Het beekdal van de Oude Strijper Aa ligt direct ten oosten van het Leenderbos. In het beekdal bevinden zich de broekbosgebieden 'de Strijperheg' en de 'Berkenputten'. Deze gebieden behoren tot de meest waardevolle broekbos-gebieden in Brabant (elzenbroekbos en hoogveenbos). Het gaat om bijzondere natuur, die afhankelijk is van voldoende grondwater en een goede waterkwaliteit. Als gevolg van ontwatering is het gebied echter van vrij matige kwaliteit en neigt naar de zure kant.
Om de kwetsbare natuur in de Strijperheg en de Berkenputten te beschermen en herstellen, is op een deze plekken een hogere grondwaterstand nodig. Om bestand te zijn tegen droge periodes, is het noodzakelijk dat het gebied beter water kan vasthouden. Hiertoe dient het beekdal te worden heringericht, zodat de natuur in en rond het water verbetert.
De Strijperheg en Berkenputten maakt onderdeel uit van het oostelijk gelegen Leenderbos, dat samen met de Groote Heide en het gebied de Plateaux is aangewezen als Natura-2000 gebied. Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden. Deze gebieden krijgen extra bescherming, omdat er bijzondere planten en diersoorten voorkomen die met uitsterven worden bedreigd. De bescherming van het gebied vloeit mede voort uit de in 1992 vastgelegde Europese Habitatrichtlijn. Uit artikel 6, eerste en tweede lid volgt de noodzaak tot het treffen van maatregelen voor het behoud, herstel of het voorkomen van achteruitgang van natuurwaarden in het gebied.
De provincie Noord-Brabant heeft op 28 juni 2016 samen met de overige partners, waaronder Waterschap de Dommel en Staatsbosbeheer de uitvoeringsovereenkomst getekend voor beheerplanperiode 1 voor het Natura2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Deze overeenkomst is volledigheidshalve als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Waterschap De Dommel coördineert de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen in het gebied. Voor de nadere uitwerking van de te nemen herstelmaatregelen in het beekdal van de Oude Strijper Aa is hiertoe door Waterschap De Dommel in samenwerking met Staatsbosbeheer, provincie Noord-Brabant en belanghebbenden een inrichtingsplan opgesteld voor de herinrichting van de Oude Strijper Aa.
Dit inrichtingsplan is door waterschap De Dommel opgesteld, in de vorm van een projectplan als bedoeld in de Waterwet. Op 26 november 2019 heeft het Dagelijks Bestuur van het waterschap dit projectplan Waterwet (hierna genoemd PPWW) vastgesteld. Dit projectplan is als bijlage 2 bij dit inpassingsplan opgenomen. In dit PPWW zijn alle uit te voeren inrichtingsmaatregelen in het gebied opgenomen en worden deze getoetst aan de visie en vigerende wetgeving en beleid. Dit betreft naast de noodzakelijke herstelmaatregelen in het kader van het Natura 2000 beheerplan ook andere maatregelen, die in het gebied worden genomen in het kader van andere doelstellingen, zoals de herinrichting van de beek, hydrologische herstel maatregelen en het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
Het project vormt een deelproject van een groter plan om verdroging tegen te gaan van het natuurgebied Leenderbos en Groote Heide. Onderhavig project heeft specifiek betrekking op herinrichting van het beekdal van de Oude Strijper Aa, die daarmee een natuurlijkere loop krijgt, vergelijkbaar met de situatie vóór 1973. Op het traject zal de beek op enkele plaatsen worden aangepast, door realisering van flauwere oevers, een hogere beekbodem, hermeandering en aansluiting van een vroegere loop. Hierdoor verbetert de natuur in en rond de beekloop, ontstaat meer variatie in stroomsnelheid en zijn barrières voor vismigratie afwezig. Daarnaast zorgen de maatregelen ervoor dat pieken in de waterafvoer af nemen en dat meer water in de beek wordt vastgehouden. Rondom de stikstofgevoelige bosjes en vennen worden maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de natuur niet verder achteruit gaat. Het grondwaterpeil mag daar niet te diep weg zakken.
De in het PPWW voorgestelde maatregelen vinden veelal plaats op percelen, die in eigendom zijn van de provincie of natuurbeherende instantie en reeds zijn voorzien van een natuurbestemming. Er bevinden zich echter ook percelen in projectgebied, die nog niet zijn voorzien van een passende natuurbestemming. Dit betreft percelen die nog niet in eigendom van de provincie of natuurbeherende instantie zijn. Deze bestemmings-wijziging wordt in het onderhavig Provinciaal Inpassingsplan (hierna PIP genoemd) planologisch geborgd. Het PIP biedt daarnaast zonodig een titel voor onteigening.
Om het bevoegd gezag in de gelegenheid te stellen de effecten van de voorgenomen maatregelen op het milieu te kunnen wegen en te beoordelen of er een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen, is een notitie beoordeling milieu effecten opgesteld. Gelet op het integrale karakter en vanuit het zorgvuldigheidsprincipe zijn de milieueffecten van de nodige maatregelen van het PPWW en PIP integraal in beeld gebracht. Deze notitie is als bijlage bij het PPWW opgenomen. Uit deze notitie blijkt geen reden om een MER procedure te doorlopen. Op 28 mei 2019 heeft het DB van het Waterschap mede op basis van deze notitie besloten dat voor het PPWW geen MER behoeft te worden opgesteld.
Aanvullend is specifiek voor het PIP een aanmeldnotitie milieubeoordeling planologische wijzigingen (PIP) in het kader van de herinrichting van de Oude Strijper Aa opgesteld. Uit de uitgevoerde beoordeling milieuaspecten blijkt dat er met de voorgenomen maatregelen in het PIP geen aanleiding is voor het opstellen van een milieueffectrapport. Deze aanmeldnotitie is als bijlage 3 bij de toelichting van het PIP toegevoegd.
Om de vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen voor het Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux, zoals beschreven in het Natura2000 aanwijzingsbesluit en beheerplan te kunnen halen dienen ook in het gebied van de Oude Strijper Aa hydrologische en ecologische maatregelen te worden getroffen. Om de aanwezige alluviale en hoogveenbossen in de Strijperheg en Berkenputten te behouden is vernatting van het beekdal en vermindering van de drainerende werking van omliggende gronden noodzakelijk. Zonder deze natuurherstelmaatregelen leidt de huidige stikstofdepositie en te lage grondwaterstand tot schade aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000 gebied.
Door waterschap de Dommel is in samenwerking met provincie Noord-Brabant een methodiek ontwikkeld, onder meer met behulp van geoydrologische berekeningen. Op basis waarvan is bepaald welke natuurherstelmaatregelen op welke gronden noodzakelijk zijn om de gewenste doelen te kunnen realiseren en de instandhouding van de habitats te kunnen waarborgen. Deze maatregelen zijn beschreven in geldende regelingen zoals het het aanwijzingsbesluit en het beheerplan van het Natura 2000-gebied, inclusief PAS-gebiedsanalyse.
