevol complex zijn opgenomen op de Cultuurhistorische waardenkaart. Daarvoor geldt onderdeel d.

Behoud en versterking van cultuurhistorische waarden en kenmerken (onderdeel d)

De mogelijkheid voor ontwikkeling richt zich behoud en herstel van cultuurhistorische waarden en kenmerken van provinciaal belang. De regeling biedt daartoe de mogelijkheid voor het toelaten van nieuwe gebruiksactiviteiten, waaronder woonfuncties- in of bij:

  • rijks- en gemeentelijke monumenten: Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing die door Rijk of gemeenten is aangewezen als monument en die als zodanig is beschermd.
  • Ontwikkelingen binnen cultuurhistorisch waardevolle complexen: In het verleden bevatte de verordening een aparte aanduiding voor cultuurhistorisch waardevolle complexen. Deze complexen zijn in de Omgevingsverordening binnen de aangeduide locaties Cultuurhistorische waarden gebracht. Op de Cultuurhistorische waardenkaart zijn de kenmerken en waarden van deze gebieden en de daarbinnen gelegen complexen beschreven, alsmede de mogelijkheden voor ontwikkeling. Doel van de regeling is dat ontwikkelingen bijdragen aan behoud en versterking van de karakteristieke waarden en kenmerken van het complex. Nieuwe functies zijn vanwege het streven naar behoud van deze complexen mogelijk als ze bijdragen aan het behouden en versterken van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of aan andere aspecten van cultuurhistorisch belang in de directe omgeving van het complex, zoals herstel van cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen.

Een concreet plan bevat de volgende elementen:

  • Een onderbouwing waarom gebruikt wordt gemaakt van deze regeling (aantonen van de noodzaak);
  • Een beschrijving en cartografische weergave van de actuele, aangetaste en verdwenen cultuurhistorische waarden van het complex;
  • Een lijst en kaart met de (verdwenen) cultuurhistorische waarden die worden hersteld of worden versterkt;
  • Hoe de geplande ontwikkeling een (landschap)architectonische meerwaarde betekent voor het complex;
  • Hoe de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het behoud van de historisch (landschap) architectonische kenmerkende stijl van het complex;
  • Inzicht in de huidige en de toekomstige exploitatie van het complex;
  • Hoe de cultuurhistorische waarden van het complex worden beschermd, behouden en versterkt in het omgevingsplan.

Naast de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de locatie en directe omgeving bepalen ook andere in de omgeving aanwezige waarden de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling. Een ligging in het Natuurnetwerk Brabant kan betekenen dat alleen kleinschalige, relatief extensieve nieuwe activiteiten aanvaardbaar zijn. In het algemeen geldt daarom dat bij toepassing van deze regeling de gemeente de voorgenomen functiewijziging afweegt in relatie tot de algemene visie op het gebied en het te voeren beleid. Bij het toelaten van nieuwe functies geldt binnen een aangeduid complex dat ook nieuwvestiging mogelijk is. Hierbij moet uiteraard ook ingegaan worden of de nieuwe functie inpasbaar is gelet op de aanwezige en/of verdwenen cultuurhistorische waarden.

Passende locatie (lid 4)

Deze regeling maakt de bouw van een woning mogelijk in Landelijk gebied binnen een bebouwingsconcentratie in Landelijk gebied of op locaties die ter afronding aansluiten op Stedelijk gebied, Bebouwd gebied of een bebouwingsconcentratie. Daarnaast is het mogelijk een woning te realiseren binnen bestaand ruimtebeslag van Stedelijk gebied, Bebouwd gebied (artikel 5.57) of inpandig bij karakteristieke bebouwing. Vanwege de omstandigheid dat in sommige gebieden al veel ruimte in de bebouwingsconcentraties is benut, is opgenomen dat een woning ook aansluitend op een bebouwingsconcentratie, bebouwd- en stedelijk gebied kan worden opgericht. Hiervoor geldt dat er in zo'n geval sprake moet zijn van een logische afronding van de aanwezige bebouwing.

In de begripsbepalingen is een definitie opgenomen wat onder bebouwingsconcentratie wordt verstaan. Het gaat daarbij altijd om een verzameling van meerdere bouwpercelen met daarop aanwezige hoofd- en bijgebouwen. Een verzameling gebouwen op 1 perceel ten behoeve van de daar toegelaten functie betreft een bouwperceel en is als zodanig ook in de Omgevingsverordening gedefinieerd.

Niet iedere bebouwingsconcentratie is geschikt voor het toevoegen van een woning. Daarom geldt ook altijd dat de ontwikkeling moet passen binnen de ontwikkelingsrichting van een gebied en niet in strijd mag zijn met overige beleidsdoelen. Niet alle dorps- en stadsranden of bebouwingsconcentraties zijn dan geschikt. Een ontwikkelingsrichting houdt immers integraal rekening met de waarden en belangen vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, recreatie, landbouw en overige aspecten, zoals de aanwezige dorps- of stedelijke structuur, mobiliteit, energie etcetera. Als een dorpsgrens bijvoorbeeld duidelijk gemarkeerd wordt door een weg, kan het in zo'n situatie niet wenselijk zijn om een nieuwe aanzet voor verstedelijking aan de overzijde van de weg te ontwikkelen. Of als een bebouwingsconcentratie in een gebied ligt met een overwegende agrarische functie kunnen nieuwe ontwikkelingen belemmerend voor die functie zijn. Dat is per situatie uiteraard verschillend. Het is overigens een mogelijkheid om aansluitend op een bebouwingsconcentratie, bebouwd gebied of stedelijk gebied een woning toe te staan en nadrukkelijk geen verplichting.

