In deze verordening wordt verstaan onder:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9930.Ovrwijzveegronde-on01, met de bijbehorende regels.
Daar waar in een regel sprake is van 'het werkingsgebied' gevolgd door de naam van de gebieden waar de regel geldt, wordt 'het werkingsgebied' gewijzigd in 'de locatie' met de daarbij behorende tekstuele aanpassingen.
De regels in deze verordening zijn van toepassing op de daarbij horende locatie;
De locaties zijn geometrisch begrensd in de informatieobjecten opgenomen in bijlage II Overzicht informatieobjecten.
In artikel 3.24, tweede lid, onder f, en artikel 3.29, tweede lid, onder c, wordt de passage 'het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden die door het Ctgb zijn toegelaten voor gebruik in' vervangen door 'het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden waarvoor geen restrictie is opgenomen in het wettelijk gebruiksvoorschrift voor toepassing in'.
De verwijzing naar 'artikel 2.55' wordt vervangen door 'artikel 3.55'.
Artikel 3.67, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. in overeenstemming is met een ter plaatse geldende gebiedsanalyse PAS of het vigerende natuurbeheerplan en door middel van een rapportage conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is aangetoond dat de ontgrondingsactiviteit geen afbreuk doet aan archeologische waarden, voor zover de ontgronding plaatsvindt in een gebied dat op de Cultuurhistorische Waardenkaart is aangeduid met een hoge of middelhoge indicatieve archeologische waarde; of
Artikel 3.98 wordt als volgt gewijzigd:
3. Het eerste lid geldt niet voor een bestaand huisvestingssysteem voor een veehouderij als:
4. Voor de toepassing van het derde lid, onder a, geldt als referentiesituatie de diercategorie en het aantal dieren dat op 1 januari 2023 mag worden gehouden binnen de feitelijk gerealiseerde capaciteit op grond van de omgevingsvergunning voor de N2000-activiteit op grond van de wet of bij gebreke daarvan de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit of de melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving.
In artikel 3.99, tweede lid, wordt '1 januari 2023' vervangen door '1 oktober 2023'.
In artikel 3.102, wordt in onderdeel f, g, h en o na 'aanpassing' toegevoegd 'en vervanging'.
Artikel 3.107 komt als volgt te luiden:
Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van een beperkingengebiedactiviteit in en om de locatie Provinciale weg.
Artikel 3.112 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 4.14 wordt een nieuw artikel 4.14a ingevoegd dat als volgt luidt:
Artikel 4.14a Aanvullende beoordelingsregels beschilderen kunstwerk
In aanvulling op artikel 4.8 wordt de omgevingsvergunning voor het aanbrengen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een beschildering van een kunstwerk, bedoeld in artikel 3.112, onder h, alleen verleend als:
In artikel 4.15, aanhef, wordt de verwijzing 'onder h' aangepast naar 'onder i'.
In artikel 4.16, aanhef, wordt de verwijzing 'onder i' aangepast naar 'onder j'.
In diverse artikelen in dit hoofdstuk wordt de passage 'Een omgevingsplan van toepassing op' vervangen door 'Een omgevingsplan ter plaatse van'.
Artikel 5.8 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 5.11, derde lid, onder c, wordt de passage 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen' vervangen door 'cultuurhistorische waarden en kenmerken'.
Artikel 5.14 komt als volgt te luiden:
Artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit
Artikel 5.26, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Een omgevingsplan bepaalt dat degene die een activiteit verricht op een locatie met een historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar verspreidingsrisico in het belang van bescherming van het bodem- en watersysteem maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
Artikel 5.32 wordt aangehaald als 'Maatwerk ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant'.
Artikel 5.34, derde lid, 5.35, vierde lid en 5.36, tweede lid komen te vervallen.
Artikel 5.38 komt als volgt te luiden:
Artikel 5.38 Fysieke compensatie
Aan artikel 5.40 wordt een nieuw derde lid toegevoegd dat als volgt luidt:
3. Een omgevingsplan ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone kan in afwijking van het eerste lid een activiteit of functie mogelijk maken als:
a. reële alternatieven voor die activiteit of functie ontbreken;
b. het omgevingsplan een nieuwe locatie aanwijst voor de ecologische verbindingszone, die vanuit kwaliteit en samenhang van het Natuur Netwerk Brabant en de functie van de ecologische verbindingszone een gelijkwaardig alternatief biedt;
c. aanleg en realisering van de ecologische verbindingszone op die nieuwe locatie is verzekerd; en
d. voor de nieuwe locatie van de ecologische verbindingszone toepassing wordt gegeven aan artikel 5.30 Bescherming Natuurnetwerk Brabant.
Aan artikel 5.42 wordt een nieuw derde lid toegevoegd dat als volgt luidt:
3. Een omgevingsplan ter plaatse van Behoud en herstel van watersystemen kan in afwijking van het eerste lid een activiteit of functie mogelijk maken als:
a. reële alternatieven voor die activiteit of functie ontbreken; en
b. uit overleg met het waterschap blijkt dat hiertegen geen bezwaren bestaan.
Artikel 5.45 wordt als volgt aangepast:
Aan artikel 5.49 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:
3. In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan ter plaatse van Regionale Waterberging een ontwikkeling mogelijk maken die het waterbergend vermogen van het gebied beperkt als:
a. reële alternatieven voor de beoogde ontwikkeling ontbreken;
b. uit overleg met het waterschap blijkt dat hiertegen geen bezwaren bestaan.
Aan artikel 5.50 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:
3. In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan ter plaatse van Reservering Waterberging een ontwikkeling mogelijk maken die het waterbergend vermogen van het gebied beperkt als:
a. reële alternatieven voor de beoogde ontwikkeling ontbreken;
b. uit overleg met het waterschap blijkt dat hiertegen geen bezwaren bestaan.
Aan artikel 5.56 wordt een nieuw tweede en derde lid toegevoegd, onder plaatsing van de huidige tekst in het eerste lid, die als volgt luiden:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een planmatige ontwikkeling ten behoeve van een samenhangende stedelijke structuur, die voorziet in de reguliere opvang van de woon- of werkbehoefte van een kern maar die vanwege de omvang niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.
3. Artikel 5.8 Zorgvuldig ruimtegebruik, onder a, is niet van toepassing op dit artikel.
Na artikel 5.56 wordt een nieuw artikel 5.56a ingevoegd:
Artikel5.56a Grootschalige logistiek
Artikel 5.57 Maatwerk in Bebouwd gebied komt als volgt te luiden:
Artikel 5.63 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.64 wordt als volgt aangepast:
Artikel 5.65 wordt als volgt aangepast:
Artikel 5.66 komt als volgt te luiden:
Artikel 5.67 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.68 wordt als volgt gewijzigd:
Een omgevingsplan ter plaatse van Landelijk gebied bepaalt voor een teeltbedrijf dat binnen een bouwperceel:
In afwijking van het eerste lid, onder b, kan een omgevingsplan meer dan 3 hectare permanente teeltondersteunende voorzieningen toelaten als:
Artikel 5.70, tweede lid, wordt vervangen door:
Artikel 5.68, eerste lid, onder b, en artikel 5.68, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een glastuinbouwbedrijf.
Artikel 5.71 komt als volgt te luiden:
Artikel 5.71 Maatwerk met glas-voor-glasregeling
Artikel 5.72 komt als volgt te luiden:
Artikel 5.72 Glastuinbouwconcentratiegebied
In artikel 5.74, eerste lid, onder d, wordt 'mestbewerking' vervangen door' mestbehandeling, mestvergisting en mestbewerking'.
In artikel 5.75 wordt het woord 'mestbewerking' overal vervangen door' mestbehandeling, mestvergisting en mestbewerking'.
Aan artikel 5.76 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, onder plaatsing van de huidige tekst in een nieuw te vormen eerste lid, dat als volgt luidt:
2. Een omgevingsplan ter plaatse van een Sanerings- en verplaatsingslocatie agrarisch bedrijf bepaalt dat bij het toelaten van nieuwe bouwactiviteiten elders een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen feitelijk en juridisch is gesaneerd.
Artikel 5.77 wordt als volgt aangepast:
Artikel 5.78 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 7.4 komt als volgt te luiden:
Artikel 7.4 Verplichtingen voor Gedeputeerde Staten
In artikel 7.10, derde lid, onder a, wordt 'en' vervangen door 'of'
Artikel 7.15, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Als houder wordt aangewezen de exploitant van een zwemlocatie of, als er geen exploitant is, de feitelijk beheerder van de zwemlocatie. Als er geen exploitant of feitelijk beheerder is, wordt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de zwemlocatie is gelegen, aangewezen.
Artikel 8.17 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8.19 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8.20 wordt geheel vervangen door een nieuw artikel 8.20 dat als volgt luidt:
Artikel 8.20 Maatwerkregel informatieverstrekking
Degene die gelegenheid biedt tot zwemmen of baden in een badwaterbassin, verstrekt de in de artikelen 15.27, 15.43 en 15.60 van het Besluit activiteiten leefomgeving bedoelde gegevens en bescheiden aan Gedeputeerde Staten met gebruikmaking van een door hen beschikbaar gesteld elektronisch formulier.
Artikel 10.4 komt als volgt te luiden:
Artikel 10.10 komt te vervallen.
In artikel 10.12 wordt een nieuw derde en vierde lid ingevoegd, onder vernummering van de overige leden, die als volgt luiden:
3. Voor een omgevingsplan dat voor 1 januari 2025 is vastgesteld en dat voldoet aan artikel 3.23, eerste lid, onder a van de Interim omgevingsverordening, hoeft geen toepassing te worden gegeven aan artikel 5.38, eerste lid, onder a.
4. Voor een omgevingsplan dat voor 1 juli 2024 is vastgesteld en dat voldoet aan artikel 3.52, derde lid, van de Interim omgevingsverordening, blijft artikel 5.66, derde lid, buiten toepassing.
In bijlage I worden in alfabetische volgorde de volgende begrippen toegevoegd of aangepast:
Aardkundig waardevolle gebieden kaart
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en waarin de aardkundige waarden en kenmerken van provinciaal belang zijn beschreven;
Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
Cultuurhistorische waardenkaart
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en waarin de cultuurhistorische waarden en kenmerken van provinciaal belang zijn beschreven;
grootschalige logistiek
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
kunstwerk
civielbouwkundige constructie die onderdeel is van de provinciale weg;
mestbehandeling
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar
mestbewerking
activiteit waarbij mest met een industriële techniek wordt bewerkt in een mestbewerkingsinstallatie, zoals scheiden, indikken, drogen, vergisten, concentreren, composteren, hygiëniseren, met een capaciteit van meer dan 25.000 m3 mest per jaar;
mestvergisting
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat
regionale meerwaarde
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
veehouderij
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van paarden;
werkingsgebied
gebied waar de regels van een artikel gelden;
Bijlage II wordt geheel vervangen door een nieuwe bijlage II waarin de nieuwe en gewijzigde locaties in deze wijzigingsverordening zijn verwerkt.
De tekst van de inleiding van bijlage V wordt aangevuld met de volgende passage:
De drempelwaarden die in bijlage V, deel A en B zijn opgenomen, zijn van toepassing op bedrijfsmatig gebruik van de voor het grondwater gevaarlijke verontreinigende stoffen.
Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
Bijlage VII vervalt.