Deze natuurherstelmaatregelen zijn deels ook voorzien op gronden, waar op basis van de huidige agrarische bestemming nog agrarisch gebruik mogelijk is. Deze percelen zijn enerzijds nodig voor het treffen van herstelmaatregelen en/of anderzijds omdat uit onderzoek blijkt dat de gronden niet meer kunnen worden gebruikt volgens de geldende bestemming (vergaande vernatting als gevolg van hydrologische herstelmaatregelen). Ter borging van de realisatie van de natuur herstelmaatregelen dient voor deze gronden de bestemming te worden gewijzigd van een agrarische bestemming in een natuurbestemming.
Het betreft voor een aanzienlijk deel gronden die reeds in eigendom van provincie, waterschap of staatsbosbeheer zijn. Betreffende gronden zullen middels een afzonderlijke ruimtelijke wijzigingsprocedure worden omgezet in een natuurbestemming. Het betreft echter ook enkele agrarische gronden, die nog in particulier eigendom zijn en waarvan niet met zekerheid gesteld kan worden dat deze percelen op basis van vrijwilligheid aangekocht kunnen worden.
De provincie Noord-Brabant heeft er, gelet op haar provinciaal belang, voor gekozen om voor deze gronden ter borging van de realisatie van de natuurherstelmaatregelen in het gebied een Provinciaal Inpassings Plan (PIP) op te laten stellen. Dit is een planologisch / juridisch instrument om hydrologische en ecologische maatregelen mogelijk te maken. Het doel van dit PIP is realisatie van de noodzakelijke natuurherstelmaatregelen planologisch te borgen door de bestemming van agrarische gronden, waar nog agrarisch gebruik is toegestaan en die nog in particulier eigendom zijn te wijzigen in een natuurbestemming.
De reden waarom gestart wordt met de planologische procedure is onder andere dat percelen die niet op basis van vrijwilligheid aangekocht worden, onteigend moeten kunnen worden. Het vigerende bestemmingsplan biedt nog geen titel om te kunnen onteigenen op basis van de gewenste natuurherstelmaatregelen.
Het plangebied van het voorliggend PIP omvat niet het gehele projectgebied van het PPWW, maar bestaat uitsluitend uit een aantal gedeeltelijk verspreid liggende percelen, die zijn gelegen in het beekdal van de Oude Strijper Aa, ten oosten van het Natura 2000 gebied Leenderbos,
Het betreft een 6-tal agrarische percelen die nog in particulier eigendom zijn.
Als gevolg van berekende grondwaterstanden door de uitvoering van hydrologische maatregelen wordt het regulier agrarisch gebruik als grasland en/of akkerbouw op deze percelen wordt niet meer mogelijk geacht. Daarnaast dienen op de percelen zelf ook hydrologische maatregelen uitgevoerd te worden.
Voor deze percelen dient de agrarische bestemming te worden gewijzigd en dienen de percelen een nieuwe, directe bestemming 'Natuur' te verkrijgen. De gezamenlijke oppervlakte van deze gronden bedraagt 10,4 ha. Deze gronden zijn allen gelegen binnen de gemeente Heeze-Leende.
Daarnaast zijn in het PIP ook een tweetal reeds als bestaande natuur bestemde percelen opgenomen. Het betreft een tweetal percelen in het noorden van de gemeente Cranendonck, nabij het Goor, met een gezamenlijke oppervlakte van 12 ha. Deze percelen zijn in eigendom van Staatsbosbeheer en reeds voorzien van een natuurbestemming. In het kader van natuurbeheermaatregelen dient de bovenste laag van deze percelen afgegraven te worden. Aangezien dit op basis van de huidige bestemmingsregeling niet mogelijk is, zijn deze percelen in onderhavig PIP meegenomen, en voorzien van een adequate bestemmingsregeling.
Voor de 6 agrarische percelen gelegen in de gemeente Heeze-Leende is het bestemmingsplan 'Buitengebied Heeze-Leende 2017' (gemeente Heeze-Leende) van kracht, zie bijlage 1 met een uitsnede van de verbeelding met de geldende bestemmingen.
Betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. De gronden zijn tevens voorzien van de nadere gebiedsaanduiding 'overige zone – natuur netwerk nederland'. Ter plaatse zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel, of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Hier mag in beginsel geen bebouwing worden opgericht en dient voor diverse bodemingrepen een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. 'overige zone – attentiegebied natuur netwerk nederland', ter plaatse zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden). Hier dient voor hydrologische ingrepen een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. 'wetgevingszone – beperkingen veehouderij'. Ter plaatse is uitbreiding, vestiging en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan, tenzij sprake is van een grondgebonden veehouderij. De gronden ten westen van de A-watergang zijn tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone – behoud en herstel watersystemen'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen, waarbij het gebied een breedte heeft van tenminste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Hier mag in beginsel geen bebouwing worden opgericht en geldt voor diverse bodemingrepen een omgevingsvergunningsplicht.
Een klein gedeelte is voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone – reservering waterberging'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van het gebied. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, tenzij wordt aangetoond dat het waterbergend vermogen van het gebied niet wordt aangetast. Het zuidoostelijk gedeelte is tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging'. Gronden zijn mede bestemd voor tijdelijke opvang van water. Oprichting van bebouwing in beginsel niet toegestaan.
Het zuidelijk gedeelte is voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – leiding'. Ter plaatse mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) worden opgericht.
De noordelijke 2 percelen zijn voorzien van de archeologische dubbelbestemming 'waarde-archeologie 2'. Voor bodemingrepen met een omvang van meer dan 500 m2 of een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld geldt een omgevingsvergunningsplicht.
Voor de 2 zuidelijke natuurpercelen, gelegen binnen de gemeente Cranendonck is het bestemmingsplan 'Buitengebied', gedeeltelijk herzien in het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied' van toepassing, zie bijlage 1 met een uitsnede van de verbeelding met de geldende bestemmingen. In dit bestemmingsplan zijn de betreffende gronden voorzien van de bestemming 'Natuur'. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, bestaande biotopen, half open/gesloten landschappen, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waterhuishoudkundige doeleinden, extensief recreatief medegebruik en agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.
Daarnaast geldt voor deze beide percelen de dubbelbestemming 'waarde – beschermingszone natte natuurparel' en 'Waarde- natura 2000'. De gronden zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige toestand, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied respectievelijk het instandhouden van de landschaps- en natuurwaarden en het voorkomen van verslechtering en verstoring van de aanwezige natuurlijke habitats. Ingrepen zijn uitsluitend toegestaan, indien geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000 gebied.
Bovendien zijn de gronden voorzien van de gebiedsaanduiding 'overig – aardkundig waardevol gebied': Hier wordt gestreefd wordt naar behoud en bescherming van aardkundige waarden. Dit houdt in dat ter plaatse van de aanduiding "overig - aardkundig waardevol gebied" de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen, dienen te worden beschermd. Het afgraven, verlagen, egaliseren of ophogen van de bodem ter plaatse van de aanduiding "overig - aardkundig waardevol gebied" is op basis van de gebruiksregels niet toegestaan.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Het projectgebied is gelegen ten oosten van het uitgestrekte natuurgebied het Leenderbos. Het Leenderbos is een uitgestrekt waardevol
natuurgebied, dat is gelegen op een aaneengesloten zandrug tussen Eindhoven en het Belgische Achel. Het bestaat uit naaldbossen, vennen en heidevelden en wordt doorsneden door de beken Tongelreep, Oude Strijper Aa en (gegraven) Strijper Aa.