In het vijfde lid is aangegeven dat als dit artikel wordt toegepast, de daar genoemde bepalingen niet gelden.

artikel 29 Toelichting artikel 5.15

De tekst onder het kopje Ruimte voor ruimte verbreed wordt als volgt aangepast:

In het verlengde van de Rbv heeft de provincie een verbrede aanpak ontwikkeld. Met deze verbrede aanpak is subsidie verleend voor de sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, is geïnvesteerd in de sanering van voormalige militaire complexen en -terreinen, is een bijdrageregeling sloop ongewenste bebouwing in het buitengebied (SOBB) ingesteld, is een groot milieuhinderlijk bedrijf gesaneerd en hebben gemeenten stimuleringsbijdragen ontvangen gericht op het versterken van omgevingskwaliteit in die gemeente.

artikel 30 Toelichting artikelen 5.34 en 5.35

In de toelichting op artikel 5.34 wordt de passage 'Als een gemeente onder toepassing van de nee, tenzij ..... niet wenselijk.' vervangen door:
Als het omgevingsplan waarin de aantasting is vastgelegd, in werking is getreden passen Gedeputeerde Staten periodiek de begrenzing aan van de locatie NNB omdat er anders voor die ontwikkeling beperkingen blijven gelden. Bij het toezicht op de vaststelling van een omgevingsplan bezien Gedeputeerde Staten of op correcte wijze invulling is gegeven aan de opgenomen voorwaarden die in artikel 5.34 zijn opgenomen.

In de toelichting op artikel 5.35 vervalt de laatste volzin.

artikel 31 Toelichting artikel 5.38

De eerste alinea tot het kopje Uitvoering wordt vervangen door:

Vanuit de provinciale natuurdoelen is het belangrijk dat het netwerk van natuurgebieden zo snel mogelijk en zo robuust mogelijk wordt gerealiseerd. Daarom is opgenomen dat de locatie waar fysieke compensatie plaatsvindt moet bijdragen aan samenhang en kwaliteit van het NNB. Dit bevordert dat er geen nieuwe 'losliggende' natuurgebieden ontstaan en dat de compensatie bijdraagt aan het beoogde netwerk van natuurgebieden. Of en wanneer er sprake is van een locatie die bijdraagt aan samenhang en kwaliteit van het NNB is maatwerk. Het is daarom aan te raden om de provincie in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de compensatielocatie en de inrichting van het gebied.

Voorts geldt dat op de compensatielocatie de functie natuur geborgd moet worden en dat de te realiseren natuur beschermd wordt. Daarom is opgenomen dat toepassing gegeven moet worden aan artikel 5.30 van deze verordening, waarin die bescherming is opgenomen.

artikel 32 Toelichting artikel 5.40

Aan de toelichting wordt een passage toegevoegd die als volgt luidt:

Vanwege de gewijzigde systematiek van kaartaanpassingen is een derde lid toegevoegd. Gemeenten kunnen in het omgevingsplan onder de daar gestelde voorwaarden activiteiten of functies binnen de locatie NNB-ecologische verbindingszone mogelijk maken. Van belang is dat de functie van de ecologische verbindingszone gehandhaafd en geborgd wordt. In het geval dat een gemeente gebruik maakt van deze mogelijkheid moet gelijktijdig een vervangend gelijkwaardig alternatief voor de ecologische verbindingszone in het omgevingsplan worden aangewezen en beschermd overeenkomst artikel 5.30 Bescherming NNB. Dat betekent dus ook dat de realisering van de ecologische verbindingszone verzekerd moet zijn. Het is op grond van deze regeling niet mogelijk om opnieuw een zoekgebied voor de ecologische zone op te nemen. Wij willen uitstel van de realisering van de ecologische verbindingszones voorkomen. Het is essentieel dat voorafgaand aan de vaststelling van een omgevingsplan waarin de regeling uit het derde lid wordt toegepast, vroegtijdig overleg plaatsvindt met de provincie.

artikel 33 Toelichting artikel 5.42

Aan de toelichting wordt een passage toegevoegd die als volgt luidt:

Vanwege de gewijzigde systematiek van kaartaanpassingen is een derde lid toegevoegd. Gemeenten kunnen in het omgevingsplan onder de daar gestelde voorwaarden activiteiten of functies binnen de locatie Behoud en herstel van watersystemen mogelijk maken.

In het geval dat een gemeente daarvoor een omgevingsplan wil vaststellen, moet er overeenstemming zijn met het waterschap. In het geval dat gemeente en waterschap geen overeenstemming bereiken, kan de gemeente bij de reguliere actualisatieronde een verzoek bij Gedeputeerde Staten indienen voor aanpassing van de grens van de betreffende locatie. Gedeputeerde Staten maken dan gebaseerd op dat verzoek en na overleg met het waterschap een integrale afweging of een aanpassing mogelijk of wenselijk is. 

artikel 34 Toelichting artikel 5.45

In de toelichting wordt 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' vervangen door 'werelderfgoed Hollandse Waterlinies'.

artikel 35 Toelichting artikel 5.49 en 5.50

De toelichting van beide artikelen wordt aangevuld met de volgende passage:

Voor uitzonderingsgevallen is er een regeling opgenomen voor ontwikkelingen die het waterbergend vermogen van het gebied kunnen beperken. In het geval dat een gemeente daarvoor een omgevingsplan wil vaststellen, moet er overeenstemming zijn met het waterschap. In zo'n geval passen Gedeputeerde Staten nadat het omgevingsplan in werking is gegaan de begrenzing aan van de betreffende locatie in de omgevingsverordening. Het is niet wenselijk dat in zo'n geval beperkingen vanuit de Omgevingsverordening blijven gelden in zo'n gebied.
In het geval dat gemeente en waterschap geen overeenstemming bereiken, kan de gemeente bij de reguliere actualisatieronde een verzoek bij Gedeputeerde Staten indienen voor aanpassing van de grens van de betreffende locatie. Gedeputeerde Staten maken dan gebaseerd op dat verzoek en na overleg met het waterschap een integrale afweging of een aanpassing mogelijk of wenselijk is. 

artikel 36 Toelichting artikel 5.56

Aan de toelichting op artikel 5.56 wordt de volgende passage toegevoegd:

Er is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak sprake van een stedelijke ontwikkeling bij 12 woningen of meer. Soms zijn er plannen met een kleinere omvang die worden ontwikkeld aan de rand van stedelijk gebied vanuit de afronding van een stedelijke samenhangende structuur en ingegeven vanuit de taak die de gemeente heeft om te voorzien in voldoende woningen om in de woningbouwbehoefte te voorzien. Dergelijke plannen die vanuit het woningbouwprogramma worden ontwikkeld en die zijn afgewogen in de gemeentelijke woningbouwvisie of omgevingsvisie, kunnen bij gebleken noodzaak ook in landelijk gebied gerealiseerd worden. Daarom is daarvoor in het tweede lid een regeling opgenomen.