In bijlage X wordt het eerste overzicht als volgt aangevuld:
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
overzicht van de in de tekst verwerkte wijzigingen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking |
21-03-2023 | 01-01-2024 | artikel 2.66, 2.66a, 2.68, 2.69, bijlage 2 | 20--03-2023 prb-2023-3127 | |
05-12-2020 | 21-03-2023 | artikel 2.66, 2.67, 2.68, 2.69, 2.69a, bijlage 2 | 04-12-2020 prb-2020-9043 |
Er wordt een nieuwe locatie Beperking grootschalige logistiek toegevoegd, behorend bij artikel 5.56a.
De geometrie wordt gewijzigd en de naam van de locatie wordt aangepast naar Hollandse Waterlinies.
(Gereserveerd)
Er vindt een kleine grenscorrectie plaats van de locatie ter hoogte van de oude Zuid- Willemsvaart, insteekhaven in de gemeente Helmond.
Er wordt een nieuwe locatie 'Overgangsrecht gesloten bodemenergiesystemen' toegevoegd, behorend bij artikel 10.4.
De tekst na de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:
Digitaal betekent dat alle regels gekoppeld zijn aan een op een digitale kaart weergegeven gebied. De regels in de verordening verwijzen naar dat gebied als "de locatie" gevolgd door de naam van die locatie. Gelet op de omvang van het grondgebied waarvoor de verordening geldt is dat zelden maar één vlak, maar over het algemeen een verzameling van verspreid over de provincie liggende vlakken die samen de locatie vormen waar de regel geldt. Wanneer er geen specifieke locatie aan een regel is gekoppeld betekent dit dat de regel in de hele provincie geldt.
De digitale informatie over de locatie - welke coördinaten de grens vormen van de locatie - is vastgelegd in een zogenaamd geografische informatieobject (gio) opgenomen in bijlage II.
De locaties in de omgevingsverordening zijn gebaseerd op:
• de grenzen van gebieden uit de Interim omgevingsverordening die waar nodig zijn geactualiseerd;
• (ontwerp) beleidskaders waarvoor de wettelijke zienswijze procedure is doorlopen voor de vaststelling van deze omgevingsverordening.
Alle regels van de Omgevingsverordening hebben een gebied waar ze van toepassing zijn. Hetzij de hele provincie, hetzij specifiek bepaalde gebieden. Bijvoorbeeld een regel die geldt ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant of Stedelijk gebied. Deze locaties worden vaak genoemd in de regel, maar dat is niet altijd het geval. Zo kan bijvoorbeeld een hele paragraaf over het Natuur Netwerk Brabant aan die locatie gekoppeld zijn zodat niet voortdurend in elk daarop volgend artikel of artikellid in de tekst de locatie met zoveel woorden aangehaald hoeft te worden. Ook zijn er vele regels die gelden voor de gehele provincie Noord-Brabant, waarbij dit niet expliciet beschreven is.
In het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) kan, bij het raadplegen van regels op de kaart, steeds het exacte werkingsgebied van een regel getoond worden.
Wijzigen locatie
In deze Omgevingsverordening zijn onder andere instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan van gemeenten. Het omgevingsplan mag niet in strijd met de instructieregels vastgesteld worden. In de voorgaande Interim omgevingsverordening betekende dit dat sommige gebieden aangepast moesten worden voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de uitbreiding van een stedelijke kern in het Landelijk gebied. Er moest dan eerst een vergroting van ‘Stedelijk gebied’ plaatsvinden, omdat het bestemmingsplan anders in strijd was met de regels van het ‘Landelijk gebied’. De Wet ruimtelijke ordening bood de mogelijkheid om de procedures voor het gemeentelijke plan en de provinciale wijziging af te stemmen en in elkaar te schuiven. Hierdoor kon de benodigde kaartwijziging tijdens de gemeentelijke procedure, voor de raadsvergadering over het bestemmingsplan, vastgesteld worden. Onder de Omgevingswet is dat door gewijzigde termijnen en inspraakregels niet langer mogelijk.
In deze Omgevingsverordening is daarom een andere opzet gekozen. Er is in de instructieregels aangegeven wanneer c.q. onder welke voorwaarden een ontwikkeling kan worden toegelaten in een gebied, waarbij afgeweken kan worden van de ‘hoofdregel’. Een wijziging van het omgevingsplan dat aan deze vereisten voldoet is dan niet in strijd met de Omgevingsverordening en kan zonder grenswijziging vastgesteld worden. De gemeente moet in het wijzigingsbesluit onderbouwen waarom of hoe aan de randvoorwaarden voor de afwijking is voldaan.
Een voorbeeld van zo'n afwijking van de 'hoofdregel' is te vinden in artikel 5.56. Op basis van die regeling kan afgeweken worden van de regel om geen stedelijke ontwikkeling in het Landelijk gebied toe te staan. Als een omgevingsplan voldoet aan de voorwaarden in artikel 5.56 is de wijziging van het omgevingsplan niet in strijd met de Omgevingsverordening, ook al gaat het om een stedelijke ontwikkeling in het Landelijk gebied.
Een vergelijkbare insteek geldt voor het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Ook daar hoeft voorafgaand aan de vaststelling van het omgevingsplan niet eerst een wijziging van het NNB plaats te vinden, mits in de wijziging van het omgevingsplan wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de regels waaronder ontwikkelingen in het NNB mogelijk zijn en aan de compensatieregels. Voor Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszones is daartoe een nieuw derde lid opgenomen. Als aan de bepalingen wordt voldaan kan een omgevingsplan rechtstreeks activiteiten of functies binnen de locatie mogelijk maken. Het is wenselijk om tijdig in overleg te treden met de provincie als het voornemen bestaat om ontwikkelingen binnen het NNB (of de ecologische zones) mogelijk te maken.
Ook voor Regionaal waterbergingsgebied en Reservering Waterbergingsgebied is een bepaling opgenomen die ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de in de verordening opgenomen locaties.
Deze gemeentelijke besluiten leiden ertoe dat de locaties die verbonden zijn aan de instructieregels in de omgevingsverordening regelmatig geactualiseerd moeten worden - de woonwijken en bedrijventerreinen zullen immers aan het Stedelijk gebied toegevoegd moeten worden en ook de wijzigingen in het Natuur Netwerk Brabant moeten worden doorgevoerd. Die wijziging van de Omgevingsverordening vindt achteraf plaats in één van twee wijzigingsbesluiten die elk jaar in procedure worden gebracht en voornamelijk kaartaanpassingen zullen bevatten.
Een uitzondering op het uitgangspunt 'eerst door de gemeente vaststellen en dan achteraf actualiseren door de provincie', is de wijziging van Bebouwd gebied. Dit is een aanduiding die extra functies en bouwwerken mogelijk maakt in het landelijk gebied. Hierbij moet wel eerst een wijziging van het Bebouwd gebied plaatsvinden voordat het omgevingsplan kan worden vastgesteld. Zolang deze aanduiding er nog niet ligt, zijn omgevingsplannen die deze extra functies en bouwwerken mogelijk maken in strijd met de Omgevingsverordening. Voor deze gevallen dient een verzoek om herbegrenzing ingediend te worden, onderbouwd in het kader van een concrete wijziging van het omgevingsplan. Bij een positieve beoordeling van het verzoek kan de aanpassing van Bebouwd gebied worden meegenomen in het ontwerp van de eerst mogelijke actualisatieronde. Na vaststelling en inwerkingtreding van de wijziging van de Omgevingsverordening kan de gemeente tot wijziging van het omgevingsplan besluiten.
Het kan voorkomen dat ook voor een andere locatie eerst een herbegrenzing nodig is omdat er geen vooraf geformuleerde afwijkregels zijn opgenomen. Ook daarvoor dient de gemeente dan vooraf een gemotiveerd verzoek in te dienen, bijvoorbeeld bij Beperkingen veehouderij.
Actualisatieronde
Elk jaar vinden twee actualisatierondes plaats waarbij o.a. de begrenzing van de locaties in de Omgevingsverordening, na terinzagelegging van een ontwerp, kunnen worden gewijzigd door een besluit van Gedeputeerde Staten.
Gemotiveerde verzoeken om aanpassing van een begrenzing kunnen alleen ingediend worden door een waterschap of gemeente. Een aanpassing naar aanleiding van een verzoek om herbegrenzing wordt na een positieve beoordeling in de volgende actualisatieronde meegenomen. Dat betekent in principe dat verzoeken die voor 1 januari worden ingediend worden meegenomen in de eerste ronde (terinzagelegging mei/ juni en vaststelling in september) en verzoeken ingediend voor 1 juli in de tweede ronde (ter inzage december/ januari en vaststelling einde eerste kwartaal).
Waar in de toelichting gesproken wordt over werkingsgebied wordt dit aangepast naar locatie.
De verwijzing naar bijlage VII komt te vervallen.
In de toelichting op het eerste lid wordt '1 januari 2024' vervangen door '1 juli 2024'.
Na de toelichting op het tweede lid wordt onder vernummering van de toelichting op het derde lid een nieuwe toelichting toegevoegd:
Lid 3 Voldoen met het houden van minder dieren
Het derde lid bevat een mogelijkheid om met het houden van minder dieren te voldoen aan de ammoniakreductie-eisen waaraan huisvestingsystemen op grond van het eerste lid moeten voldoen. Hierbij wordt uitgegaan van de diercategorie en het aantal dieren dat legaal mag worden gehouden binnen feitelijk gerealiseerde capaciteit op grond van de vergunning(en) of melding Activiteitenbesluit die op 1 januari 2023 gold.
Bij feitelijk gerealiseerde capaciteit gaan wij uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit. Wij sluiten hiermee aan op de begripsbepaling zoals die in de beleidsregel Omgevingsrecht voor extern salderen is opgenomen.
Om gebruik te maken van de mogelijkheid om met minder dieren aan de ammoniakreductie-eisen te voldoen, is een aanpassing/ gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning voor de N2000-activiteit of bij gebreke daarvan de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit of de melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, vereist. De intrekking van stikstofruimte kan niet worden ingezet ten behoeve van extern salderen.
In artikel 3.99, tweede lid, wordt de datum 1 januari 2023 vervangen door 1 oktober 2023.
In artikel 3.100 eerste lid, onder het kopje grondgebondenheid wordt de tekst 'Voor de bepaling hiervan ...... van de RVO.' vervangen door:
Voor de bepaling hiervan geldt het aantal GVE per hectare grond die, behalve voor biologische veehouderijen, gelegen is binnen een straal van 15 km van de veehouderij en waarover het bedrijf langdurig beschikt of kan beschikken, berekend op basis van grond in eigendom, erfpacht of langdurige pacht, alsmede de minimale oppervlakte overige grond zoals over de drie meest recente, achtereenvolgende jaren gerapporteerd in de gecombineerde opgave van de RVO.
In artikel 3.101, eerste lid, onder a en d, wordt de datum 1 januari 2024 vervangen door 1 juli 2024.
De tekst onder het kopje Vermindering aantal dieren op het bedrijf, wordt als volgt aangepast:
Bij feitelijk gerealiseerde capaciteit gaan wij uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit. Wij sluiten hiermee aan op de begripsbepaling zoals die in de beleidsregel Omgevingsrecht voor extern salderen is opgenomen. De stikstofruimte die niet benut wordt door het houden van minder dieren kan niet worden ingezet ten behoeve van extern salderen. Voorts wordt uitgegaan van de diercategorie en het aantal dieren dat legaal mag worden gehouden binnen feitelijk gerealiseerde capaciteit op grond van de vergunning(en) of de melding Activiteitenbesluit die op 1 juli 2022 gold.