De Oude Strijper Aa ontspringt op de Gastelse heide in het zuiden en stroomt min of meer evenwijdig aan de (gegraven) Strijper Aa naar het noorden toe. Ter hoogte van Leenderstrijp komen de Oude Strijper Aa en de Strijper Aa samen. Sinds de ruilverkaveling die is gestart in 1973 heeft de Oude Strijper Aa een genormaliseerd en gestuwd karakter.
Het stroomgebied van de Strijper Aa bestaat eigenlijk uit twee parallelle beekjes. In 1973 is bij de ruilverkaveling aan de oostzijde een nieuwe beekloop gegraven, de (gegraven) Strijper Aa. Aan de westzijde, dichter tegen het Leenderbos, ligt de Oude Strijper Aa. Door de ruilverkaveling is de beek op veel plekken gekanaliseerd. Van het oorspronkelijk meanderende karakter is hierdoor weinig meer overgebleven. Morfologische processen als erosie, sedimentatie en meandering vinden nauwelijks meer plaats. Tevens is de beek diep ingesneden waardoor deze een drainerend karakter heeft. Naast pieken in de waterafvoer heeft het gebied steeds vaker te maken met periodes van droogte. Het water stroomt nu te snel het gebied uit, waardoor de omliggende vennen en bosgebieden kampen met verdroging. Ook staat kwetsbare natuur onder druk door de hoge stikstofuitstoot. Bijzondere planten en diersoorten in het van oorsprong moeras- en vennengebied zijn (bijna) verdwenen. Daarnaast kunnen vissen niet goed stroomopwaarts migreren, o.a. door de aanwezigheid van stuwen.
In de Oude Strijper Aa bevinden zich 2 stuwen. Daarnaast wordt het benedenstroomse deel beïnvloed door een stuw die zich in de gegraven Strijper Aa bevindt. De meest bovenstrooms gelegen stuw in de Oude Strijper Aa (stuw a) zorgt over een lengte van 2 km voor opstuwing. Bovenstrooms van deze stuw staat het waterpeil gedurende een deel van het jaar vlak onder maaiveld. In de stuwvakken varieert de waterdiepte van ongeveer 70 cm net boven de stuw tot 40 cm hogerop in het stuwpand. De waterdiepte varieert in een gemiddeld jaar tussen de 20 à 30 cm. De bovenloop is een smalle beek met een bodembreedte van circa 1m. De bodembreedte voor uitstroming in de Strijper Aa is ongeveer 2m. Over het gehele traject heeft de beek vrij steile oevers (1:2). De gemiddelde stroomsnelheid ligt onder de 10 cm/s.
Het hoogteverschil tussen de Belgische Kempen en de Groote heide is de belangrijkste motor achter de kwelstromen in het gebied. Vanwege de hogere ligging ontstaat uit twee kanten een natuurlijke kwelstroom vanuit de hogere zanderige omgeving richting het beekdal. Het beekdal wordt daardoor het hele jaar gevoed door kwelwater. Kwelwater heeft een vrijwel constante temperatuur en daardoor is de bovenloop van de beek in de zomer relatief koel en in de winter relatief warm. Deze permanente voeding door kwelwater maakt dat deze beek van nature het karakter heeft van een kwelbeek en door het aanwezige debiet en verhang niet de kracht heeft om sterk te meanderen.
Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven betreft het plangebied van onderhavig PIP niet het gehele projectgebied van het PPWW, maar bestaat het slechts uit een aantal gedeeltelijk verspreid liggende percelen.
Gemeente Heeze – Leende
Het plangebied betreft een 6-tal onbebouwde agrarische gronden, die zijn gelegen ten oosten van het Natura 2000 gebied Leenderbos, waar op basis van uitgevoerde gebiedsanalyses hydrologische natuurherstelmaatregelen zijn voorzien, maar die momenteel nog zijn voorzien van een agrarische gebiedsbestemming. De gronden maken reeds onderdeel uit van het NNB, maar zijn nu nog in regulier agrarisch gebruik.
De percelen zijn gelegen ten zuidoosten van het Leenderbos, op ca 2,5 km ten zuidwesten van Leenderstrijp en 3,5 km ten noordwesten van Soerendonk. De percelen bevinden zich op circa 26 m + NAP. De gronden zijn momenteel nog in gebruik als wei- en akkerland.
Het betreft enerzijds een 4-tal aangrenzende percelen, die zijn gelegen ten westen van een zandpad dat de verlenging is van de Heggerdijk.
Daarnaast betreft het een tweetal kleinere agrarische percelen, aan de Riesten.
Gemeente Cranendonck
Het plangebied omvat daarnaast een 2 tal reeds als natuur bestemde percelen, die reeds in eigendom en beheer zijn van Staatsbosbeheer en zijn gelegen in de gemeente Cranendonck.
Het noordelijke perceel, ten oosten van de Kluizerweg bevindt zich in het natuurreservaat 'Het Goor', op circa 2,5 kilometer ten westen van het dorp Soerendonk. Het terrein heeft een hoogte van 26, 2 tot 26,8 m +NAP en is daarmee duidelijk lager gelegen dan naastgelegen terreinen. De noordwestgrens van het deelgebied wordt gevormd door de gemeentegrens met de gemeente Heeze-Leende. Dit perceel bestaat momenteel uit nat grasland en wordt doorsneden door een aantal kleine sloten. In het noorden, oosten en zuiden grenst het terrein aan bosrijk gebied, in het westen aan een uitloper van de Groote Heide. Het terrein heeft een oppervlakte van circa 7,2 ha.
Het meest zuidelijk perceel bevindt zich net ten zuiden van het natuurreservaat 'Het Goor', op circa 500 meter ten zuiden van de Schaapskooi van de Groote Heide, in het buitengebied van de gemeente Cranendonck. In het noordwesten grenst het deelgebied aan de Groote Heide. In het zuidoosten vormt de bovenloop van de Oude Strijper Aa de grens. In het noorden grens het deelgebied aan het onverharde pad Kranenveld. Het perceel werd in het verleden gebruikt als landbouwgrond en is de laatste jaren in gebruik als natuurlijk grasland perceel. In het zuiden van het perceel is een poel aanwezig. Het terrein heeft een oppervlakte van circa 5 ha. Dit relatief laag gelegen terrein bevindt zich op een hoogte van circa 27,3 m + NAP.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden die onder de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vallen. Om de waardevolle en kenmerkende natuur voor Europa te beschermen, heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit.
De lidstaten wijzen speciale beschermingszones aan en moeten instandhoudingsmaatregelen nemen om deze Natura 2000- gebieden te beschermen.
De Habitatrichtlijn verplicht de Europese Lidstaten om instandhoudingsmaatregelen te treffen voor de Natura 2000 gebieden, waaronder het vaststellen van beheerplannen.
De verplichting om een beheerplan op te stellen is opgenomen in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie (hierna: GS) waarin het Natura 2000-gebied ligt, is verplicht om in het beheerplan de nodige instandhoudingsmaatregelen op te nemen en de beoogde resultaten van die maatregelen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natura-2000 gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux', dat in 2013 definitief is aangewezen als Natura 2000 gebied en waarvoor in 2018 een beheerplan is vastgesteld.