artikel 37 Toelichting artikel 5.56a

Eerste lid

Dit lid bevat een instructieregel in aanvulling op artikelen 5.55 en 5.56 waarin de basis voor stedelijke ontwikkelingen is opgenomen. Vanuit het beleid geldt dat voor grootschalige logistiek een selectief clusteringsbeleid wordt gevoerd. Hierover worden in regionaal verband afspraken gemaakt. Een omgevingsplan moet altijd passen binnen de gemaakte regionale afspraken. Daarnaast geldt in aanvulling op de algemene bepalingen voor stedelijke ontwikkeling, dat een omgevingsplan, die de ontwikkeling van grootschalige logistiek mogelijk maakt, bepalingen bevat dat die ontwikkeling aantoonbare regionale meerwaarde heeft.

Tweede lid

Het tweede lid bevat de instructieregel voor omgevingsplannen om de ontwikkeling van grootschalige logistiek binnen Beperking grootschalige logistiek te verbieden. Dit verbod omvat zowel nieuwvestiging, vestiging als uitbreiding van grootschalige logistiek. Van belang te melden is dat het begrip uitbreiding ingevolge de begripsbepaling in de Omgevingsverordening altijd de uitbreiding van een bedrijfsperceel/functieaanduiding betreft.

Derde en vierde lid

Het derde lid bevat de mogelijkheid om onder voorwaarden een uitzondering te maken op het verbod tot uitbreiding van bestaande grootschalige logistiek. Hierbij speelt altijd eerst de afweging of intensivering van het in gebruik zijnde perceel kan voorzien in de behoefte. Als dat niet mogelijk blijkt, biedt de regeling afwegingsruimte aan gemeenten om in een concreet geval een redelijke uitbreiding mogelijk te maken. Wat redelijk is, verschilt per situatie en is afhankelijk van verschillende factoren, zoals voorgeschiedenis, het effect op omliggende functies en waarden waaronder landschap en mobiliteit, regionale meerwaarde, behoefte, noodzaak voor de bedrijfsvoering etc. Gelet op het gezamenlijk met gemeenten en regio's ontwikkelde selectieve clusteringsbeleid past de ontwikkeling conform artikel 5.55 binnen de regionale afspraken.

In het vierde lid is een uitzondering opgenomen voor het geval een ontwikkeling voor nieuwe grootschalige logistiek wenselijk wordt geacht. Als een gemeente de nieuwe ontwikkeling van grootschalige logistiek binnen de locatie Beperking grootschalige logistiek wenselijk vindt, is voor die ontwikkeling specifieke regionale afstemming vereist op de Ontwikkeldagen voor de 4 Brabantse regio's. De voorwaarde dat er buiten Beperking grootschalige logistiek geen geschikte alternatieve locatie beschikbaar is, betekent dat inzichtelijk gemaakt moet worden waarom op de locaties in de betreffende regio waar wel grootschalige logistiek is toegestaan, geen mogelijkheid is voor vestiging van de concrete ontwikkeling. Financiële overwegingen bepalen niet direct of een locatie geschikt is, tenzij ze bepalend zijn voor de uitvoerbaarheid.

Voorts geldt voor beide uitzonderingen dat ook de instructieregels uit paragraaf 5.1.2 Principes voor een evenwichtige toedeling van functies en artikel 5.55 en 5.56 onverkort van toepassing zijn. Dat betekent dat er bij dergelijke ontwikkelingen een afweging wordt gemaakt dat de ontwikkeling vanuit de lagenbenadering inpasbaar is en dat wordt bezien op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt aan de zorgvuldig (inclusief meervoudig) ruimtegebruik en de doelen vanuit klimaat, energie, duurzame mobiliteit, circulariteit en omgevingskwaliteit.

De uitzonderingsregeling is bedoeld voor incidentele ontwikkelingen op of aansluitend op bestaande bedrijventerreinen.

In het geval dat vanuit behoefte en noodzaak (en na regionaal overleg) de ontwikkeling van een nieuw terrein voor grootschalige logistiek gewenst is, is een wijziging van de begrenzing van de locatie Beperking grootschalige logistiek nodig. Daarvoor moet een wijzigingsprocedure van de Omgevingsverordening worden doorlopen.

artikel 38 Toelichting artikel 5.57

In de derde alinea wordt voor de laatste volzin een zin toegevoegd:

De fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit moet geborgd worden. Voor een toelichting wordt verwezen naar artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit.

De laatste alinea wordt vervangen:

Bebouwd gebied kan ook op een gebied gelegd worden om een bepaalde ontwikkeling mogelijk te maken. Als daarbij sprake is van een stedelijke ontwikkeling bevat het tweede lid een regeling. In zo'n geval is de afweging in artikel 5.56 van overeenkomstige toepassing (waaronder de afweging van zorgvuldig ruimtegebruik). Ook bij een reguliere stedelijke ontwikkeling van een nieuwe woonwijk, kan het gelet op omliggende gebiedswaarden wenselijk zijn een aanduiding Bebouwd gebied op te nemen, bijvoorbeeld om een bepaalde rood-groenverhouding te borgen. Tot slot vragen wij aandacht voor jurisprudentie van de Afdeling; een salami-tactiek waarbij telkens losse ontwikkelingen in procedure worden gebracht, die net onder de grens van een stedelijke ontwikkeling blijven, is niet mogelijk. Wij verwachten op basis van een gebiedsvisie of omgevingsplan duidelijkheid over welke ontwikkelingen vanuit een passende rood-groenverhouding of vanuit inpassing in de omgeving aanvaardbaar zijn.
De tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit is in zo'n geval maatwerk en afhankelijk van de ontwikkeling.