Sinds de uitspraak Logtse baan van de Raad van State d.d. 20-01-2021 is geen natuurvergunningplicht meer bij intern salderen. Hierdoor kan het voorkomen dat er bij een uitbreiding van dieraantal met toepassing van een emissiearme stalsysteem geen Wnb-vergunning nodig was voor de nieuwe situatie en er nog een Wnb-vergunning is voor het eerder gehouden dieraantal. In zo'n situatie wordt uitgegaan van de verleende omgevingsvergunning milieu of de melding Activiteitenbesluit voor de nieuwe dieraantallen.
Onder vernummering van het huidige kopje h t/m j, wordt een nieuw kopje h opgenomen met de volgende tekst:
Gedeputeerde Staten ontvangen regelmatig verzoeken om kunstwerken van een schildering te voorzien. Gedeputeerde Staten bezien of de beschildering geen aantasting geeft van het kunstwerk en of de beschildering geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid.
Een omgevingsvergunning kan alleen door de gemeente worden aangevraagd. In aanvulling op de afweging op grond van artikel 4.8 wordt tevens bezien of de beschildering geen onevenredige aantasting meebrengt van de fysieke leefomgeving, waaronder effect op milieu of landschap.
De toelichting op artikel 5.1 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
De instructieregels in dit hoofdstuk hebben tot doel dat de gemeenteraad (of in een voorkomend geval het college van burgemeester en wethouders) toepassing geeft aan de inhoud van de regels bij de vaststelling van een omgevingsplan. Deze instructieregels voor het omgevingsplan zijn opgenomen vanuit provinciaal belang. Er is niet gekozen om zelf als provincie algemene regels voor activiteiten op te stellen omdat het doelmatig en doeltreffend is dat gemeenten voor de betreffende activiteit algemene regels vastleggen in het omgevingsplan. Met een instructieregel borgt de provincie dat (delen van) het provinciaal beleid bij de vaststelling van het omgevingsplan worden betrokken en blijft er afwegingsruimte voor gemeenten om eigen beleid te voeren. De instructieregels bevatten soms afwegingscriteria en soms concrete voorwaarden. Dat is afhankelijk van het onderwerp en doel waarvoor de regel is gesteld. Belangrijk om op te merken is dat in hoofdstuk 10 Overgangsrecht en slotbepalingen een eerbiedigende werking is opgenomen voor bestaande activiteiten en functies. Die worden dus in beginsel niet door deze omgevingsverordening geraakt.
De instructieregels uit dit hoofdstuk zijn naast besluiten tot vaststellen of wijzigen van het omgevingsplan ook van toepassing op:
• de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit: in artikel 5.21, tweede lid, onder 2, van de Omgevingswet juncto artikel 8.0b en 8.0c van het Besluit kwaliteit leefomgeving is vastgelegd dat het college van B&W (of in een voorkomend geval GS) de instructieregels uit de omgevingsverordening moet toepassen als beoordelingsregel voor de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit;
• het projectbesluit van het waterschap of van Gedeputeerde Staten: dit volgt uit de instructieregels aan het waterschapsbestuur en Gedeputeerde Staten, die in hoofdstuk 6 of 7 van deze omgevingsverordening zijn opgenomen.
De wet biedt de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten, vanwege een provinciaal belang, gevallen aanwijst waarbij voor de vergunningverlening voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit advies (met instemming) bij hen gevraagd moet worden. Het al dan niet instellen van advies (met instemming) vraagt een aparte afweging die afhankelijk is van problematiek, tijd, politiek, en praktijk. Gedeputeerde Staten stellen daarom in een apart besluit de aanwijzing van gevallen van provinciaal belang vast. Bij deze aanwijzing gaat het om gevallen van een provinciaal belang dat niet doelmatig of doeltreffend door een gemeente kan worden uitgeoefend. Vanuit de afweging over het al dan niet instellen van advies (met instemming) komen in beginsel de volgende categorieën van gevallen in aanmerking:
Tot slot wijzen wij er op dat niet alle ontwikkelingen met een buitenplanse omgevingsplanactiviteit vergund kunnen worden. Een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is per definitie gericht op het vergunnen van een activiteit en niet op het weghalen van de juridische regeling die een bestaande activiteit of functie toestaat. Bij sommige ontwikkelingen geldt vanuit de instructieregels dat juridisch wordt geborgd dat de bestaande (vaak milieubelastende) activiteit niet langer mag worden uitgeoefend. Dat kan alleen door een wijziging van het omgevingsplan. Of is er een maximum omvang voor bouwpercelen opgenomen. Als die omvang vastligt in het omgevingsplan, kan er geen activiteit buiten dat bouwperceel vergund worden; dan wordt de maximale omvang van het bouwperceel immers (virtueel) overschreden.
Op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak over de afwijkvergunning ex artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan een omgevingsvergunning die zich richt op het vergunnen van een activiteit niet de juridische mogelijkheden wegnemen die in het bestemmingsplan staan. De buitenplanse omgevingsplanactiviteit is ook gericht op het vergunnen van een nieuwe activiteit zodat daarin geen juridische borging kan worden opgenomen dat de functie niet langer op het perceel is toegestaan, ook niet door het opnemen van voorwaarden in de omgevingsvergunning. Dergelijke ontwikkelingen kunnen dus niet met toepassing van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden vergund omdat niet voldaan kan worden aan de instructieregels. Uit het systeem van de wet volgt dan dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning moet worden geweigerd.
De bestaande tekst wordt een nieuw op te nemen kopje: Eerste lid geplaatst.
De passage "onder d." met bijbehorende tekst wordt aangepast naar "onder e". Voor onderdeel b, wordt in de toelichting na de tweede alinea de volgende tekst opgenomen:
Om het zorgvuldig ruimtegebruik binnen bestaand ruimtebeslag te bevorderen is onder b. opgenomen dat bij ontwikkelingen eerst wordt afgewogen of intensivering van gebruik binnen bestaand ruimtebeslag mogelijk is, zoals door meervoudig ruimtegebruik of verticale bouw. Intensivering is in het algemeen van belang, maar speelt zeker ook een rol bij grootschalige bebouwing die voor grootschalige logistiek wordt gebruikt. Door kantoren boven de distributieruimte te plaatsen, parkeren en energieopwekking op daken te realiseren of door stadslandbouw op daken te ontwikkelen, wordt schaarse ruimte efficiënter benut en kan nieuw ruimtebeslag worden beperkt. Met deze instructieregel wordt verplicht dat alvorens er uitbreiding van ruimtebeslag plaatsvindt eerst de mogelijkheden voor intensivering in beeld te brengen en te benutten.
Er wordt een nieuw kopje Tweede lid opgenomen, dat als volgt luidt:
Als na zorgvuldige afweging blijkt dat de mogelijkheden voor de gewenste ontwikkeling binnen bestaand ruimtebeslag niet mogelijk zijn, kan een omgevingsplan ook voorzien in een uitbreiding als dat past binnen de voorwaarden die voor die ontwikkeling in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Uitbreiding is ook gelijktijdig met de vestiging van een functie of activiteit mogelijk op een bestaand bouwperceel dat te klein is voor de gewenste ontwikkeling.
Er wordt een toelichting ingevoegd voor paragraaf 5.1.3 Versterken omgevingskwaliteit die als volgt luidt:
In deze paragraaf zijn diverse maatwerkmogelijkheden opgenomen. Maatwerk biedt een mogelijkheid om vanwege specifieke omstandigheden een uitzondering te maken op het bestaande beleid. In het geval van deze Omgevingsverordening kan met een maatwerkregeling een uitzondering worden gemaakt op de instructieregels over een bepaald onderwerp. Daarom vragen die bepalingen om een specifieke afweging en invulling. Daarbij is niet alles mogelijk, ook niet als door een bepaald initiatief of voor een bepaalde ontwikkeling in een plan is aangegeven dat aan alle gestelde voorwaarden is voldaan. De kwalitatieve voorwaarden zijn opgenomen als aandachtspunten, die gezamenlijk door partijen verder worden ingevuld en vormgegeven. Het zijn nadrukkelijk geen afvinklijstjes! Aan de kwalitatieve voorwaarden wordt via diep-rond-breed (door toepassing van de Principes voor een evenredige toedeling van functies) gezamenlijk vorm en inhoud gegeven. Afstemming met een beleidsmedewerker die gespecialiseerd is in bijvoorbeeld water-, energie- of landbouwbeleid is niet afdoende als het gaat om toepassing van maatwerk voor omgevingskwaliteit. Bij maatwerk gaat het altijd om een integrale afweging van de verschillende belangen die spelen in een gebied en over meerwaardecreatie: wat kan de ontwikkeling betekenen voor andere doelen in het gebied. Daarom is specifieke betrokkenheid van een deskundige voor omgevingskwaliteit als voorwaarde opgenomen. Overigens mag uiteraard verwacht worden dat een provincie medewerker dat ook zelf aangeeft en dat die tijdig een collega vanuit omgevingskwaliteit bij een plan betrekt.
Doordat maatwerk altijd is toegespitst op een concrete ontwikkeling, van een bepaalde initiatiefnemer, in een bepaald gebied en soms in een bepaalde tijd, is het in veel gevallen niet mogelijk om voor die ontwikkelingen 'standaardregels' in het omgevingsplan op te nemen.
Algemeen
In het verleden bestonden er diverse regelingen die vanuit een rood-voor-groen benadering ontwikkelingen mogelijk maakte:
Rood voor groen betekent dat een ontwikkeling plaatsvindt vanuit de wens om een 'groen' doel te realiseren. Groen vanuit een brede betekenis, zoals de sloop van leegstaande gebouwen, de aanleg van natuur of landschapselementen, behoud van cultuurhistorisch waardevol landschap en gebouwen of de aanleg van extensieve recreatieve voorzieningen. Om het groene doel te realiseren, wordt de ontwikkeling van een rode functie ingezet. Met de opbrengst van die rode ontwikkeling in het Landelijk gebied (bijvoorbeeld de bouw van een woning of de ontwikkeling van een recreatieve of niet-agrarische functie), wordt dan het groene doel gerealiseerd.
De meeste van bovenstaande regelingen stammen uit de jaren 2000-2005. De voorwaarden voor toepassing van de regeling passen daarom niet altijd meer bij de uitgangspunten van deze tijd. Bijvoorbeeld bij ruimte voor ruimte kunnen alleen varkens- en pluimveebedrijven meedoen in voormalige reconstructiegebieden. De regeling is gebaseerd op de problematiek begin deze eeuw terwijl de huidige problematiek ook melkveehouders en bedrijven buiten de voormalige reconstructiegebieden betreft. En de landgoederenregeling was erg gedetailleerd waardoor creativiteit en afweging naar specifieke gebiedskenmerken steeds vaker achterwege bleef. Bijvoorbeeld: bij de landgoederenregeling werd in het verleden per wooneenheid van 750 m3 als tegenprestatie de aanleg van 2,5 hectare natuur gevraagd. Er werden daarbij geen eisen gesteld aan wat voor natuur of de locatie van de nieuwe natuur. Hierdoor ontstonden losliggende natuurgebiedjes die vanuit de kwaliteit en samenhang van het Natuur Netwerk Brabant slechts weinig bijdroegen. Bovendien stuitte de regeling soms op problemen in geval van een zorglandgoed.