De maatregelen die met dit PIP planologisch mogelijk worden gemaakt dragen bij aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux' en vormen een uitwerking van de maatregelen, die in het Natura 2000 beheerplan Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (2018) zijn weergegeven.
Kaderrichtlijn Water
In de Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft de Europese Unie regels voor de bescherming van het oppervlaktewater en het grondwater. De lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht deze regels op te nemen in hun wetgeving. Volgens de Kaderrichtlijn Water moet het oppervlaktewater in 2015 in goede ecologische en chemische toestand zijn. Nederland heeft echter gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bereiken van de doelen uit te stellen tot het jaar 2027.
De Oude Strijper Aa is binnen de Kaderrichtlijn Water als onderdeel van het waterlichaam 'Groote Aa/Buulder Aa', aangeduid als 'R4 - Permanente langzaam stromende bovenloop op zand'. Doelen voor deze gebieden zijn:
De uit te voeren maatregelen in het kader van het PPWW hebben tot doel om het natuurlijke karakter van de beek te herstellen. De maatregelen dragen daarmee bij aan het realiseren van de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk
en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Een van deze 13 belangen betreft het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels opgegaan in Natuurnetwerk Nederland (NNN)), inclusief de Natura 2000-gebieden.
De uitwerking en nadere afspraken over realisering van het Natuurnetwerk laat het Rijk over aan de provincies. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Nadere bescherming van het NNN vindt plaats via het Barro en de provinciale verordening.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro, ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de 13 nationale belangen conform de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Dit betreft het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt dat nieuwe projecten niet zijn toegestaan, als ze de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten.
Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein alsmede overige hydrologische herstelmaatregelen planologisch geborgd. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.
Onderhavige ontwikkeling sluit hiermee aan bij het rijksbeleid en past binnen de beleidsuitgangspunten van het Barro.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het Barro geen verdere consequenties voor voorliggend plan.
Wet Natuurbescherming - soortenbescherming
De Wet Natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het
gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.
Het noordelijk deel van het plangebied van het PIP betreft de agrarische gronden die momenteel nog in regulier agrarisch gebruik zijn, allen gelegen binnen de gemeente Heeze-Leende. Op basis van een uitgevoerde natuurtoets (voor het gehele projectgebied van het PPWW) ontbreken op deze gronden wettelijk beschermde soorten vrijwel geheel, met uitzondering van enkele roofvogels (Buizerd, Kerkuil en Sperwer) in de nabijheid van de 2 meest noordelijke percelen.
Het zuidelijk deel van het plangebied van het PIP betreft een tweetal percelen met een natuurbestemming, beiden gelegen binnen de gemeente Cranendonck. Op deze percelen komen mogelijk enkele amfibieën en reptielen voor, te weten: de Levendbarende Hagedis, Rugstreeppad, Knoflookpad en Heikikker.
Door een ecologische check voorafgaande aan de werkzaamheden (voor broedvogels en vleermuizen) en het volgen van een goedgekeurde gedragscode(voor de overige voorkomende diersoorten) – uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol- kunnen negatieve effecten op aanwezige beschermde soorten worden beperkt en voorkomen. Ook wordt hiermee de algemene zorgplicht voldoende gewaarborgd.
In het gebied zullen daarnaast mitigerende maatregelen, die zijn geborgd in een ecologisch werkprotocol, worden getroffen om de negatieve effecten op beschermde amfibieën en libellen te voorkomen (o.a. fasering werkzaamheden, afschermen afgravingslocaties, nadere bepaling uitvoeringslocaties in het veld en ecologische begeleiding). Van overtreding van verbodsbepalingen is dan geen sprake. Zekerheidshalve is voor het onderdeel soortenbescherming voor een aantal amfibieen een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag, de Omgevingsdienst Brabant Noord, die op 17 juni 2019 is verleend.
Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010- partiele herziening 2014
Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten deze gedeeltelijke herziening van de Structuurvisie vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) alsmede een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de
Agenda van Brabant.
In de structuurvisie zijn de kwaliteiten van provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provinciale beleid. Hiertoe zijn vier ruimtelijke structuren onderscheiden:
De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied, voor zover deze het provinciaal belang aangaan.
De planlocatie is in zijn geheel gelegen in kerngebied groenblauw, die onderdeel uitmaakt van de groenblauwe structuur.
Het kerngebied groenblauw bevat alle natuurgebieden uit het natuurnetwerk brabant alsmede de omliggende hydrologische beschermingszones, de zogeheten attentiegebieden. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of
intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor het NNB en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.
Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein alsmede overige hydrologische herstelmaatregelen planologisch geborgd. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.
Het plan past hiermee binnen de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de structuurvisie RO.
In de Structuurvisie staat daarnaast onder meer het volgende met betrekking tot de uitvoering van het kerngebied groenblauw: “De provincie voert samen met het Rijk een aantal natuurwetten uit en zorgt waar nodig voor de afstemming met het
ruimtelijke beleid”. De natuurmaatregelen hebben een directe relatie met de provinciale
vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. Versterking van natuur en vermindering van stikstof gaat samen met economische ontwikkelingen. Gelet op de provinciale belangen benoemd in de Structuurvisie kan voor het borgen hiervan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid van PS om een PIP vast te stellen.
Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.
De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
Met het voornemen wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van kwetsbare natuurwaarden alsmede aan de herinrichting van een duurzamer watersysteem.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
PS hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) vastgesteld.
De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking. De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.
De voor de ontwikkeling relevante onderwerpen, die in de Verordening worden geregeld zijn:
Belangrijk voor het beleid in het buitengebied is de zonering van het agrarische gebied, de groenblauwe mantel en de ecologische hoofdstructuur. Aan deze zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet agrarische functies.
Natuurnetwerk Brabant
De locaties zijn allen gelegen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB, voorheen de Ecologische hoofdstructuur).
Voor het NNB geldt op basis van het rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Voor bestaande niet-natuurfuncties in het NNB geldt dat de bestaande bebouwing en planologische gebruiksactiviteit zijn toegestaan. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen geldt een “nee, tenzij” regime. In de het gebied mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die significant negatieve effecten hebben op het gebied. Een nieuw bestemmingsplan gelegen in het NNB dient regels te stellen ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. De ecologische waarden en kenmerken van het gebied betreffen de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van de attentiezone waterhuishouding (voorheen beschermingszone attentiegebieden NNB). Dit betreft agrarische gebieden rondom kwetsbare natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangeduid ter bescherming van de waterhuishouding van de NNB. Voor bodemingrepen die een negatief effect kunnen hebben op de (grond)waterstand van het nabijgelegen natuurgebied is een omgevingsvergunning vereist.
Cultuurhistorie/aardkundig waardevolle gebieden
In de IOV heeft de provincie gebieden aangeduid met cultuurhistorische en aardkundige waarden. Voor deze gebieden geldt dat er geen ontwikkelingen mogen plaats vinden die de waarden en kenmerken van het gebied aantasten.
De gronden van de planlocatie van onderhavig PIP maken geen onderdeel uit van een provinciaal aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied, maar wel van het cultuurhistorisch landschap Dommeldal. Het beleid is hier gericht op behoud, versterking en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden.