Bebouwd gebied kan in een voorkomend geval dus op basis van een concrete ontwikkeling voor het gebied worden opgenomen. Daarvoor is een wijziging van de Omgevingsverordening nodig. Het is gewenst dat voorafgaand aan een verzoek overleg plaatsvindt met medewerkers van de provincie. Voor het opnemen als Bebouwd gebied gelden een aantal uitgangspunten:

  • het gaat (na realisatie van de ontwikkeling) om een groot aaneengesloten cluster van bebouwing met overwegend stedelijke functies;
  • in beginsel is geen (verdere) stedelijke ontwikkeling voorzien in of aansluitend op het gebied (zie ECLI:NL:RVS:2017:1724);
  • er is (na realisatie van de ontwikkeling) sprake van een menging van functies of een rood-groenverhouding waardoor een aanduiding Stedelijk gebied geen recht doet aan de situatie of belemmerend werkt voor de ontwikkeling van de aanwezige functies.

artikel 39 Toelichting artikel 5.63 en 5.64

De toelichting wordt als volgt aangepast:

  • in artikel 5.63 en 5.64 vervalt bij de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij de verwijzing naar bijlage VII;
  • in artikel 5.63 wordt de terminologie uit de Omgevingswet voor mestbehandeling en mestbewerking verwerkt.

artikel 40 Toelichting artikel 5.66

De derde alinea onder het kopje bestaand dierenverblijf komt als volgt te luiden:

Voor de staldering kunnen alleen bestaande dierenverblijven worden ingezet. Als ook al reeds langer leegstaande stallen ingezet kunnen worden, blijft immers groei van de veestapel binnen een gebied mogelijk. Wat onder bestaand dierenverblijf valt, is opgenomen in het derde lid. Het moet daarbij gaan om dierenverblijven die ten minste drie jaar legaal en onafgebroken bedrijfsmatig zijn gebruikt voor het houden van hokdieren in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de uitgifte van het stalderingsbewijs door Gedeputeerde Staten. Dit betekent niet dat er gedurende de drie jaar onafgebroken dieren zijn gehouden. Binnen normale bedrijfscycli komt het voor dat er perioden zijn dat er geen dieren op een bedrijf aanwezig zijn of dat er vanwege renovatie tijdelijk een periode geen dieren aanwezig waren. Voor het te stalderen dierenverblijf mag voorts geen sloopverplichting bestaan vanuit een subsidieregeling waaraan het bedrijf heeft meegedaan.

De eerste volzin van de vijfde alinea wordt als volgt aangepast: 'Een initiatiefnemer kan aantonen dat een stal gedurende drie jaren in gebruik is geweest als dierenverblijf (.....) aangevoerd en afgevoerd'.

Onder het kopje Uitvoering stalderen wordt toegevoegd:

  • een beleidsregel waarin Gedeputeerde Staten de werkwijze voor de afgifte van een stalderingsbewijs hebben vastgelegd.

artikel 41 Toelichting artikel 5.67

In 'vijf gevallen' wordt vervangen door 'zes gevallen'.

Het kopje derde uitzondering wordt aangevuld met de volgende tekst:

Een vergelijkbare mogelijkheid is opgenomen voor biologische veehouderijen. In beide gevallen mag de grotere omvang van het bouwperceel niet zijn ingegeven vanuit de wens meer dieren te houden.

Een 'vierde uitzondering' wordt vervangen door een 'vijfde uitzondering'. De verwijzing naar bijlage VII vervalt.

artikel 42 Toelichting artikel 5.74

De tweede alinea van de toelichting wordt vervangen door:

In deze verordening wordt aangesloten bij de terminologie van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving. Ook vormen van (co)vergisting van mest worden met de regeling in deze verordening gereguleerd. Mestopslag valt niet onder de werking van dit artikel.

artikel 43 Toelichting artikel 5.76

Er wordt een nieuwe passage toegevoegd:

De regelingen zijn gebaseerd op het -met overheidsgeld- aankopen en saneren van bebouwing. Vanuit die optiek is het niet gewenst dat er zo maar weer nieuwe bebouwing wordt opgericht. Als het vanwege een nieuwe gebruiksfunctie gewenst is dat er nieuwe bebouwing wordt opgericht, is daartoe een regeling opgenomen. Voor die gevallen is een randvoorwaarde opgenomen, vergelijkbaar als bij wonen, dat elders een gelijke oppervlakte bebouwing gesaneerd moet worden. De gemeente kan daarvoor ook werken met een omgevingsfonds.

artikel 44 Toelichting artikel 5.77

Onder het kopje Tweede lid wordt de tekst als volgt aangepast:

a. het oprichten van woningen gebaseerd op artikel 5.14 Maatwerk omgevingskwaliteit of afdeling 5.5. Stedelijke functies.
Splitsing van woonboerderijen of het oprichten van wooneenheden binnen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is mogelijk met de toepassing van artikel 5.14 Maatwerk omgevingskwaliteit.

De toelichting onder b en c vervalt. De toelichting onder d. wordt vernummerd naar b.

artikel 45 Toelichting artikel 6.4

Onder het kopje tweede lid wordt de tekst wordt de passage 'Er worden gesprekken gevoerd met de waterschappen (...) vastgesteld wanneer deze aan de omgevingswaarde moet voldoen.' vervangen door:

Er is met de waterschappen gesproken over bepaling van een termijn wanneer aan de omgevingswaarde voldaan moet zijn voor de waterkeringen die zijn getoetst in voor de tweede toetsingsronde. Gezien de omvang van de opgave is 2030 een redelijke termijn.

Waterschap De Dommel had een beperkte verbeteringsopgave en heeft hier al aan voldaan. Voor waterschap Rivierenland geldt dat voor de kering langs de Afgedamde Maas, na het eerste veiligheidsoordeel dat uiterlijk 31 december 2024 moet worden aangeleverd, nog een datum wordt vastgesteld wanneer deze aan de omgevingswaarde moet voldoen.

artikel 46 Toelichting artikel 7.4

De derde alinea van de toelichting wordt vervangen door:

Gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben Gedeputeerde Staten de beleidsregel Omgevingsrecht vastgesteld. Hierin zijn ook de beleidsregels opgenomen waarvoor in dit artikel een opdracht is gegeven aan Gedeputeerde Staten om beleidsregels vast te stellen.