Daarom is vanwege de opstelling van de omgevingsverordening aan Brabant Advies gevraagd advies te geven over een nieuwe regeling. Dit heeft geleid tot het op 10 juli 2020 uitgebrachte rapport 'Een nieuwe aanpak voor rood en groen'. Brabant Advies beveelt een nieuwe aanpak aan waarbij de gemeente als eerste aan zet is maar met een stevige rol voor de provincie om kennisontwikkeling, eenheid van beleid en het versterken van omgevingskwaliteit te ondersteunen. Gebaseerd op dit advies en ervaringen uit de praktijk, zijn in deze omgevingsverordening de oude regelingen samengevoegd. Doordat de doelen van de eerdere regelingen zijn gehandhaafd, zijn de basisuitgangspunten niet veranderd maar wel algemener geformuleerd. Daardoor biedt de regeling meer mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen en het combineren van opgaven. Bijvoorbeeld door te voorzien in een vraag voor de ontwikkeling van (tijdelijke) tiny houses. Vanuit de oude regeling was dat niet mogelijk. Met de nieuwe regeling kan meer maatwerk geleverd worden.
Algemene voorwaarden lid 1
De nieuwe regeling biedt meer mogelijkheden voor ontwikkelingen in het landelijk gebied, zolang deze als doel hebben de omgevingskwaliteit te versterken. Belangrijkste voorwaarde is dat een initiatief de realisering van de 'groene ontwikkeling' als doel heeft. De rode ontwikkeling (de toe te laten gebruiks- of bouwactiviteit) staat ten dienste van dat groene doel en wordt daarvoor volledig ingezet. Daarom is opgenomen dat de rode ontwikkeling tot doel heeft om de omgevingskwaliteit te versterken en daarvoor de middelen biedt.
De fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit gaat altijd om feitelijk nog te realiseren omgevingskwaliteit. Het is daarom niet mogelijk om in het verleden gerealiseerde kwaliteitswinst in te brengen. Er moet daarom een directe koppeling liggen tussen de toe te laten activiteit en de fysieke tegenprestatie in versterken omgevingskwaliteit. Vanuit de uitvoerbaarheid van de regeling kan er soms een beperkte tijd liggen tussen beide ontwikkelingen. Dat is uiteraard wel mogelijk.
'Groen' heeft in de rood-voor-groen benadering een brede betekenis: het versterken van omgevingskwaliteit. Dat impliceert dat de inzet (mede) is gericht op algemene belangen en dat het niet alleen een individueel belang betreft. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanleg van natuur en landschapselementen, sloop van leegstaande gebouwen, behoud en versterking van cultuurhistorische waarden en kenmerken, klimaatmaatregelen maar ook het verminderen van emissies van milieuhinderlijke stoffen. Uiteraard rekening houdend met de specifieke kenmerken, waarden en functies in een gebied. Wij benadrukken dat de opgenomen invulling van versterken van omgevingskwaliteit geen limitatieve opsomming betreft. Uitgangspunt van de regeling is wel dat de versterking van omgevingskwaliteit is gericht op de fysieke leefomgeving van het landelijk gebied.
Er geldt voorts een anti-dubbeltelbepaling. Als het versterken van de omgevingskwaliteit al is verzekerd vanwege een wettelijke verplichting of vanwege deelname aan een regeling, dan kan die versterking niet (nogmaals) ingebracht worden voor de toepassing van deze regeling. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een regeling waarbij een bedrijf een sloopverplichting heeft vanwege deelname. Of een subsidie die is ontvangen voor de aanleg van natuur.
De fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit moet juridisch zijn geborgd. Het is aan gemeente en initiatiefnemer om hieraan concreet invulling te geven. Denkbaar is dat gewerkt wordt met voorwaarden die het beoogde gebruik of het mogen verrichten van de gebruiksactiviteit koppelen aan de voorwaarde dat de fysieke tegenprestatie is gerealiseerd en dat die ook in stand wordt gehouden. Daarnaast wordt een op de activiteit en fysieke versterking van omgevingskwaliteit gerichte regeling in het omgevingsplan verwacht. In sommige gevallen is het ook denkbaar dat wordt gewerkt met kwalitatieve verplichtingen. De borging moet op zo'n wijze zijn vorm gegeven dat die juridisch handhaafbaar en afdwingbaar is.
Een andere algemene voorwaarde gaat over de volhoudbaarheid van de ontwikkeling. Is er met de kennis van nu, ook richting de toekomst behoefte aan de ontwikkeling of gaat het om een tijdelijke functie? Het is ongewenst om nu nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken waardoor de leegstand van de toekomst ontstaat. Maar ook of een initiatief economisch levensvatbaar is: is er een goede bedrijfseconomische onderbouwing van het initiatief? De te ontwikkelen gebruiks- of bouwactiviteit moet verder uiteraard passen binnen de ontwikkelingsrichting van een gebied (artikel 5.12).
Bij het mogelijk maken van de gebruiks- of bouwactiviteit wordt toepassing gegeven aan meerwaardecreatie (artikel 5.10); dat betekent bijvoorbeeld dat er aandacht is voor energietransitie, klimaatmaatregelen, duurzaam bouwen, leefbaarheid etc.
De activiteit en de beoogde fysieke tegenprestatie moeten voorts uiteraard passen binnen algemene uitgangspunten van deze verordening. Daaronder valt ook dat de nieuwe bouw- of gebruiksactiviteit op zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.
Overleg
Toepassing van deze regeling vraagt om maatwerk per geval. Daarom is geen concrete regeling uitgewerkt voor de tegenprestatie. De tegenprestatie wordt in breed overleg met betrokken partijen, waaronder de provincie, ingevuld. Het is een nieuwe regeling en daarom is het, zeker in het begin, belangrijk dat binnen de provincie op een gelijke manier met de regeling wordt omgegaan. Daarom is opgenomen dat een deskundige op het gebied van omgevingskwaliteit vanuit de provincie bij de ontwikkeling van het plan wordt betrokken.
Beleidsregel
Gedeputeerde Staten hebben een beleidsregel vastgesteld die invulling geeft aan de minimale omvang van de fysieke tegenprestatie die verwacht wordt bij het toevoegen van een woning (lid 3, onderdeel a). In de beleidsregel zijn de uitgangspunten opgenomen die Gedeputeerde Staten hanteren voor de kosten van sloop, aanleg van natuur en landschapselementen of het inleveren van stikstofruimte. De beleidsregel bevordert een gelijke toepassing binnen de provincie.
Monitor
Brabant Advies concludeert in zijn rapport ook de wenselijkheid om de effecten van de toepassing van rood-voor-groen beter te monitoren en te evalueren. Daarom is een jaarlijkse rapportageplicht opgenomen voor Gedeputeerde Staten. Zo'n rapportageplicht kan ook bijdragen aan kennisontwikkeling en kennisdeling door goede voorbeelden uit te dragen.
Sanering milieuhinderlijke activiteit (lid 2)
De voormalige Ruimte voor ruimte regeling had mede tot doel een aanzienlijk milieuwinst te realiseren. Ook deze regeling voorziet daarin. Het is daarbij van belang dat als een rode ontwikkeling wordt ingezet om de sanering van milieuhinder te bereiken, ook geborgd wordt dat daadwerkelijk een sanering en niet alleen een -al dan niet tijdelijke- vermindering van hinder aan de orde is. Dat betekent dat het omgevingsplan juridisch vastlegt dat de activiteit niet langer is toegestaan. Het betekent ook dat bij de sanering van een milieuhinderlijke activiteit, alle op de locatie rustende rechten en vergunningen voor die activiteit ingetrokken moeten worden. Dat omvat alle aspecten, zoals de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, de Natura-2000 activiteit, de Flora- en fauna activiteit of een lozingsactiviteit. Dit betekent ook dat er geen mogelijkheden bestaan om de op de locatie rustende rechten of toestemmingen te verhandelen of in te zetten op een andere locatie. De regeling gaat ervan uit dat alle toestemmingen zijn ingetrokken.
Tot de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Noord-Brabant was het conform de oude RvR-regeling mogelijk om dierrechten voor varkens- en kippenhouderijen ter hoogte van 3500 kg fosfaat in te zetten als fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit. Het bestemmingsplan bevatte dan het bewijs dat deze verhandelbare rechten door de rvo zijn doorgehaald. Onder de Omgevingsverordening is deze mogelijkheid vervallen omdat deze dierrechten niet gekoppeld zijn aan de locatie. Het inleveren en intrekken van de omgevingsvergunning voor de Natura2000-activiteit kan als fysieke tegenprestatie worden ingebracht. Dit is in een beleidsregel uitgewerkt.
Specifieke voorwaarden lid 3
In het derde lid zijn een aantal randvoorwaarden uitgewerkt voor specifieke ontwikkelingen. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de oude regelingen maar meer algemeen geformuleerd. Dit artikel biedt daarbij de grondslag voor diverse initiatieven. Dit artikel gaat niet om de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels door de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte. Daarvoor is een grondslag opgenomen in artikel 5.15.
Toevoegen woning (onderdeel a)
Belangrijk aandachtspunt bij het toevoegen of bouwen van een woning met als doel de omgevingskwaliteit te versterken, is dat de tegenprestatie in omgevingskwaliteit in de verordening is vastgelegd. Hierbij is een koppeling gelegd met de tegenprestatie die geldt voor de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel. Dit is gedaan om een gelijkwaardig speelveld te scheppen tussen gemeenten binnen de provincie maar ook met de verplichte inspanning van de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte bij de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel. De regeling in onderdeel a kan niet worden toegepast in geval van rijks- en gemeentelijke monumenten of cultuurhistorisch waardevolle complexen die op de Cultuurhistorisch waardenkaart zijn beschreven. Daarvoor is in onderdeel d een regeling opgenomen.
Wij vinden het vragen van een tegenprestatie met als doel het versterken van de omgevingskwaliteit redelijk omdat de regeling via maatwerk inbreuk maakt op basisprincipes van deze verordening, zoals het verbod op nieuwvestiging of het verbod op het toevoegen van individuele woningen in landelijk gebied. De omvang van de fysieke tegenprestatie is in een beleidsregel uitgewerkt. Vanuit de maatschappelijke behoefte zijn in die beleidsregel voor verschillende typen woningen uitgangspunten vastgelegd en maatwerktitels ontwikkeld door de Ontwikkelingsmaatschappij. Naast de klassiek grotere vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen, is er beleid ontwikkeld voor kleinere twee-onder-een-kapwoningen, kleinere wooneenheden in een bouwmassa van 1000 m3, tiny houses en inpandige splitsing van karakteristieke bebouwing.
Wat onder karakteristieke bebouwing wordt verstaan, verschilt per geval. Karakteristieke bebouwing omvat de door gemeenten in het eigen erfgoedbeleid aangewezen bebouwing met cultuurhistorische waarden maar ook andere beeldbepalende bebouwing waarvan de gemeente behoud wenselijk vindt. In het geval dat bebouwing vanuit erfgoedbeleid niet is aangewezen, bevat het plan een onderbouwing waarom de bebouwing beeldbepalend is. Voorheen bevatte de verordening voor de splitsing van woonboerderijen of cultuurhistorische bebouwing een aparte regeling. Deze regeling werd als onduidelijk en rechtsongelijk ervaren omdat de toepassing voor splitsing van beeldbepalende woonboerderijen en cultuurhistorische bebouwing verschilde. De regeling is daarom aangepast en versoberd. De mogelijkheid voor het inpandig toevoegen van een woning (of meerdere wooneenheden) wordt met deze regeling voor alle situaties gelijk waardoor voor cultuurhistorisch waardevolle boerderijen, andere cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, beeldbepalende woonboerderijen en overige beeldbepalende bebouwing gelijke uitgangspunten gelden. Vanuit het doel van de regeling -versterken en behouden omgevingskwaliteit- wordt in ruil voor de toevoeging van een woning gevraagd dat in het omgevingsplan de karakteristieke kenmerken worden beschreven en beschermd en dat uit- en aanbouwen worden tegengegaan.