Met de voorgenomen maatregelen (verwijderen drainage, dempen van enkele ondergeschikte greppels/sloten en afgraving van de bouwvoor van een tweetal voormalige agrarische percelen) zijn geen negatieve effecten van het voornemen op de cultuurhistorische waarden binnen dit plangebied te verwachten.
De gronden van het plangebied, die zijn gelegen in de gemeente Cranendonck maken onderdeel uit van het aardkundig waardevol gebied 'Leenderbos, Tongelreep, Groote Heide & Het Goor'. Dit aardkundig waardevol gebied betreft een gaaf bewaard licht golvend dekzandlandschap met dekzandruggen en tussenliggende laagten met vennen op de overgang naar een beekdal. Het Goor vormt onderdeel van een laaggelegen en vochtige dekzandvlakte. Het bestaat overwegend uit elzen- en hoogveenbroekbos, met kleinere oppervlakten rietmoeras/struweel/ruigte bij de waterplassen.
Uitsnede aardkundig waardevol gebied 'Leenderbos, Tongelreep, Groote Heide & Het Goor'
Ter plaatsen van een tweetal percelen, die voorheen in agrarisch gebruik waren, maar reeds zijn voorzien van een bestemming Natuur wordt de bovenlaag van de bouwvoor afgegraven. Hiermee vindt geen verdere aantasting van de onderliggende aardkundige waarden plaats.
De aardkundige waarden van de het plangebied worden in het PIP middels een aanduiding en bijbehorend omgevingsvergunningstelsel geborgd.
Waterhuishouding
In de IOV zijn zogenaamde wateraanduidingen opgenomen voor gebieden waar geen ontwikkelingen plaats mogen vinden die tot risico's kunnen leiden voor de grondwaterkwaliteit of die ten kosten kunnen gaan van het waterbergend vermogen. Dit betreft de waterbergingsgebieden, waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen.
Het oostelijk gedeelte van de percelen aan de Heggerdijk is gelegen binnen de aanduiding 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen'. In deze gebieden is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Er is ruimte naast de waterloop nodig om de maatregelen die de waterschappen en gemeenten daar nemen goed uit te kunnen voeren. Veel van deze maatregelen zijn een verplichting die voortvloeit uit de Europese Kaderrichtlijn Water.
In de aangegeven gebieden gelden ruimtelijke beperkingen aan activiteiten die het realiseren van watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. In zijn algemeenheid is er sprake van een bufferzone van 25 meter rondom een waterloop.
Het zuidoostelijk gedeelte van de percelen aan de Heggerdijk maakt tevens onderdeel uit van de regionale waterberging. Oprichting van bebouwing en ophoging van gronden is hier in beginsel niet toegestaan.
De uit te voeren maatregelen in het kader van het PPWW hebben tot doel om het natuurlijke karakter van de beek te herstellen. De maatregelen dragen daarmee bij aan het realiseren van de doelstellingen voor een natuurlijker watersysteem met extra waterbergingsmogelijkheden.
Ruimtelijke kwaliteit
In de regels van de IOV worden de algemene regels ten aanzien van het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit gegeven. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan.
Ten behoeve van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is in de provinciale IOV de 'zorgplicht' opgenomen. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling moet bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
Naast de zorgplicht is in de IOV tevens het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen.
Met het voornemen wordt voldaan aan bovenstaande regels uit de IOV, omdat met het voornemen wordt bijgedragen aan behoud en verdere ontwikkeling van de daartoe aangewezen natuurgebieden.
Stiltegebieden
Het plangebied ligt in zijn geheel binnen het Stiltegebied Leenderbos. Dit geldt tevens voor nagenoeg het gehele projectgebied van het PPWW.
Uitsnede stiltegebied 'Leenderbos'
In stiltegebieden is het beleid er op gericht om plaatsen waar geen of weinig geluidbelasting, als gevolg van menselijke activiteiten, aanwezig is te beschermen tegen storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Gedeputeerde Staten kunnen hier echter een ontheffing voor verlenen.
Bij de uitvoering van de herstelmaatregelen in het gehele projectgebied kan sprake zijn van een tijdelijke geringe verstoring vanwege de transportbewegingen, grondwerk en overige werkzaamheden. Deze maatregelen vinden plaats in het kader van natuurherstelmaatregelen. Voor de uitvoering van maatregelen is geen nadere ontheffing noodzakelijk.
Structuurvisie Heeze-Leende 2013-2030
Deze structuurvisie is vastgesteld op 15 april 2013. In deze structuurvisie zijn de
ontwikkelingen van de gemeente Heeze-Leende vertaald in ruimtelijke opgaven. Opgaven op het gebied van investeren in innovatie en ontwikkeling, wonen en recreëren, maar ook op het gebied van zorg en maatschappelijk belang. De visie kaart geeft een vooruitblik naar waar de gemeente tot het jaar 2030 naar toe wil groeien. Hiertoe is navolgende missie opgesteld: 'Heeze-Leende is in 2030 nog steeds een groene gemeente waar het aantrekkelijk is om te wonen, werken en recreëren. De gemeente richt zich met name op kenniswerk, recreatie en toerisme en cultuur.'
Het buitengebied heeft een grote aantrekkingskracht op mensen die zich in Heeze-Leende willen vestigen of willen recreëren. Naast deze functies is het van belang om voldoende ruimte te blijven bieden aan de agrarische sector. Het buitengebied biedt immers ook nog steeds een groot aantal arbeidsplaatsen.
Uitsnede visiekaart structuurvisie
De gronden van het plangebied zijn aangeduid als 'beekdal en waterstructuur'.
Met de voorgenomen maatregelen wordt bijgedragen aan herstel en ontwikkeling van het voormalige beekdal van de Oude Strijper Aa.
Landschapsontwikkelingsplan Sgon Heeze – Leende (2012)
Het landschap van de gemeente is in het landschapsontwikkelingsplan opgedeeld in zes deelgebieden.
De gronden van het PIP zijn gelegen in het deelgebied 'agrarische overgangszone'. De ligging van de 'agrarische overgangszone' is bepaald op basis van hun ligging ten opzichte van natuurgebieden en hun huidige en toekomstige functie en inrichting. Deze gebieden spelen een belangrijke rol bij natuurontwikkeling en –realisatie. Een afwisseling van landbouw- en kleine natuurgebieden is een typerend beeld in de 'agrarische overgangszone'. Agrariërs spelen hier een belangrijke rol bij het realiseren en beheren van natuur. Er wordt hier ondermeer gestreefd naar realisering van natuurvriendelijke oevers en een extensieve vorm van agrarisch grondgebruik en biologisch grondgebruik (weide en hooilandgebieden).
Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan
Binnen de gemeente Heeze-Leende komen de Kleine Dommel, de Oude Strijper Aa, de gegraven Strijper Aa, de Sterkelse Aa en het Sterksels kanaal in aanmerking voor hydrologische herstelmaatregelen (beekherstel, natuurvriendelijke oevers en ecologische verbindingszones. Door het rechtleggen van veel beken in vroegere tijden zijn ecologische en landschappelijke eigenschappen verloren gegaan. Tevens voeren de beken het water nu te snel af waardoor bij hevige regenbuien wateroverlast benedenstrooms ontstaat. Bij hydrologische herstelmaatregelen aan de beek wordt vaak het oude traject van de beek zo veel mogelijk hersteld en worden de oevers van de beek verflauwd. De gemeente speelt geen actieve rol bij grondverwerving, maar zal wel eventueel grondbezit inbrengen ter realisatie van de ecologische hoofdstructuur. Maatregelen tot herstel worden gecombineerd met het opheffen van verdroging van landbouwgronden.