In het tweede lid is een verplichting voor Gedeputeerde Staten opgenomen om periodiek de grenzen van de locaties in deze verordening aan te passen aan in werking getreden omgevingsplannen. In een voorkomend geval kan een ontwikkeling ook zijn gebaseerd op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Voor zover die bij Gedeputeerde Staten bekend zijn, worden die betrokken bij de actualisering. In andere gevallen moeten die activiteiten binnen vijf jaar in het omgevingsplan worden verwerkt zodat dan alsnog een aanpassing van de grenzen plaatsvindt.

artikel 47 Toelichting paragraaf 7.3.4

De toelichting komt als volgt te luiden:

Het is voor de veiligheid en gezondheid van zwemmers van belang dat het beheer en het onderhoud op de zwemlocaties gewaarborgd is. Daarvoor is het noodzakelijk om voor elke zwemlocatie een houder aan te wijzen die hiervoor het meest geschikt is. Deze partij draagt zorg voor het beheer en onderhoud van de zwemlocatie zoals opgenomen in afdeling 8.3 Zwemwaterbeheer. Gedeputeerde Staten wijzen daarvoor, naast de jaarlijkse aanwijzing van de zwemwateren, ook de verantwoordelijke partij aan. Als houder wordt degene aangewezen die gelegenheid biedt tot zwemmen of baden in een zwemlocatie, zijnde de exploitant van de zwemlocatie of degene die het feitelijk beheer voert (zoals Staatsbosbeheer). Als er geen sprake is van (commerciële) exploitatie of feitelijk beheer van de zwemlocatie wordt de gemeente aangewezen.

artikel 48 Toelichting artikel 8.17

Aan de toelichting wordt de volgende tekst toegevoegd:

De volgende vaarwegen en havens betreffen provinciale vaarwegen in beheer van de provincie:

Mark, Mark-Vlietkanaal, Dintel, Roode Vaart, Roosendaalsche en Steenbergse vliet, inclusief de Steenbergse en Heense haven en het Oude Maasje.

De volgende vaarwegen en havens worden toebedeeld aan de betreffende gemeente, voor zover gelegen binnen Stedelijk gebied:

a. gemeente Breda: het deel van de Mark bovenstrooms van de Singel tot aan hectometerpaal 0,0 en de overige wateren in Breda, inclusief de Krouwelaar, Belcrum en de Nieuwe Haven;

b. gemeente Eindhoven: Eindhovens Kanaal en het Beatrixkanaal;

c. gemeente Halderberge: Jachthaven Oudenbosch;

d. gemeente Helmond: Oude Zuid-Willemsvaart, inclusief insteekhaven;

e. gemeente 's-Hertogenbosch: Industriehaven 's-Hertogenbosch, Aa, Dommel, Singelgracht, Traverse 's- Hertogenbosch en de overige wateren in 's-Hertogenbosch;

f. gemeente Moerdijk: Leeman, Nolleke Sas;

g. gemeente Oss: Industriehaven Oss, inclusief de Burgemeester Jansenhaven en Burgemeester vanVeldhuizenhaven, Burgemeester Deelenkanaal;

h. gemeente Roosendaal: Schipbeek, Halsegat, Oude Haven;

i. gemeente Waalwijk: Kerkvaart, Capelsche Haven, Binnen- en Buitenhaven.

artikel 49 Toelichting afdeling 8.3

De toelichting op afdeling 8.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • In de eerste zin van de tweede alinea wordt na het woord "Maatregelen' de passage 'en aanbevelingen' toegevoegd;
  • De laatste alinea, die begint met 'Wanneer bevindingen ...', wordt vervangen door:
    Wanneer bevindingen niet kunnen worden opgelost met een (bron) maatregel, omdat dit door betrokken partijen als te kostbaar of te weinig effectief wordt gezien, wordt door gedeputeerde staten het risico gecommuniceerd met het publiek via het zwemwaterinformatiebord en zwemwater.nl. Als de hygiëne of veiligheid daartoe aanleiding geeft, kunnen Gedeputeerde Staten op grond van artikel 2.38 Omgevingswet ook een negatief zwemadvies of zwemverbod instellen. Van een 'ongewoon voorval' bij het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden is onder meer sprake bij een geval van (bijna)verdrinking. Aangesloten wordt bij de toelichting op artikel 15.11 Bal, waarin verdrinking en ernstig letsel als voorbeelden van ongewone voorvallen bij het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin worden genoemd.
  • De laatste alinea van de toelichting beginnend met de zin 'Van een potentiele zwemlocatie (...) vervolg verder besproken.' vervalt.
  • Een nieuwe tekst wordt toegevoegd:
    Onder de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden waren badhouders ingevolge artikel 10a van de wet en artikel 10 van het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden verplicht om periodiek de resultaten van laboratoriumonderzoek van het zwem- of badwater aan Gedeputeerde Staten te verstrekken. In 2019 heeft de provincie Noord-Brabant hiervoor een online systeem beschikbaar gesteld, ZIN (Zwemwaterkwaliteit in Noord-Brabant). De badhouders kunnen hierin de onderzoeksresultaten met een elektronisch formulier invoeren.
    Onder de Omgevingswet is degene die gelegenheid biedt tot zwemmen of baden in een badwaterbassin op grond van respectievelijk de artikelen 15.27, 15.43 en 15.60 van het Besluit activiteiten leefomgeving verplicht om de resultaten van periodieke laboratoriumonderzoeken van het badwater aan Gedeputeerde Staten te verstrekken. Op grond van artikel 14.1, tweede lid, van het Omgevingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten bij verordening de wijze voorschrijven waarop deze gegevensverstrekking moet plaatsvinden. Gedeputeerde Staten willen het gebruik van ZIN voortzetten en voorschrijven omdat het systeem goede en snelle gegevensverwerking mogelijk maakt, tegen veel lagere kosten dan wanneer handmatig alle laboratoriumresultaten verwerkt zouden moeten worden. Dit komt het toezicht op de veiligheid en hygiëne voor gebruikers van badwaterbassins ten goede.
    Het formulier wordt via www.brabant.nl beschikbaar gesteld.

artikel 50 Toelichting artikel 10.4

De toelichting op artikel 10.4 komt als volgt te luiden:

Het overgangsrecht in artikel 10.4 voor de dieptebeperking voor gesloten bodemenergiesystemen is opgenomen om te voorkomen dat er onevenredige vertraging of kostenverhoging optreedt bij bouwprojecten (nieuwbouw of renovatie) die al in een vergevorderd stadium waren op het moment van besluitvorming over de Omgevingsverordening. Deze projecten kunnen niet zonder consequenties omschakelen naar een andere manier van duurzame warmtevoorziening. Het overgangsrecht houdt in dat de dieptebeperking voor gesloten bodemenergiesystemen in artikel 3.13 niet geldt tot 1 juli 2024.