Omdat er nog steeds een opgave ligt voor de ORR om in het verleden gedane investeringen terug te verdienen, vragen wij aan gemeenten om in overleg te treden met de ORR om te bezien of een ontwikkeling ook kan bijdragen aan die opgave.
Vanuit omgevingskwaliteit is de voorwaarde gesteld dat het toevoegen van een woning alleen op een passende locatie mogelijk is. Een toename van verspreid liggende bebouwing in het landelijk gebied is niet wenselijk, vanuit omgevingskwaliteit, toename van mobiliteit, verrommeling en de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische functies. Voor inpandige splitsing van karakteristieke bebouwing is een aparte bepaling opgenomen.
Onderdeel a biedt dus de mogelijkheid voor de bouw of toevoeging van een incidentele woning of als dat aanvaardbaar is in de omgeving enkele woningen, op passende plekken in het buitengebied. Deze regeling is niet bedoeld om grotere clusters van woningen te ontwikkelen of een stedelijke ontwikkeling. Daarvoor zijn regels opgenomen in Afdeling 5.5 Ontwikkeling van stedelijke functies en mobiliteit.
In het vierde lid is uitgewerkt wat onder een passende locatie wordt verstaan. Een passende locatie ligt in of aansluitend op een bebouwingsconcentratie, Bebouwd gebied of Stedelijk gebied. De invulling van wat in deze verordening onder een passende locatie wordt verstaan, laat onverlet dat de gemeente ook altijd de afweging moet maken of het toevoegen van een woning aanvaardbaar is vanuit de ontwikkelingsrichting van een gebied. Voor inpandige splitsing van karakteristieke bebouwing geldt dat die al op een bepaalde locatie aanwezig zijn zodat alleen de afweging vanuit de ontwikkelingsrichting vereist is.
Ontwikkeling van een nieuw landgoed (onderdeel b)
De landgoedregeling is bedoeld om meer natuur in het buitengebied te realiseren en om kwaliteit en allure aan het buitengebied toe te voegen. Het is daarom van belang om omgevingskwaliteit en de 'kwaliteit van het ontwerp' te betrekken. Onder de kwaliteit van het ontwerp wordt verstaan: eenheid tussen bebouwing en landgoed, eenheid in vorm/uitstraling van de aanwezige bebouwing, zoveel mogelijk concentratie van bebouwing en de wijze waarop gebruik is gemaakt van kenmerken van de omgeving. Hoewel van belang, is dit niet goed in formele regels te “vangen”.
De voorwaarden voor een landgoed zijn daarom tot enkele basisvoorwaarden teruggebracht.
Een landgoed is een ruimtelijke eenheid van aaneensluitende gronden met een omvang van ten minste 10 hectare. Reden hiervoor is dat een kleinere omvang tot gevolg heeft dat allerlei kleine initiatieven ontwikkeld kunnen worden die onvoldoende robuust zijn. Het landgoed kan bestaande woningen of bestaande agrarische bedrijven omvatten en gronden die binnen het Natuurnetwerk Brabant (NNB) liggen. Vanwege de natuurdoelen die voor het NNB gelden, is het niet gewenst dat de bebouwing voor het landgoed daarbinnen wordt gerealiseerd. De tegenprestatie voor het oprichten van landgoedwoningen wordt verplicht ingezet ten behoeve van bij het gebied passende natuurontwikkeling op het landgoed en behoud van de op het landgoed aanwezige waarden. Voor het type natuur dat passend is bij gebied kan in veel gevallen aansluiting worden gezocht bij het natuurbeheerplan. Het is aan te bevelen hierover tijdig in overleg te treden met de provincie. Een landgoed bestaat -nadat de ontwikkeling is afgerond- ten minste voor 50% uit gerealiseerde natuur. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Natuurschoonwet. De 50% gerealiseerde natuur kan bestaan uit:
Natuurontwikkeling
Voor de invulling van NNB-waardige natuur wordt kwalitatief bezien of de aan te leggen en aan het NNB toe te voegen natuur vanuit ecologische doelen daadwerkelijk NNB-waardig is. Het gaat bij de ontwikkeling van een nieuw landgoed dus niet alleen om de kwantiteit van het natuuroppervlak, maar juist ook om de bijdrage die de nieuwe natuur levert aan de kwaliteit en de ruimtelijke samenhang van het NNB. Inrichting (op korte termijn), beheer en ontwikkeling moeten daarbij duurzaam zijn geborgd. In de praktijk betekent dit dat de toe te voegen natuur wordt aangelegd op een perceel dat grenst aan het huidige NNB en dat voldoet aan een of meer van de volgende ecologische criteria:
Ruimtelijke inrichting van het landgoed
Op een onderschikt deel van het totale landgoed kan een 'rode' ontwikkeling plaatsvinden door nieuwe gebruiksactiviteiten toe te laten. Het kan dan gaan om landgoedwoningen of een andere bij het landgoed passende functie. De 'rode' ontwikkeling moet in een evenredige verhouding staan tot de omvang en kwaliteit van de nieuwe natuur, waarvoor het landgoed wordt ontwikkeld. Een inrichtingsplan geeft inzicht in de oppervlakte, inhoud en hoogte van de te realiseren bebouwing (landgoedwoningen of andere functie). Vanuit de principes voor een evenredige toedeling van activiteiten en functies (paragraaf 5.1.2) biedt de onderbouwing van het omgevingsplan inzicht in de effecten van de gewenste ontwikkeling op omliggende waarden en functies, waaronder mobiliteit. Voor een goede ruimtelijke inrichting van het landgoed hanteren wij als uitgangspunt dat:
Ontwikkeling op een bestaand landgoed (onderdeel c)
De regeling in onderdeel b is opgenomen voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Op bestaande landgoederen is het vanwege instandhoudingsdoelen van zo'n landgoed soms ook gewenst ontwikkelingen mogelijk te maken. Bij een dergelijke ontwikkeling wordt waar mogelijk toepassing gegeven aan de bepalingen onder b. Het onverkort vasthouden aan alle uitgangspunten is daarbij niet altijd mogelijk. Vroegtijdig overleg met medewerkers van de provincie is gewenst.
Het gaat hier niet om landgoederen die als cultuurhistorisch waardevol complex zijn opgenomen op de Cultuurhistorische waardenkaart. Daarvoor geldt onderdeel d.
Behoud en versterking van cultuurhistorische waarden en kenmerken (onderdeel d)
De mogelijkheid voor ontwikkeling richt zich behoud en herstel van cultuurhistorische waarden en kenmerken van provinciaal belang. De regeling biedt daartoe de mogelijkheid voor het toelaten van nieuwe gebruiksactiviteiten, waaronder woonfuncties- in of bij:
Een concreet plan bevat de volgende elementen:
Naast de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de locatie en directe omgeving bepalen ook andere in de omgeving aanwezige waarden de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling. Een ligging in het Natuurnetwerk Brabant kan betekenen dat alleen kleinschalige, relatief extensieve nieuwe activiteiten aanvaardbaar zijn. In het algemeen geldt daarom dat bij toepassing van deze regeling de gemeente de voorgenomen functiewijziging afweegt in relatie tot de algemene visie op het gebied en het te voeren beleid. Bij het toelaten van nieuwe functies geldt binnen een aangeduid complex dat ook nieuwvestiging mogelijk is. Hierbij moet uiteraard ook ingegaan worden of de nieuwe functie inpasbaar is gelet op de aanwezige en/of verdwenen cultuurhistorische waarden.
Passende locatie (lid 4)
Deze regeling maakt de bouw van een woning mogelijk in Landelijk gebied binnen een bebouwingsconcentratie in Landelijk gebied of op locaties die ter afronding aansluiten op Stedelijk gebied, Bebouwd gebied of een bebouwingsconcentratie. Daarnaast is het mogelijk een woning te realiseren binnen bestaand ruimtebeslag van Stedelijk gebied, Bebouwd gebied (artikel 5.57) of inpandig bij karakteristieke bebouwing. Vanwege de omstandigheid dat in sommige gebieden al veel ruimte in de bebouwingsconcentraties is benut, is opgenomen dat een woning ook aansluitend op een bebouwingsconcentratie, bebouwd- en stedelijk gebied kan worden opgericht. Hiervoor geldt dat er in zo'n geval sprake moet zijn van een logische afronding van de aanwezige bebouwing.
In de begripsbepalingen is een definitie opgenomen wat onder bebouwingsconcentratie wordt verstaan. Het gaat daarbij altijd om een verzameling van meerdere bouwpercelen met daarop aanwezige hoofd- en bijgebouwen. Een verzameling gebouwen op 1 perceel ten behoeve van de daar toegelaten functie betreft een bouwperceel en is als zodanig ook in de Omgevingsverordening gedefinieerd.
Niet iedere bebouwingsconcentratie is geschikt voor het toevoegen van een woning. Daarom geldt ook altijd dat de ontwikkeling moet passen binnen de ontwikkelingsrichting van een gebied en niet in strijd mag zijn met overige beleidsdoelen. Niet alle dorps- en stadsranden of bebouwingsconcentraties zijn dan geschikt. Een ontwikkelingsrichting houdt immers integraal rekening met de waarden en belangen vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, recreatie, landbouw en overige aspecten, zoals de aanwezige dorps- of stedelijke structuur, mobiliteit, energie etcetera. Als een dorpsgrens bijvoorbeeld duidelijk gemarkeerd wordt door een weg, kan het in zo'n situatie niet wenselijk zijn om een nieuwe aanzet voor verstedelijking aan de overzijde van de weg te ontwikkelen. Of als een bebouwingsconcentratie in een gebied ligt met een overwegende agrarische functie kunnen nieuwe ontwikkelingen belemmerend voor die functie zijn. Dat is per situatie uiteraard verschillend. Het is overigens een mogelijkheid om aansluitend op een bebouwingsconcentratie, bebouwd gebied of stedelijk gebied een woning toe te staan en nadrukkelijk geen verplichting.
In het vijfde lid is aangegeven dat als dit artikel wordt toegepast, de daar genoemde bepalingen niet gelden.
De tekst onder het kopje Ruimte voor ruimte verbreed wordt als volgt aangepast:
In het verlengde van de Rbv heeft de provincie een verbrede aanpak ontwikkeld. Met deze verbrede aanpak is subsidie verleend voor de sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, is geïnvesteerd in de sanering van voormalige militaire complexen en -terreinen, is een bijdrageregeling sloop ongewenste bebouwing in het buitengebied (SOBB) ingesteld, is een groot milieuhinderlijk bedrijf gesaneerd en hebben gemeenten stimuleringsbijdragen ontvangen gericht op het versterken van omgevingskwaliteit in die gemeente.