Met het voornemen worden maatregelen gerealiseerd die leiden tot beekherstel, en realisering van natuurvriendelijke oevers van de Oude Strijper Aa. Het voornemen past hiermee binnen de uitgangspunten.
Structuurvisie Cranendonck 2024
Deze structuurvisie vormt het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck en betreft een ruimtelijke doorvertaling van de Strategische
Visie, waarin de gemeente onder meer heeft aangegeven dat wordt gestreefd naar behoud en versterking van het groene en rustieke karakter van Cranendonck. Voor de burger en gemeente is deze structuurvisie een toetsingsinstrument. Ideeën over nieuwe ontwikkelingen, projecten, beleid en dergelijke moeten hierin passen.
In Cranendonck liggen zeer veel verschillende natuurgebieden van heideontginning tot vennencomplexen. Het belangrijk dat de landschappelijke waarden, het groene en rustieke karakter, het kleinschalige agrarische landschap en de natuurgebieden behouden en versterkt worden. De gemeente streeft naar het realiseren van een ruimtelijke structuur, welke recht doet aan een herkenbaar ruimtelijk cultuurhistorisch patroon en de ecologische samenhang van het landelijk gebied. Watersystemen hebben grote invloed op het ecologisch functioneren van het gebied en dienen zo goed mogelijk hersteld te worden. Extensivering van het ruimtegebruik dient, vooral in gradiëntrijke situaties, te leiden tot grotere diversiteit van flora en fauna.
Uitsnede structuurvisie Cranendonck
Met de voorgenomen ingrepen wordt op een tweetal voormalige agrarische percelen, die reeds zijn voorzien van een natuurbestemming, de bovenste bouwvoor afgegraven ten behoeve van stimulering van de natuurontwikkeling ter plaatse. Dit draagt bij aan versterking van het aangrenzende heidegebied.
Landschapsbeleidsplan Cranendonck
In juni 2006 heeft de gemeenteraad het landschapsbeleidsplan vastgesteld. Het landschapsbeleidsplan geeft een visie op de meest gewenste ontwikkeling van het landschap en stelt daartoe de planning van de gewenste inrichtings- en beheersmaatregelen vast. Het gaat daarbij vooral om de veiligstelling en accentuering van bestaande landschappelijke en ecologische kwaliteiten en, waar nodig, om het
ontwikkelen van nieuwe. Hiertoe is de in het landschapsbeleidsplan neergelegde visie nader uitgewerkt in een pakket concrete maatregelen, waarmee de gewenste ontwikkeling ook daadwerkelijk gestalte kan krijgen.
De algemene doelstelling luidt: het realiseren van een ruimtelijke structuur, die recht doet aan een herkenbaar ruimtelijk patroon en de ecologische samenhang van het landelijk gebied en daarnaast binnen de randvoorwaarden van deze structuur passende ontwikkelingsruimte biedt voor functies, die er voorkomen.
Beide percelen van het plangebied zijn aangeduid als 'natuurontwikkeling heiden'.
Met de voorgenomen ingrepen wordt op de betreffende percelen, die voorheen in agrarisch gebruik waren, de bovenste bouwvoor afgegraven ten behoeve van stimulering van de natuurontwikkeling ter plaatse.
Waterbeheerplan
Het waterschap de Dommel heeft een waterbeheerplan opgesteld waarin de beleidsdoelen voor de periode 2016-2021 zijn beschreven. Het plan is afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.
In het waterbeheerplan De Dommel worden de volgende thema's behandeld:
De ruimtelijk relevante aspecten uit de waterbeheerplannen zijn opgenomen in het provinciale IOV. Vanuit de waterschappen wordt aandacht geschonken aan de rol van water bij nieuwe ontwikkelingen. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is hierbij leidend. Daarnaast is de door het waterschap opgestelde handreiking 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' nog steeds van toepassing, die ingaat op de rol van water bij een toename van verstening. De uitgangssituatie van het watersysteem mag door de ruimtelijke ingreep niet verslechteren. Daarnaast moeten de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren zoveel mogelijk benut worden.
Waterbeheerders dienen in een vroeg stadium bij het proces betrokken te worden, zodat kennis kan worden aangereikt over het watersysteem en mee kan worden gedacht over de ruimtelijke planvorming.
Met de voorgenomen maatregelen uit het PPWW wordt het natuurlijk karakter van de beek vergroot, wordt de bergingscapaciteit verbeterd en wordt de verdroging van het Natura 2000 gebied teruggedrongen.
Actieplan Leven de Dommel
Na de wateroverlast van juni 2016 heeft het Algemeen Bestuur van het Waterschap De Dommel in april 2017 besloten de komende jaren extra te investeren om het watersysteem in het gebied klimaatbestendiger te maken. In het actieplan zijn aansluitend op het Waterbeheerplan samen met de overlegpartners 24 concrete maatregelen vastgelegd, waarmee het watersysteem in extreem natte en droge situaties tegen een stootje kan.
Met het Projectplan Waterwet wordt nader invulling gegeven aan enkele van deze maatregelen. Door hermeandering, afgraven van percelen direct langs de beek en aanleg van natuurvriendelijke oevers ontstaat meer ruimte voor het watersysteem. Daarnaast wordt door het passeerbaar maken van de stuwen in de watergang de vismigratie-mogelijkheden van de beek vergroot.
Keur
Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.
Voor werkzaamheden die worden uitgevoerd met een projectplan is geen water-vergunning nodig. Het is echter niet gewenst dat de werkzaamheden die middels een projectplan worden uitgevoerd niet in lijn zijn met de algemene en beleidsregels van de Keur. Om deze reden zijn de voorgenomen maatregelen van het project getoetst aan de beleidsregels van het waterschap.
Het plangebied van het PIP is in zijn geheel aangeduid als 'beschermd gebied'. In deze gebieden wordt een strikte waterhuishoudkundige bescherming gehanteerd. Nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen zijn niet toegestaan, tenzij deze zijn gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur.
Dit betekent dat alleen vergunning kan worden verleend indien de ingreep gericht is op de gewenste natuurontwikkeling of deel uitmaakt van een integraal plan voor de ontwikkeling van de natuur (compenserende maatregelen ter voorkoming van vernattingschade die het gevolg is van de ingreep worden hierbij inbegrepen).
Uitsnede Keur, kaart beschermde gebieden
De voorgenomen maatregelen in het plangebied, conform het PPWW dragen bij aan de hoofddoelstellingen zoals die geformuleerd zijn in het waterbeheerplan.
In het kader van het PPWW worden enkele waterlopen verondiept, een A-watergang wordt gedempt en de Oude Strijper Aa wordt verlegd, versmald en verondiept. De Legger van het waterschap dient hierop te worden aangepast. Het waterschap zal na uitvoering de gerealiseerde of gewijzigde waterlopen inmeten en vastleggen in het beheerregister en opnemen in de Legger.