De projecten waarvoor het overgangsrecht geldt, zijn op de kaart begrensd door deze op te nemen als locatie Overgangsrecht gesloten bodemenergiesysteem. Daarnaast is hieronder een projectenlijst opgenomen.

De bouwprojecten zijn geselecteerd op grond van door GS vastgestelde criteria wanneer sprake is van onevenredige vertraging of kostenverhoging bij bouwprojecten. Alleen op bouwprojecten die aan alle criteria voldoen, is het overgangsrecht van toepassing. De criteria zijn:

  • het bouwproject gaat voor de warmtevoorziening uit van een gesloten bodemenergiesysteem;
  • de kleilaag ligt ter plaatse op een diepte van minder dan 150 meter min maaiveld;
  • het bouwproject is op 1 augustus 2022 in de fase van definitief ontwerp (of een fase die daarop volgt zoals de verkoop is gestart, bestek is gereed of de bouw is al begonnen);
  • de planning van het bouwproject is gericht op aanleg van het gesloten bodemenergiesysteem voor 1 juli 2024;
  • inpassing van een alternatief voor een gesloten bodemenergiesysteem leidt tot significante vertraging (> 3 maanden) dan wel afstel van het project of een alternatief is niet wenselijk.

Gemeenten zijn in de gelegenheid gesteld om tot 1 augustus 2022 bouwprojecten aan te melden die voldoen aan bovenstaande criteria. Na beoordeling zijn de bouwprojecten die aan de criteria voldoen op deze lijst geplaatst.

Voor nieuwe projecten en projecten waarvoor de plannen nog zijn aan te passen, gelden de nieuwe regels, en zijn gesloten bodemenergiesystemen alleen toegestaan boven de beschermende kleilaag, dus tot de maximaal toegestane boordiepte in regelbijlage IX.

Gemeente Project 
's-Hertogenbosch Citadel, Groote Wielen Centrum 
's-Hertogenbosch Boss wonen, Coudewater 
Altena Werkendam - Achter de Schans (57 Woningen Van Wanrooij Projectontwikkeling) 
Altena Werkendam - Achter de Schans (61 Woningen Jansen Bouwontwikkeling) 
Altena Ganzenhof te Giessen 
Altena PB19-57 Inbreiding Amaliahof te Andel  
Altena 12 Rug aan Rug woningen Boomgaard te Andel 
Altena 6 woningen Sleeuwijk 
Bergen op Zoom Scala, herontwikkeling Louis Porquinlaan 1 
Bernheze De Erven, deelplan Vlindererf (43 woningen) 
Best Bouw 73 woningen plangebied Aarlesche Erven 
Best Bouw woning Klaverhoekseweg (nabij nr 16) 
Best Oirschotseweg, appartementen 
Boekel De Burgt (fase 1a) 
Boxtel Heem van Selis (fase 3a/3b Van Wanrooij) 
Boxtel Heem van Selis fase 3b (Van Peer) 
Boxtel Heem van Selis fase 4a (Van Wanrooij) 
Boxtel Heem van Selis fase 4b (Van Wanrooij) 
Boxtel Heem van Selis fase 4b (Van Peer) 
Boxtel Heem van Selis fase 3c (Van Wanrooij) 
Boxtel Heem van Selis fase 5a (Van Wanrooij) 
Boxtel Heem van Selis fase 5b (Van Peer) 
Boxtel Heem van Selis fase 6 (Van Peer) 
Boxtel Jorishof  
Breda Park Langendijk 
Dongen IKC J.J. Anspach 
Etten-Leur Van Bergenpark 
Etten-Leur Withof 
Etten-Leur Bisschopsmolenstraat De Been 
Etten-Leur Anna Van Berchemlaan 2 (Nobelaer) 
Etten-Leur Hoge Neerstraat 2 
Etten-Leur Fri Jado 
Etten-Leur Schoenmakershoek-Oost (afbouw) 
Gemert-Bakel Doonheide II, fase 1a 
Gemert-Bakel Doonheide II, fase X 
Gemert-Bakel Herontwikkeling Axis op de hoek Binderseind 50-Churchilllaal te Gemert 
Gemert-Bakel Herontwikkeling Pension Gelind (Virmundtstraat 13 te Gemert) 
Gemert-Bakel Nieuwbouwwoning Doonheide ong.  
Goirle Land van Anna, Zuidrand Goirle, locatie Van Puijenbroek  
Halderberge Mariabouw Oudenbosch 
Heeze-Leende De Heerdgang fase 1, 57 woningen 
Heusden Geerpark Nieuwe Morgen 2c1 17 vrije kavels 
Heusden Steenenburg - 50 patiowoningen in twee / drie blokken 
Heusden Steenenburg - 120 appartementen in meerdere gebouwen 
Heusden Steenenburg - bouwkavels fase 1 
Heusden Steenenburg - bouwkavels fase 2 
Heusden Von Suppéstraat - 4 commerciële grondgebonden woningen 
Heusden De Gorsen Elshout, grondgebonden woningen 
Heusden Geerpark Nieuwe Morgen 2c2 42 koop- en 6 huurwoningen 
Heusden  Demer 1 en Herptsestraat 4 te Heusden 
Loon op Zand Nieuwbouw hoofdkantoor Casade 
Loon op Zand Nieuwbouw 31 appartementen Salmrijck 
Loon op Zand Van Lier Park 
Loon op Zand CPO De Hoge Mast, realisatie van 8 woningen in Loon op Zand 
Loon op Zand Prins Hendrikstraat 6, realisatie van 6 starterswoningen in Kaatsheuvel. 
Loon op Zand Park Vossenberg, realisatie van ca. 80 appartementen. 
Loon op Zand Weteringstraat 15B te Loon op Zand, realisatie van 1 woning 
Loon op Zand Park Weijtenburg v- Nieuwbouw 63 appartementen en 76 grondgebonden woningen 
Loon op Zand 46 nieuwbouwwoningen Fase IV Kaatsheuvel 
Loon op Zand 42 nieuwbouwwoningen Westwaard - Kaatsheuvel 
Maashorst Reek-Zuid 
Moerdijk Tien Koevoet te Zevenbergen: nieuwbouw 23 appartementen 
Moerdijk Koningin Julianastraat te Fijnaart, 22 nieuwbouwwoningen 
Nuenen Kapperdoes/Boord 
Nuenen Vier Ruimte-voor-Ruimte woningen: hoek Soeterbeekseweg/Wagendonken 
Nuenen Beekstraat 
Nuenen Hoekstraat Eikelkampen Nederwetten 
Nuenen Enodedreef 8 5674 TG Nuenen 
Nuenen Ruimte voor Ruimte Papenvoortseheide 3 Nuenen 
Oss 8 grondgebonden woningen en een appartementencomplex bestaande uit 8 appartementen en een commerciële ruimte 
Roosendaal Herontwikkeling V&D locatie  
Rucphen Hofstede fase 02 
Sint-Michielsgestel Groenstraat ontwikkeling Ruimte-voor-Ruimte woning 
Sint-Michielsgestel De Raadskamer 
Someren Boerenkamplaan 21/ Herontwikkelingslocatie Stienen 
Tilburg Herontwikkeling Vincentius 
Tilburg De Kraan 37 (Kraanhof) 
Tilburg Berk en Hout 
Tilburg 5 nieuwbouwwoningen Hoogvensestraat 
Tilburg Willemskwartier (Willem 2 kazerne) 
Veldhoven Bosakkergehucht noord 
Veldhoven Bosakkergehucht zuid 
Veldhoven Boserf 
Veldhoven Ecodorp 
Veldhoven Nieuwe Erven-Midden 
Veldhoven Nieuwe Erven Oost 
Veldhoven Nieuwe Erven West 
Veldhoven Gehucht zuid 
Veldhoven Villapark  
Veldhoven Bossebaan 
Veldhoven Pigeaud 
Veldhoven Zuidzorg 
Veldhoven Lindehof 
Veldhoven Djept 
Veldhoven Springplank 
Waalwijk Irenestraat eo Waspik 
Waalwijk Kasteellaan nieuwbouw 75 app 
Waalwijk Lommerrijk 5a 
waalwijk Magnoliapark Bloemenoord fase II (132 appartementen) 
Waalwijk Burgemeester Verwielstraat 3 Waalwijk, nieuwbouw 11 appartementen 
Waalwijk Oudestraat 82-84 Sprang-Capelle, nieuwbouw 8 bungalows 
Waalwijk Grotestraat 239-243, nieuwbouw 19 appartementen en winkel 
Waalwijk Mr. van Coothstraat 6-8, nieuwbouw 28 appartementen 
Waalwijk Grotestraat 162-164 in Waalwijk, nieuwbouw 6 appartementen 
Waalwijk Molenstraat Sprang Capelle 
Waalwijk Stationsstraat 48-50 in Waalwijk, nieuwbouw 15 appartementen 
Waalwijk Borksesticht (Baardwijksestraat Waalwijk) 
Waalwijk Loonsestraat Sprang Capelle 