In de toelichting op artikel 5.34 wordt de passage 'Als een gemeente onder toepassing van de nee, tenzij ..... niet wenselijk.' vervangen door:
Als het omgevingsplan waarin de aantasting is vastgelegd, in werking is getreden passen Gedeputeerde Staten periodiek de begrenzing aan van de locatie NNB omdat er anders voor die ontwikkeling beperkingen blijven gelden. Bij het toezicht op de vaststelling van een omgevingsplan bezien Gedeputeerde Staten of op correcte wijze invulling is gegeven aan de opgenomen voorwaarden die in artikel 5.34 zijn opgenomen.
In de toelichting op artikel 5.35 vervalt de laatste volzin.
De eerste alinea tot het kopje Uitvoering wordt vervangen door:
Vanuit de provinciale natuurdoelen is het belangrijk dat het netwerk van natuurgebieden zo snel mogelijk en zo robuust mogelijk wordt gerealiseerd. Daarom is opgenomen dat de locatie waar fysieke compensatie plaatsvindt moet bijdragen aan samenhang en kwaliteit van het NNB. Dit bevordert dat er geen nieuwe 'losliggende' natuurgebieden ontstaan en dat de compensatie bijdraagt aan het beoogde netwerk van natuurgebieden. Of en wanneer er sprake is van een locatie die bijdraagt aan samenhang en kwaliteit van het NNB is maatwerk. Het is daarom aan te raden om de provincie in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de compensatielocatie en de inrichting van het gebied.
Voorts geldt dat op de compensatielocatie de functie natuur geborgd moet worden en dat de te realiseren natuur beschermd wordt. Daarom is opgenomen dat toepassing gegeven moet worden aan artikel 5.30 van deze verordening, waarin die bescherming is opgenomen.
Aan de toelichting wordt een passage toegevoegd die als volgt luidt:
Vanwege de gewijzigde systematiek van kaartaanpassingen is een derde lid toegevoegd. Gemeenten kunnen in het omgevingsplan onder de daar gestelde voorwaarden activiteiten of functies binnen de locatie NNB-ecologische verbindingszone mogelijk maken. Van belang is dat de functie van de ecologische verbindingszone gehandhaafd en geborgd wordt. In het geval dat een gemeente gebruik maakt van deze mogelijkheid moet gelijktijdig een vervangend gelijkwaardig alternatief voor de ecologische verbindingszone in het omgevingsplan worden aangewezen en beschermd overeenkomst artikel 5.30 Bescherming NNB. Dat betekent dus ook dat de realisering van de ecologische verbindingszone verzekerd moet zijn. Het is op grond van deze regeling niet mogelijk om opnieuw een zoekgebied voor de ecologische zone op te nemen. Wij willen uitstel van de realisering van de ecologische verbindingszones voorkomen. Het is essentieel dat voorafgaand aan de vaststelling van een omgevingsplan waarin de regeling uit het derde lid wordt toegepast, vroegtijdig overleg plaatsvindt met de provincie.
Aan de toelichting wordt een passage toegevoegd die als volgt luidt:
Vanwege de gewijzigde systematiek van kaartaanpassingen is een derde lid toegevoegd. Gemeenten kunnen in het omgevingsplan onder de daar gestelde voorwaarden activiteiten of functies binnen de locatie Behoud en herstel van watersystemen mogelijk maken.
In het geval dat een gemeente daarvoor een omgevingsplan wil vaststellen, moet er overeenstemming zijn met het waterschap. In het geval dat gemeente en waterschap geen overeenstemming bereiken, kan de gemeente bij de reguliere actualisatieronde een verzoek bij Gedeputeerde Staten indienen voor aanpassing van de grens van de betreffende locatie. Gedeputeerde Staten maken dan gebaseerd op dat verzoek en na overleg met het waterschap een integrale afweging of een aanpassing mogelijk of wenselijk is.
In de toelichting wordt 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' vervangen door 'werelderfgoed Hollandse Waterlinies'.
De toelichting van beide artikelen wordt aangevuld met de volgende passage:
Voor uitzonderingsgevallen is er een regeling opgenomen voor ontwikkelingen die het waterbergend vermogen van het gebied kunnen beperken. In het geval dat een gemeente daarvoor een omgevingsplan wil vaststellen, moet er overeenstemming zijn met het waterschap. In zo'n geval passen Gedeputeerde Staten nadat het omgevingsplan in werking is gegaan de begrenzing aan van de betreffende locatie in de omgevingsverordening. Het is niet wenselijk dat in zo'n geval beperkingen vanuit de Omgevingsverordening blijven gelden in zo'n gebied.
In het geval dat gemeente en waterschap geen overeenstemming bereiken, kan de gemeente bij de reguliere actualisatieronde een verzoek bij Gedeputeerde Staten indienen voor aanpassing van de grens van de betreffende locatie. Gedeputeerde Staten maken dan gebaseerd op dat verzoek en na overleg met het waterschap een integrale afweging of een aanpassing mogelijk of wenselijk is.
Aan de toelichting op artikel 5.56 wordt de volgende passage toegevoegd:
Er is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak sprake van een stedelijke ontwikkeling bij 12 woningen of meer. Soms zijn er plannen met een kleinere omvang die worden ontwikkeld aan de rand van stedelijk gebied vanuit de afronding van een stedelijke samenhangende structuur en ingegeven vanuit de taak die de gemeente heeft om te voorzien in voldoende woningen om in de woningbouwbehoefte te voorzien. Dergelijke plannen die vanuit het woningbouwprogramma worden ontwikkeld en die zijn afgewogen in de gemeentelijke woningbouwvisie of omgevingsvisie, kunnen bij gebleken noodzaak ook in landelijk gebied gerealiseerd worden. Daarom is daarvoor in het tweede lid een regeling opgenomen.
Eerste lid
Dit lid bevat een instructieregel in aanvulling op artikelen 5.55 en 5.56 waarin de basis voor stedelijke ontwikkelingen is opgenomen. Vanuit het beleid geldt dat voor grootschalige logistiek een selectief clusteringsbeleid wordt gevoerd. Hierover worden in regionaal verband afspraken gemaakt. Een omgevingsplan moet altijd passen binnen de gemaakte regionale afspraken. Daarnaast geldt in aanvulling op de algemene bepalingen voor stedelijke ontwikkeling, dat een omgevingsplan, die de ontwikkeling van grootschalige logistiek mogelijk maakt, bepalingen bevat dat die ontwikkeling aantoonbare regionale meerwaarde heeft.
Tweede lid
Het tweede lid bevat de instructieregel voor omgevingsplannen om de ontwikkeling van grootschalige logistiek binnen Beperking grootschalige logistiek te verbieden. Dit verbod omvat zowel nieuwvestiging, vestiging als uitbreiding van grootschalige logistiek. Van belang te melden is dat het begrip uitbreiding ingevolge de begripsbepaling in de Omgevingsverordening altijd de uitbreiding van een bedrijfsperceel/functieaanduiding betreft.
Derde en vierde lid
Het derde lid bevat de mogelijkheid om onder voorwaarden een uitzondering te maken op het verbod tot uitbreiding van bestaande grootschalige logistiek. Hierbij speelt altijd eerst de afweging of intensivering van het in gebruik zijnde perceel kan voorzien in de behoefte. Als dat niet mogelijk blijkt, biedt de regeling afwegingsruimte aan gemeenten om in een concreet geval een redelijke uitbreiding mogelijk te maken. Wat redelijk is, verschilt per situatie en is afhankelijk van verschillende factoren, zoals voorgeschiedenis, het effect op omliggende functies en waarden waaronder landschap en mobiliteit, regionale meerwaarde, behoefte, noodzaak voor de bedrijfsvoering etc. Gelet op het gezamenlijk met gemeenten en regio's ontwikkelde selectieve clusteringsbeleid past de ontwikkeling conform artikel 5.55 binnen de regionale afspraken.
In het vierde lid is een uitzondering opgenomen voor het geval een ontwikkeling voor nieuwe grootschalige logistiek wenselijk wordt geacht. Als een gemeente de nieuwe ontwikkeling van grootschalige logistiek binnen de locatie Beperking grootschalige logistiek wenselijk vindt, is voor die ontwikkeling specifieke regionale afstemming vereist op de Ontwikkeldagen voor de 4 Brabantse regio's. De voorwaarde dat er buiten Beperking grootschalige logistiek geen geschikte alternatieve locatie beschikbaar is, betekent dat inzichtelijk gemaakt moet worden waarom op de locaties in de betreffende regio waar wel grootschalige logistiek is toegestaan, geen mogelijkheid is voor vestiging van de concrete ontwikkeling. Financiële overwegingen bepalen niet direct of een locatie geschikt is, tenzij ze bepalend zijn voor de uitvoerbaarheid.
Voorts geldt voor beide uitzonderingen dat ook de instructieregels uit paragraaf 5.1.2 Principes voor een evenwichtige toedeling van functies en artikel 5.55 en 5.56 onverkort van toepassing zijn. Dat betekent dat er bij dergelijke ontwikkelingen een afweging wordt gemaakt dat de ontwikkeling vanuit de lagenbenadering inpasbaar is en dat wordt bezien op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt aan de zorgvuldig (inclusief meervoudig) ruimtegebruik en de doelen vanuit klimaat, energie, duurzame mobiliteit, circulariteit en omgevingskwaliteit.
De uitzonderingsregeling is bedoeld voor incidentele ontwikkelingen op of aansluitend op bestaande bedrijventerreinen.
In het geval dat vanuit behoefte en noodzaak (en na regionaal overleg) de ontwikkeling van een nieuw terrein voor grootschalige logistiek gewenst is, is een wijziging van de begrenzing van de locatie Beperking grootschalige logistiek nodig. Daarvoor moet een wijzigingsprocedure van de Omgevingsverordening worden doorlopen.
In de derde alinea wordt voor de laatste volzin een zin toegevoegd:
De fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit moet geborgd worden. Voor een toelichting wordt verwezen naar artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit.
De laatste alinea wordt vervangen:
Bebouwd gebied kan ook op een gebied gelegd worden om een bepaalde ontwikkeling mogelijk te maken. Als daarbij sprake is van een stedelijke ontwikkeling bevat het tweede lid een regeling. In zo'n geval is de afweging in artikel 5.56 van overeenkomstige toepassing (waaronder de afweging van zorgvuldig ruimtegebruik). Ook bij een reguliere stedelijke ontwikkeling van een nieuwe woonwijk, kan het gelet op omliggende gebiedswaarden wenselijk zijn een aanduiding Bebouwd gebied op te nemen, bijvoorbeeld om een bepaalde rood-groenverhouding te borgen. Tot slot vragen wij aandacht voor jurisprudentie van de Afdeling; een salami-tactiek waarbij telkens losse ontwikkelingen in procedure worden gebracht, die net onder de grens van een stedelijke ontwikkeling blijven, is niet mogelijk. Wij verwachten op basis van een gebiedsvisie of omgevingsplan duidelijkheid over welke ontwikkelingen vanuit een passende rood-groenverhouding of vanuit inpassing in de omgeving aanvaardbaar zijn.
De tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit is in zo'n geval maatwerk en afhankelijk van de ontwikkeling.