Samenvattend blijft de waterfunctie van het gebied gewaarborgd.
Doel van het project 'Herinrichting Oude Strijper Aa' is herstel van de natuurlijk loop van de Oude Strijper Aa. Hierdoor wordt een betere beekmorfologie terug gebracht waardoor erosie, sedimentatie en meandering weer plaats gaan vinden en daarmee de waterafvoer een meer natuurlijk karakter krijgt. Dit moet leiden tot minder pieken in de afvoer en dringt daarnaast de verdroging in de omliggende gebieden terug. Hierdoor kan het gebied in droge periodes het water langer vasthouden, is er meer ruimte voor natuurlijke erosie en sedimentatie door (her)meandering en meer variatie in en toename van de stroomsnelheid in het benedenstroomse traject en zijn barrières voor vismigratie opgeheven. Daarnaast worden maatregelen gerealiseerd die verder bijdragen aan het herstel van de Natte Natuurparel Strijper Aa/ Het Goor en aan de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000 gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, zoals het dempen van sloten en greppels en het verwijderen van drainage om de drainerende werking van de gronden op de omliggende natuurgebieden te verminderen.
De te nemen herstelmaatregelen zijn op hoofdlijnen beschreven in het Natura2000-beheerplan en vervolgens voor het gehele projectgebied nader uitgewerkt in het PPWW.
Beheerplan
De Wet Natuurbescherming vereist dat er voor alle Natura 2000 gebieden een beheerplan is vastgesteld. Het beheerplan is het kader voor het bereiken en handhaven van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000 gebied. In een beheerplan worden de instandhoudingsdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit uitgewerkt in omvang, ruimte en tijd en worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om deze doelen te halen.
Het plangebied is gelegen binnen het beheerplan 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux', dat op 5 april 2018 is vastgesteld. In het beheerplan zijn de eerder in het aanwijzingsbesluit geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen nader geconcretiseerd.
Het gehele Natura 2000-gebied is aangewezen voor 16 habitattypen, 6 habitatsoorten en 3 broedvogelsoorten. Er zijn geen niet-broedvogels aangewezen. De aangewezen habitattypen en habitatsoorten voor Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux zijn weergegeven in het onderstaande overzicht.
Habitatsoorten | Landelijke SVI | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Pop. | |
H1149 | Kleine modderkruiper | + | = | = |
H1831 | Drijvend waterweegbree | - | > | > |
H1042 | Gevlekte witsnuitlibel | -- | > | > |
H1166 | Kamsalamander | - | = | = |
H1134 | Bittervoorn | - | = | = |
H1096 | Beekprik | -- | = | = |
H4010 | Vochtige heiden (hogere zandgronden) | - | > | > |
H4030 | Droge heiden | -- | > | > |
H6510A | Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) | - | > | > |
H7110B | Actieve hoogvenen (heideveentjes) | -- | = | > |
H7140A | Overgangs- en trilvenen (trilvenen) | -- | = | = |
H7150 | Pioniervegetaties met snavelbiezen | - | = | = |
H7210 | Galigaanmoerassen | - | = | = |
H9190 | Oude eikenbossen | - | = | = |
H91D0 | Hoogveenbossen | - | > | > |
H91E0C | Vochtige alluviale bossen (beek begeleidende bossen) | - | > | > |
Habitatsoorten | Landelijke SVI | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Pop. | |
H1149 | Kleine modderkruiper | + | = | = |
H1831 | Drijvend waterweegbree | - | > | > |
H1042 | Gevlekte witsnuitlibel | -- | > | > |
H1166 | Kamsalamander | - | = | = |
H1134 | Bittervoorn | - | = | = |
Broedvogels | Landelijke SVI | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Pop. | |
A224 | Nachtzwaluw (A224) | - | = | = |
A246 | Boomleeuwerik (A246) | + | = | = |
Voor elk Natura 2000-gebied is een zogenaamde PAS-gebiedsanalyse met maatregelkaarten opgesteld. Dat is ook het geval voor het gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux', waarvoor in 2017 de PAS gebiedsanalyse is vastgesteld en die integraal in het beheerplan is opgenomen. In de PAS- gebiedsanalyse staat wat de doelen zijn voor het betrokken gebied en welke herstelmaatregelen waar en wanneer nodig zijn. Veel maatregelen buiten het huidige natuurgebied richten zich op het verhogen van de grondwaterstand en/of het tegengaan van bemestingseffecten. In de PAS-gebiedsanalyses zijn de habitattypen vermeld met een negatieve trend, deze typen worden veelal bedreigd door verdroging en/of vermesting. In overleg met terreinbeheerders en waterschappen zijn de herstelmaatregelen benoemd die noodzakelijk zijn voor het behoud van deze bedreigde habitattypen.
De Strijperheg en Berkenputten zijn benoemd als het voornaamste gebied voor zowel hoogveenbossen als vochtige alluviale bossen, waarbij de inzet is gericht op behoud en verbetering en deze van schadelijke invloeden te ontdoen. Hiervoor is realisatie van de NNB nodig en opheffing van drainage in het landbouwgebied om verdroging tegen te gaan en de voedingsstoffen stroom richting hoogveenbossen te beperken.. Voor natte bossen (H91DO Hoogveenbossen) en H91EOC (Beekbegeleidende bossen), zijn de volgende maatregelen in het Beheerplan genoemd:
Bovenstaande maatregelen zijn nader uitgewerkt in het Projectplan Waterwet.
Met het Projectplan Waterwet zijn de natuurherstelmaatregelen nader uitgewerkt voor herinrichting van de Oude Strijper Aa. Het PPWW richt zich op de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het PAS-gebiedsanalyse. Dit betreft maatregelen die zijn gericht op het verhogen van de grondwaterstand in het beekdal en het verminderen van de drainerende werking. Daarnaast zijn echter ook overige maatregelen opgenomen om een duurzamer watersysteem te realiseren, dat voldoet aan de wettelijke normen van de Europese Kaderrichtijn Water, bijdraagt aan de realisering van NNB en aan de bescherming van de Natte Natuurparel. Op 26 november 2019 heeft het DB van het waterschap het PPWW vastgesteld. Dit PPWW is als bijlage 2 bij dit inpassingsplan opgenomen.
Proces
Uitsnede maatregelen projectgebied
In het plan zijn navolgende waterstaatskundige maatregelen opgenomen:
Door waterschap de Dommel is in samenwerking met provincie Noord-Brabant een methodiek ontwikkeld, onder meer met behulp van geoydrologische berekeningen, op basis waarvan is bepaald welke natuurmaatregelen op welke gronden noodzakelijk zijn om de gewenste doelen te kunnen realiseren. die zijn beschreven in geldende regelingen zoals het aanwijzingsbesluit en het beheerplan van het Natura 2000-gebied, inclusief PAS-gebiedsanalyse.