artikel 51 Toelichting op artikel 10.12

Na de derde alinea wordt een nieuwe alinea ingevoegd (voor het kopje Overgangsrecht stalderen) die als volgt luidt:

In deze Omgevingsverordening zijn ten opzichte van de Interim omgevingsverordening enkele wijzigingen doorgevoerd. Voor plannen die voldoen aan de oude regeling in de Interim omgevingsverordening en die al in een ver gevorderd stadium zijn, is overgangsrecht opgenomen. Het gaat om de verplichting tot fysieke compensatie binnen het Natuur Netwerk Brabant en de invulling van bestaand dierenverblijf ten behoeve van stalderen.

hoofdstuk 5 Slotbepalingen

artikel 52 Inwerkingtreding

Deze wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

artikel 53 Citeertitel

Deze wijzigingsverordening wordt aangehaald als: Wijziging Omgevingsverordening, veegronde 

Toelichting op deze wijzigingsverordening

hoofdstuk 1 Veegronde Omgevingsverordening Noord-Brabant

1.1 Inleiding

De Omgevingsverordening Noord-Brabant is op 11 maart 2022 vastgesteld door Provinciale Staten. In de afgelopen periode zijn er enkele onduidelijkheden geconstateerd en hebben er diverse ontwikkelingen plaatsgevonden. Gelet daarop is het wenselijk om de Omgevingsverordening te actualiseren.

Karakter van een wijzigingsverordening

De Omgevingsverordening bestaat uit kaartmateriaal en regels die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Dit besluit kan in een kaartviewer in een internetbrowser bekeken en geraadpleegd worden. Een klik op de kaart maakt duidelijk welke regels op die locatie gelden voor iedereen, of alleen voor gemeenten en waterschappen bijvoorbeeld. Het kaartmateriaal wordt bij het vaststellen van de Omgevingsverordening vastgelegd in zgn. geografische informatieobjecten (gio's).

Een wijziging van het kaartmateriaal betekent dat voor die locatie andere regels uit de Omgevingsverordening gaan gelden. Bijvoorbeeld in plaats van de regels voor het Landelijk gebied worden regels voor Stedelijk gebied van toepassing.

De tekst van de wijzigingsregeling moet altijd in samenhang gelezen worden met de al bestaande begripsbepalingen en regels in de Omgevingsverordening. Als service is ook een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gemaakt, waarin de voorgestelde wijzigingen zichtbaar zijn weergegeven. Soms is daarbij het hele artikel vervangen. Dat betekent niet dat het hele artikel nieuw is maar dat er in diverse onderdelen van het artikel wijzigingen zijn aangebracht waardoor het de leesbaarheid ten goede komt het hele artikel te vervangen.