Bebouwd gebied kan in een voorkomend geval dus op basis van een concrete ontwikkeling voor het gebied worden opgenomen. Daarvoor is een wijziging van de Omgevingsverordening nodig. Het is gewenst dat voorafgaand aan een verzoek overleg plaatsvindt met medewerkers van de provincie. Voor het opnemen als Bebouwd gebied gelden een aantal uitgangspunten:
De toelichting wordt als volgt aangepast:
De derde alinea onder het kopje bestaand dierenverblijf komt als volgt te luiden:
Voor de staldering kunnen alleen bestaande dierenverblijven worden ingezet. Als ook al reeds langer leegstaande stallen ingezet kunnen worden, blijft immers groei van de veestapel binnen een gebied mogelijk. Wat onder bestaand dierenverblijf valt, is opgenomen in het derde lid. Het moet daarbij gaan om dierenverblijven die ten minste drie jaar legaal en onafgebroken bedrijfsmatig zijn gebruikt voor het houden van hokdieren in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de uitgifte van het stalderingsbewijs door Gedeputeerde Staten. Dit betekent niet dat er gedurende de drie jaar onafgebroken dieren zijn gehouden. Binnen normale bedrijfscycli komt het voor dat er perioden zijn dat er geen dieren op een bedrijf aanwezig zijn of dat er vanwege renovatie tijdelijk een periode geen dieren aanwezig waren. Voor het te stalderen dierenverblijf mag voorts geen sloopverplichting bestaan vanuit een subsidieregeling waaraan het bedrijf heeft meegedaan.
De eerste volzin van de vijfde alinea wordt als volgt aangepast: 'Een initiatiefnemer kan aantonen dat een stal gedurende drie jaren in gebruik is geweest als dierenverblijf (.....) aangevoerd en afgevoerd'.
Onder het kopje Uitvoering stalderen wordt toegevoegd:
In 'vijf gevallen' wordt vervangen door 'zes gevallen'.
Het kopje derde uitzondering wordt aangevuld met de volgende tekst:
Een vergelijkbare mogelijkheid is opgenomen voor biologische veehouderijen. In beide gevallen mag de grotere omvang van het bouwperceel niet zijn ingegeven vanuit de wens meer dieren te houden.
Een 'vierde uitzondering' wordt vervangen door een 'vijfde uitzondering'. De verwijzing naar bijlage VII vervalt.
De tweede alinea van de toelichting wordt vervangen door:
In deze verordening wordt aangesloten bij de terminologie van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving. Ook vormen van (co)vergisting van mest worden met de regeling in deze verordening gereguleerd. Mestopslag valt niet onder de werking van dit artikel.
Er wordt een nieuwe passage toegevoegd:
De regelingen zijn gebaseerd op het -met overheidsgeld- aankopen en saneren van bebouwing. Vanuit die optiek is het niet gewenst dat er zo maar weer nieuwe bebouwing wordt opgericht. Als het vanwege een nieuwe gebruiksfunctie gewenst is dat er nieuwe bebouwing wordt opgericht, is daartoe een regeling opgenomen. Voor die gevallen is een randvoorwaarde opgenomen, vergelijkbaar als bij wonen, dat elders een gelijke oppervlakte bebouwing gesaneerd moet worden. De gemeente kan daarvoor ook werken met een omgevingsfonds.
Onder het kopje Tweede lid wordt de tekst als volgt aangepast:
a. het oprichten van woningen gebaseerd op artikel 5.14 Maatwerk omgevingskwaliteit of afdeling 5.5. Stedelijke functies.
Splitsing van woonboerderijen of het oprichten van wooneenheden binnen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is mogelijk met de toepassing van artikel 5.14 Maatwerk omgevingskwaliteit.
De toelichting onder b en c vervalt. De toelichting onder d. wordt vernummerd naar b.
Onder het kopje tweede lid wordt de tekst wordt de passage 'Er worden gesprekken gevoerd met de waterschappen (...) vastgesteld wanneer deze aan de omgevingswaarde moet voldoen.' vervangen door:
Er is met de waterschappen gesproken over bepaling van een termijn wanneer aan de omgevingswaarde voldaan moet zijn voor de waterkeringen die zijn getoetst in voor de tweede toetsingsronde. Gezien de omvang van de opgave is 2030 een redelijke termijn.
Waterschap De Dommel had een beperkte verbeteringsopgave en heeft hier al aan voldaan. Voor waterschap Rivierenland geldt dat voor de kering langs de Afgedamde Maas, na het eerste veiligheidsoordeel dat uiterlijk 31 december 2024 moet worden aangeleverd, nog een datum wordt vastgesteld wanneer deze aan de omgevingswaarde moet voldoen.
De derde alinea van de toelichting wordt vervangen door:
Gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben Gedeputeerde Staten de beleidsregel Omgevingsrecht vastgesteld. Hierin zijn ook de beleidsregels opgenomen waarvoor in dit artikel een opdracht is gegeven aan Gedeputeerde Staten om beleidsregels vast te stellen.
In het tweede lid is een verplichting voor Gedeputeerde Staten opgenomen om periodiek de grenzen van de locaties in deze verordening aan te passen aan in werking getreden omgevingsplannen. In een voorkomend geval kan een ontwikkeling ook zijn gebaseerd op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Voor zover die bij Gedeputeerde Staten bekend zijn, worden die betrokken bij de actualisering. In andere gevallen moeten die activiteiten binnen vijf jaar in het omgevingsplan worden verwerkt zodat dan alsnog een aanpassing van de grenzen plaatsvindt.
De toelichting komt als volgt te luiden:
Het is voor de veiligheid en gezondheid van zwemmers van belang dat het beheer en het onderhoud op de zwemlocaties gewaarborgd is. Daarvoor is het noodzakelijk om voor elke zwemlocatie een houder aan te wijzen die hiervoor het meest geschikt is. Deze partij draagt zorg voor het beheer en onderhoud van de zwemlocatie zoals opgenomen in afdeling 8.3 Zwemwaterbeheer. Gedeputeerde Staten wijzen daarvoor, naast de jaarlijkse aanwijzing van de zwemwateren, ook de verantwoordelijke partij aan. Als houder wordt degene aangewezen die gelegenheid biedt tot zwemmen of baden in een zwemlocatie, zijnde de exploitant van de zwemlocatie of degene die het feitelijk beheer voert (zoals Staatsbosbeheer). Als er geen sprake is van (commerciële) exploitatie of feitelijk beheer van de zwemlocatie wordt de gemeente aangewezen.
Aan de toelichting wordt de volgende tekst toegevoegd:
De volgende vaarwegen en havens betreffen provinciale vaarwegen in beheer van de provincie:
Mark, Mark-Vlietkanaal, Dintel, Roode Vaart, Roosendaalsche en Steenbergse vliet, inclusief de Steenbergse en Heense haven en het Oude Maasje.
De volgende vaarwegen en havens worden toebedeeld aan de betreffende gemeente, voor zover gelegen binnen Stedelijk gebied:
a. gemeente Breda: het deel van de Mark bovenstrooms van de Singel tot aan hectometerpaal 0,0 en de overige wateren in Breda, inclusief de Krouwelaar, Belcrum en de Nieuwe Haven;
b. gemeente Eindhoven: Eindhovens Kanaal en het Beatrixkanaal;
c. gemeente Halderberge: Jachthaven Oudenbosch;
d. gemeente Helmond: Oude Zuid-Willemsvaart, inclusief insteekhaven;
e. gemeente 's-Hertogenbosch: Industriehaven 's-Hertogenbosch, Aa, Dommel, Singelgracht, Traverse 's- Hertogenbosch en de overige wateren in 's-Hertogenbosch;
f. gemeente Moerdijk: Leeman, Nolleke Sas;
g. gemeente Oss: Industriehaven Oss, inclusief de Burgemeester Jansenhaven en Burgemeester vanVeldhuizenhaven, Burgemeester Deelenkanaal;
h. gemeente Roosendaal: Schipbeek, Halsegat, Oude Haven;
i. gemeente Waalwijk: Kerkvaart, Capelsche Haven, Binnen- en Buitenhaven.
De toelichting op afdeling 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op artikel 10.4 komt als volgt te luiden:
Het overgangsrecht in artikel 10.4 voor de dieptebeperking voor gesloten bodemenergiesystemen is opgenomen om te voorkomen dat er onevenredige vertraging of kostenverhoging optreedt bij bouwprojecten (nieuwbouw of renovatie) die al in een vergevorderd stadium waren op het moment van besluitvorming over de Omgevingsverordening. Deze projecten kunnen niet zonder consequenties omschakelen naar een andere manier van duurzame warmtevoorziening. Het overgangsrecht houdt in dat de dieptebeperking voor gesloten bodemenergiesystemen in artikel 3.13 niet geldt tot 1 juli 2024.
De projecten waarvoor het overgangsrecht geldt, zijn op de kaart begrensd door deze op te nemen als locatie Overgangsrecht gesloten bodemenergiesysteem. Daarnaast is hieronder een projectenlijst opgenomen.
De bouwprojecten zijn geselecteerd op grond van door GS vastgestelde criteria wanneer sprake is van onevenredige vertraging of kostenverhoging bij bouwprojecten. Alleen op bouwprojecten die aan alle criteria voldoen, is het overgangsrecht van toepassing. De criteria zijn:
Gemeenten zijn in de gelegenheid gesteld om tot 1 augustus 2022 bouwprojecten aan te melden die voldoen aan bovenstaande criteria. Na beoordeling zijn de bouwprojecten die aan de criteria voldoen op deze lijst geplaatst.
Voor nieuwe projecten en projecten waarvoor de plannen nog zijn aan te passen, gelden de nieuwe regels, en zijn gesloten bodemenergiesystemen alleen toegestaan boven de beschermende kleilaag, dus tot de maximaal toegestane boordiepte in regelbijlage IX.