Het is niet mogelijk in beroep te gaan tegen "algemeen verbindende voorschriften". Het gaat dan om wetten- en andere officiële regels, waaronder ook de provinciale Omgevingsverordening valt. Ook tegen deze wijziging van de Omgevingsverordening is daarom geen beroep mogelijk.

1.2 Wijzigingen regels

Juridisch technische wijziging

De aanpassingen in de regels betreffen vooral juridisch technische wijzigingen en wijzigingen van ondergeschikte aard. Met de wijziging wordt de eenheid in het woordgebruik, leestekengebruik en de spelling vergroot. Daarnaast worden een aantal verschrijvingen en onjuiste verwijzingen gecorrigeerd en bevat het voorstel enkele verduidelijkingen, consistentieverbeteringen en aanvullingen van het overgangsrecht. Ook zijn de wijzigingsbesluiten van de Interim omgevingsverordening verwerkt die na vaststelling van de Omgevingsverordening zijn genomen (Interim omgevingsverordening, regelwijziging 4 en regelwijziging 5).

Soms zijn er regels verplaatst vanuit een beleidsregel naar de verordening (vanuit de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij of het Reglement panel zorgvuldige veehouderij) of zijn regels vanuit de systematiek binnen de verordening verplaatst. Dat laatste is het geval bij de regels rondom splitsing van woonboerderijen en cultuurhistorisch waardevolle panden. Het toevoegen van woningen in landelijk gebied binnen woonboerderijen of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing past vanuit de systematiek van deze verordening beter bij de regeling Maatwerk met als doel Omgevingskwaliteit. De invulling van de fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit voor inpandige splitsing van woonboerderijen is bijvoorbeeld in de daartoe door GS vastgestelde beleidsregel opgenomen. Bovendien bestonden er in de uitvoeringspraktijk veel vragen over de verschillende sporen om inpandig een woning toe te voegen in beeldbepalende woonboerderijen en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Door beide onder artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit te brengen, ontstaat een meer consistente regeling. Deze verplaatsing is puur technisch van aard, maar geeft wel aanleiding om ook een beperkte inhoudelijke wijziging door te voeren. Die wordt hieronder toegelicht.

Inhoudelijke wijziging

Enkele wijzigingen zijn inhoudelijk van aard. Deze zijn het gevolg van nieuwe inzichten of omstandigheden. Het gaat om:

  • het instellen van een vergunningenplicht voor het aanleggen, instandhouden en verwijderen van beschilderingen op een kunstwerk behorende tot de provinciale weg;
  • het verduidelijken en uitwerken van een consistente regeling voor het inpandig toevoegen van woningen in beeldbepalende- en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, betekent een verruiming van de mogelijkheden hiervoor in:
    1. beeldbepalende bebouwing: dit was alleen mogelijk in beeldbepalende panden gelegen in een bebouwingsconcentratie. Nu wordt dit -mits aanvaardbaar vanuit omliggende waarden en functies- overal in landelijk gebied mogelijk;
    2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing: dit was alleen mogelijk als dat nodig was vanwege behoud of versterking van de cultuurhistorische waarden en kenmerken. Nu wordt dit -mits aanvaardbaar vanuit omliggende waarden en functies- in landelijk gebied altijd mogelijk.
  • de verplichte compensatie binnen het Natuur Netwerk Brabant is vanwege de uitspraak Landgoed Reuseldal (ECLI:NL:RVS:2022:2221) aangepast. Compensatie moet voortaan plaatsvinden op een locatie buiten het NNB, die bijdraagt aan samenhang en kwaliteit van het NNB. Voor plannen in een vergevorderd stadium is overgangsrecht opgenomen;
  • de invulling van 'bestaand dierenverblijf' dat ingebracht kan worden ten behoeve van staldering is aangepast vanwege een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:Nl:RBOBR:2022:4211) waarin is aangegeven dat de regeling op dit punt verduidelijking behoeft. Mede gelet op de termijn die sinds de inwerkingtreding van stalderen is verstreken, is ook de termijn aangepast van stallen die ingebracht kunnen worden. Voor plannen in een vergevorderd stadium is overgangsrecht opgenomen;
  • overgangsrecht GBES: de projecten die onder het overgangsrecht vallen voor gesloten bodemenergiesystemen, worden niet in een apart besluit van Gedeputeerde Staten vastgesteld maar worden concreet begrensd op de kaart van de Omgevingsverordening. Daarnaast is in de toelichting een lijst van die projecten opgenomen.

1.3 Wijzigingen locaties en bijlage II

In artikel 10.2 wordt aangegeven dat bijlage II in zijn geheel vervangen wordt. Bijlage II bevat een overzicht van alle gebruikte locaties met bijbehorende geometrie. In deze wijzigingsverordening worden een aantal locaties toegevoegd en gewijzigd, wat er toe leidt dat bij de vaststelling een nieuwe bijlage II wordt vastgesteld.

1.3.1 Nieuwe locaties

In verband met wijzigingen in de regels worden er ook nieuwe locaties toegevoegd waar die regels gelden. Het gaat daarbij om:

  • Beperking grootschalige logistiek
  • Overgangsrecht Gesloten bodemenergiesystemen

1.3.2 Gewijzigde locaties

De volgende locaties worden gewijzigd:

Vaarweg, beheer gemeente

Hier vindt een correctie plaats door toevoeging van een weggevallen deel van de oude Zuid-Willemsvaart in de gemeente Helmond.

Nieuwe Hollandse waterlinie

Deze locatie wijzigt van naam en ook de geometrie wordt enigszins aangepast.

Bebouwd gebied

Naar aanleiding van gemeentelijke zienswijzen op de ontwerp Omgevingsverordening met daarin verzoeken om toevoeging van Bebouwd gebied is in 2022 een ontwerp-wijziging Omgevingsverordening opgesteld. Dit ontwerp heeft reeds ter inzage gelegen. Het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet naar 1 januari 2024 heeft ertoe geleid dat de uit deze procedure voortkomende wijzigingen nog niet zijn vastgesteld.

Deze worden verwerkt in het besluit tot vaststelling van deze Omgevingsverordening, veegronde.