Gemeente | Project |
's-Hertogenbosch | Citadel, Groote Wielen Centrum |
's-Hertogenbosch | Boss wonen, Coudewater |
Altena | Werkendam - Achter de Schans (57 Woningen Van Wanrooij Projectontwikkeling) |
Altena | Werkendam - Achter de Schans (61 Woningen Jansen Bouwontwikkeling) |
Altena | Ganzenhof te Giessen |
Altena | PB19-57 Inbreiding Amaliahof te Andel |
Altena | 12 Rug aan Rug woningen Boomgaard te Andel |
Altena | 6 woningen Sleeuwijk |
Bergen op Zoom | Scala, herontwikkeling Louis Porquinlaan 1 |
Bernheze | De Erven, deelplan Vlindererf (43 woningen) |
Best | Bouw 73 woningen plangebied Aarlesche Erven |
Best | Bouw woning Klaverhoekseweg (nabij nr 16) |
Best | Oirschotseweg, appartementen |
Boekel | De Burgt (fase 1a) |
Boxtel | Heem van Selis (fase 3a/3b Van Wanrooij) |
Boxtel | Heem van Selis fase 3b (Van Peer) |
Boxtel | Heem van Selis fase 4a (Van Wanrooij) |
Boxtel | Heem van Selis fase 4b (Van Wanrooij) |
Boxtel | Heem van Selis fase 4b (Van Peer) |
Boxtel | Heem van Selis fase 3c (Van Wanrooij) |
Boxtel | Heem van Selis fase 5a (Van Wanrooij) |
Boxtel | Heem van Selis fase 5b (Van Peer) |
Boxtel | Heem van Selis fase 6 (Van Peer) |
Boxtel | Jorishof |
Breda | Park Langendijk |
Dongen | IKC J.J. Anspach |
Etten-Leur | Van Bergenpark |
Etten-Leur | Withof |
Etten-Leur | Bisschopsmolenstraat De Been |
Etten-Leur | Anna Van Berchemlaan 2 (Nobelaer) |
Etten-Leur | Hoge Neerstraat 2 |
Etten-Leur | Fri Jado |
Etten-Leur | Schoenmakershoek-Oost (afbouw) |
Gemert-Bakel | Doonheide II, fase 1a |
Gemert-Bakel | Doonheide II, fase X |
Gemert-Bakel | Herontwikkeling Axis op de hoek Binderseind 50-Churchilllaal te Gemert |
Gemert-Bakel | Herontwikkeling Pension Gelind (Virmundtstraat 13 te Gemert) |
Gemert-Bakel | Nieuwbouwwoning Doonheide ong. |
Goirle | Land van Anna, Zuidrand Goirle, locatie Van Puijenbroek |
Halderberge | Mariabouw Oudenbosch |
Heeze-Leende | De Heerdgang fase 1, 57 woningen |
Heusden | Geerpark Nieuwe Morgen 2c1 17 vrije kavels |
Heusden | Steenenburg - 50 patiowoningen in twee / drie blokken |
Heusden | Steenenburg - 120 appartementen in meerdere gebouwen |
Heusden | Steenenburg - bouwkavels fase 1 |
Heusden | Steenenburg - bouwkavels fase 2 |
Heusden | Von Suppéstraat - 4 commerciële grondgebonden woningen |
Heusden | De Gorsen Elshout, grondgebonden woningen |
Heusden | Geerpark Nieuwe Morgen 2c2 42 koop- en 6 huurwoningen |
Heusden | Demer 1 en Herptsestraat 4 te Heusden |
Loon op Zand | Nieuwbouw hoofdkantoor Casade |
Loon op Zand | Nieuwbouw 31 appartementen Salmrijck |
Loon op Zand | Van Lier Park |
Loon op Zand | CPO De Hoge Mast, realisatie van 8 woningen in Loon op Zand |
Loon op Zand | Prins Hendrikstraat 6, realisatie van 6 starterswoningen in Kaatsheuvel. |
Loon op Zand | Park Vossenberg, realisatie van ca. 80 appartementen. |
Loon op Zand | Weteringstraat 15B te Loon op Zand, realisatie van 1 woning |
Loon op Zand | Park Weijtenburg v- Nieuwbouw 63 appartementen en 76 grondgebonden woningen |
Loon op Zand | 46 nieuwbouwwoningen Fase IV Kaatsheuvel |
Loon op Zand | 42 nieuwbouwwoningen Westwaard - Kaatsheuvel |
Maashorst | Reek-Zuid |
Moerdijk | Tien Koevoet te Zevenbergen: nieuwbouw 23 appartementen |
Moerdijk | Koningin Julianastraat te Fijnaart, 22 nieuwbouwwoningen |
Nuenen | Kapperdoes/Boord |
Nuenen | Vier Ruimte-voor-Ruimte woningen: hoek Soeterbeekseweg/Wagendonken |
Nuenen | Beekstraat |
Nuenen | Hoekstraat Eikelkampen Nederwetten |
Nuenen | Enodedreef 8 5674 TG Nuenen |
Nuenen | Ruimte voor Ruimte Papenvoortseheide 3 Nuenen |
Oss | 8 grondgebonden woningen en een appartementencomplex bestaande uit 8 appartementen en een commerciële ruimte |
Roosendaal | Herontwikkeling V&D locatie |
Rucphen | Hofstede fase 02 |
Sint-Michielsgestel | Groenstraat ontwikkeling Ruimte-voor-Ruimte woning |
Sint-Michielsgestel | De Raadskamer |
Someren | Boerenkamplaan 21/ Herontwikkelingslocatie Stienen |
Tilburg | Herontwikkeling Vincentius |
Tilburg | De Kraan 37 (Kraanhof) |
Tilburg | Berk en Hout |
Tilburg | 5 nieuwbouwwoningen Hoogvensestraat |
Tilburg | Willemskwartier (Willem 2 kazerne) |
Veldhoven | Bosakkergehucht noord |
Veldhoven | Bosakkergehucht zuid |
Veldhoven | Boserf |
Veldhoven | Ecodorp |
Veldhoven | Nieuwe Erven-Midden |
Veldhoven | Nieuwe Erven Oost |
Veldhoven | Nieuwe Erven West |
Veldhoven | Gehucht zuid |
Veldhoven | Villapark |
Veldhoven | Bossebaan |
Veldhoven | Pigeaud |
Veldhoven | Zuidzorg |
Veldhoven | Lindehof |
Veldhoven | Djept |
Veldhoven | Springplank |
Waalwijk | Irenestraat eo Waspik |
Waalwijk | Kasteellaan nieuwbouw 75 app |
Waalwijk | Lommerrijk 5a |
waalwijk | Magnoliapark Bloemenoord fase II (132 appartementen) |
Waalwijk | Burgemeester Verwielstraat 3 Waalwijk, nieuwbouw 11 appartementen |
Waalwijk | Oudestraat 82-84 Sprang-Capelle, nieuwbouw 8 bungalows |
Waalwijk | Grotestraat 239-243, nieuwbouw 19 appartementen en winkel |
Waalwijk | Mr. van Coothstraat 6-8, nieuwbouw 28 appartementen |
Waalwijk | Grotestraat 162-164 in Waalwijk, nieuwbouw 6 appartementen |
Waalwijk | Molenstraat Sprang Capelle |
Waalwijk | Stationsstraat 48-50 in Waalwijk, nieuwbouw 15 appartementen |
Waalwijk | Borksesticht (Baardwijksestraat Waalwijk) |
Waalwijk | Loonsestraat Sprang Capelle |
Na de derde alinea wordt een nieuwe alinea ingevoegd (voor het kopje Overgangsrecht stalderen) die als volgt luidt:
In deze Omgevingsverordening zijn ten opzichte van de Interim omgevingsverordening enkele wijzigingen doorgevoerd. Voor plannen die voldoen aan de oude regeling in de Interim omgevingsverordening en die al in een ver gevorderd stadium zijn, is overgangsrecht opgenomen. Het gaat om de verplichting tot fysieke compensatie binnen het Natuur Netwerk Brabant en de invulling van bestaand dierenverblijf ten behoeve van stalderen.
Deze wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.
Deze wijzigingsverordening wordt aangehaald als: Wijziging Omgevingsverordening, veegronde
De Omgevingsverordening Noord-Brabant is op 11 maart 2022 vastgesteld door Provinciale Staten. In de afgelopen periode zijn er enkele onduidelijkheden geconstateerd en hebben er diverse ontwikkelingen plaatsgevonden. Gelet daarop is het wenselijk om de Omgevingsverordening te actualiseren.
Karakter van een wijzigingsverordening
De Omgevingsverordening bestaat uit kaartmateriaal en regels die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Dit besluit kan in een kaartviewer in een internetbrowser bekeken en geraadpleegd worden. Een klik op de kaart maakt duidelijk welke regels op die locatie gelden voor iedereen, of alleen voor gemeenten en waterschappen bijvoorbeeld. Het kaartmateriaal wordt bij het vaststellen van de Omgevingsverordening vastgelegd in zgn. geografische informatieobjecten (gio's).
Een wijziging van het kaartmateriaal betekent dat voor die locatie andere regels uit de Omgevingsverordening gaan gelden. Bijvoorbeeld in plaats van de regels voor het Landelijk gebied worden regels voor Stedelijk gebied van toepassing.
De tekst van de wijzigingsregeling moet altijd in samenhang gelezen worden met de al bestaande begripsbepalingen en regels in de Omgevingsverordening. Als service is ook een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gemaakt, waarin de voorgestelde wijzigingen zichtbaar zijn weergegeven. Soms is daarbij het hele artikel vervangen. Dat betekent niet dat het hele artikel nieuw is maar dat er in diverse onderdelen van het artikel wijzigingen zijn aangebracht waardoor het de leesbaarheid ten goede komt het hele artikel te vervangen.
Het is niet mogelijk in beroep te gaan tegen "algemeen verbindende voorschriften". Het gaat dan om wetten- en andere officiële regels, waaronder ook de provinciale Omgevingsverordening valt. Ook tegen deze wijziging van de Omgevingsverordening is daarom geen beroep mogelijk.
Juridisch technische wijziging
De aanpassingen in de regels betreffen vooral juridisch technische wijzigingen en wijzigingen van ondergeschikte aard. Met de wijziging wordt de eenheid in het woordgebruik, leestekengebruik en de spelling vergroot. Daarnaast worden een aantal verschrijvingen en onjuiste verwijzingen gecorrigeerd en bevat het voorstel enkele verduidelijkingen, consistentieverbeteringen en aanvullingen van het overgangsrecht. Ook zijn de wijzigingsbesluiten van de Interim omgevingsverordening verwerkt die na vaststelling van de Omgevingsverordening zijn genomen (Interim omgevingsverordening, regelwijziging 4 en regelwijziging 5).
Soms zijn er regels verplaatst vanuit een beleidsregel naar de verordening (vanuit de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij of het Reglement panel zorgvuldige veehouderij) of zijn regels vanuit de systematiek binnen de verordening verplaatst. Dat laatste is het geval bij de regels rondom splitsing van woonboerderijen en cultuurhistorisch waardevolle panden. Het toevoegen van woningen in landelijk gebied binnen woonboerderijen of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing past vanuit de systematiek van deze verordening beter bij de regeling Maatwerk met als doel Omgevingskwaliteit. De invulling van de fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit voor inpandige splitsing van woonboerderijen is bijvoorbeeld in de daartoe door GS vastgestelde beleidsregel opgenomen. Bovendien bestonden er in de uitvoeringspraktijk veel vragen over de verschillende sporen om inpandig een woning toe te voegen in beeldbepalende woonboerderijen en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Door beide onder artikel 5.14 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit te brengen, ontstaat een meer consistente regeling. Deze verplaatsing is puur technisch van aard, maar geeft wel aanleiding om ook een beperkte inhoudelijke wijziging door te voeren. Die wordt hieronder toegelicht.
Inhoudelijke wijziging
Enkele wijzigingen zijn inhoudelijk van aard. Deze zijn het gevolg van nieuwe inzichten of omstandigheden. Het gaat om:
In artikel 10.2 wordt aangegeven dat bijlage II in zijn geheel vervangen wordt. Bijlage II bevat een overzicht van alle gebruikte locaties met bijbehorende geometrie. In deze wijzigingsverordening worden een aantal locaties toegevoegd en gewijzigd, wat er toe leidt dat bij de vaststelling een nieuwe bijlage II wordt vastgesteld.
In verband met wijzigingen in de regels worden er ook nieuwe locaties toegevoegd waar die regels gelden. Het gaat daarbij om:
De volgende locaties worden gewijzigd:
Vaarweg, beheer gemeente
Hier vindt een correctie plaats door toevoeging van een weggevallen deel van de oude Zuid-Willemsvaart in de gemeente Helmond.
Nieuwe Hollandse waterlinie
Deze locatie wijzigt van naam en ook de geometrie wordt enigszins aangepast.
Bebouwd gebied
Naar aanleiding van gemeentelijke zienswijzen op de ontwerp Omgevingsverordening met daarin verzoeken om toevoeging van Bebouwd gebied is in 2022 een ontwerp-wijziging Omgevingsverordening opgesteld. Dit ontwerp heeft reeds ter inzage gelegen. Het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet naar 1 januari 2024 heeft ertoe geleid dat de uit deze procedure voortkomende wijzigingen nog niet zijn vastgesteld.
Deze worden verwerkt in het besluit tot vaststelling van deze Omgevingsverordening, veegronde.