Na hydrologische modellering blijkt geen twijfel te bestaan over nut en noodzaak voor uitvoering van de Natura 2000 maatregelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat beekherstel (peilopzet) niet bijdraagt aan de Natura 2000 opgave, evenals de maatregel bosomvorming. De Natura 2000 opgave zal bereikt moeten worden door het dempen van sloten en greppels en verwijderen van drainage. Noodzakelijke ingrepen vinden hoofdzakelijk plaats op gronden, die reeds in eigendom zijn van provincie, waterschap of natuurbeherende instantie.
Daarnaast zijn er echter ook ingrepen noodzakelijk ter plaatse van agrarische gronden, die nog in particulier eigendom zijn en derhalve onderdeel uitmaken van het PIP. Op de 4 percelen aan de Heggerdijk dient de bestaande drainage (bestaande uit verspreid liggende drainagebuizen) te worden verwijderd om verdroging en drainerende werking tegen te gaan binnen de oostelijk in de Strijperheg gelegen hoogveenbossen en vochtige alluviale bossen. Het verwijderen van drainage draagt immers bij aan de gewenste peilopzet in de Strijperheg. Uit het hydrologisch onderzoek blijkt dat op deze percelen, na uitvoering van alle maatregelen de vernattingseffecten dermate groot zijn, dat regulier agrarisch grondgebruik niet meer mogelijk is, zie navolgende afbeelding. Daarnaast zijn de percelen zelf ook benodigd om de werkzaamheden (verwijderen drainage) uit te kunnen voeren. Derhalve wordt getracht deze gronden op minnelijke wijze te verwerven en zal aan deze gronden een natuurbestemming worden toegekend.
Voor de 2 agrarische percelen aan de Riesten worden enkele sloten en greppels gedempt, rondom het perceel. Uit het hydrologisch onderzoek blijkt dat na uitvoering van alle maatregelen de vernattingseffecten dermate groot zijn, dat ook hier regulier agrarisch grondgebruik niet meer mogelijk is. De percelen zelf zijn ook benodigd om de werkzaamheden (dempen sloten en greppels) uit te kunnen voeren. Derhalve wordt getracht deze gronden op minnelijke wijze te verwerven en zal aan deze gronden een natuurbestemming worden toegekend.
Uitsnede GHG na uitvoer maatregelen
Tenslotte zijn in het PIP ook een tweetal reeds als bestaande natuur bestemde percelen opgenomen. Het betreft een tweetal percelen in het noorden van de gemeente Cranendonck, nabij het Goor, met een gezamenlijke oppervlakte van 12 ha. Deze percelen zijn in eigendom van Staatsbosbeheer en reeds voorzien van een natuurbestemming. In het kader van natuurbeheermaatregelen dient de bovenste laag van deze percelen afgegraven te worden. Dit gebeurt deels om te zorgen dat verschraling van de percelen wordt voortgezet waardoor de ontwikkeling van habitattypen stuifzand-, droge- en vochtige heide (H2310, H4030 en H4010) mogelijk is. Bij de uitvoering wordt de bovenste (organische) laag geplagd met een hiervoor geschikte graafmachine en afgevoerd. Daarnaast zorgen de afgravingen voor extra ruimte om water in het natuurgebied vast te houden.
Aangezien het afgraven van deze gronden op basis van de huidige bestemmingsregeling niet mogelijk is, zijn deze percelen in onderhavig PIP meegenomen, en voorzien van een adequate bestemmingsregeling. De natuurbestemming blijft gehandhaafd, maar de gebruiksbepaling wordt aangepast, waardoor het afgraven van gronden middels een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden onder voorwaarden toegestaan kan worden.
Een m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van activiteiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r.-procedure heeft als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van een plan of besluit. In dit geval is dat het PPWW en het PIP.
Om te bepalen of een plan of besluit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, wordt met name gekeken of de geplande activiteiten voorkomen in het Besluit m.e.r. De voorgenomen maatregelen voor het project staan als activiteiten genoemd in de zogenaamde C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.
Gezien de aard van het voornemen (realisatie doelen op het gebied van natuur en water), de aard van de te nemen maatregelen en de te nemen besluiten, het beperkte plangebied, de beperkte uitstralingseffecten van de voorziene maatregelen voor andere functies, de aard van de te nemen besluiten en de wettelijke bepalingen, is er geen sprake van een verplichting tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. De omvang van de voorgenomen activiteiten ligt onder de drempelwaarde(n) zoals opgenomen in de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. Maar ook voor activiteiten onder de drempelwaarde moet het bevoegd gezag nagaan of activiteiten mogelijk aanzienlijke milieugevolgen hebben en er mogelijk wel een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Om het bevoegd gezag in de gelegenheid te stellen de effecten van de voorgenomen maatregelen op het milieu te kunnen wegen en te beoordelen of er een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen, is een notitie beoordeling milieu effecten opgesteld. Gelet op het integrale karakter en vanuit het zorgvuldigheidsprincipe zijn de milieueffecten van de nodige maatregelen van het PPWW en PIP integraal in beeld gebracht. Deze notitie is als bijlage bij het PPWW opgenomen.
De beoordeling van milieueffecten is uitgevoerd voor de aspecten natuur, grond- en oppervlaktewater, bodem, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden, woon-, werk- en leefmilieu en grondgebruik. Op grond van de resultaten van deze milieubeoordeling is er geen aanleiding voor het opstellen van een milieueffectrapport en het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Op 28 mei 2019 heeft het DB van het Waterschap mede op basis van deze notitie besloten dat voor het PPWW geen MER behoeft te worden opgesteld.
Uit de uitgevoerde beoordeling milieuaspecten kan worden geconcludeerd dat de geplande ingrepen voor de herinrichting van de Oude Strijper Aa een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren aan de doelen op het natuur en water. De omvang van de ingrepen is beperkt en veroorzaakt geen belangrijke onomkeerbare nadelige effecten.
Wel dient er bij de voorbereiding en uitvoering rekening te houden met aanvullend (geo)archeologisch booronderzoek en eventueel aanvullend bodemonderzoek.
De geplande graafwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding, op basis van een programma van eisen, dat goedgekeurd is door het bevoegd gezag. Aanvullend landbodemonderzoek zal eveneens plaatsvinden.
Bij de uitvoering van de uitvoeringswerkzaamheden dient te worden gewerkt volgens een vastgestelde gedragscode in het kader van de Wet natuurbescherming en een op te stellen ecologisch werkprotocol.
Voor de uitvoering van de werkzaamheden zal er vooraf een ecologisch werkprotocol opgesteld. Volledigheidshalve is voor enkele beschermde amfibiesoorten een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag, de Omgevingsdienst Brabant Noord, die op 19 juni 2019 is verleend.
Daarnaast verdient de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid bijzondere aandacht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Dit vanwege de hoeveelheid transportbewegingen en de potentiële schades die kunnen ontstaan tijdens de uitvoering aan wegen en natuur- en landbouwpercelen.
Er zal voorafgaand aan de uitvoering een verkeersplan opgesteld worden. Daarnaast zal met de verschillende wegbeheerders een kaart gemaakt worden welke wegen gespaard moeten blijven van vervoersbewegingen. Van de wegen waar wel vervoersbewegingen zullen plaatsvinden, zal een nul opname uitgevoerd worden voorafgaand aan de werkzaamheden. De wegen worden na afloop van de werkzaamheden weer in de opgenomen staat van de nul opname hersteld.
In hoofdstuk 5 zijn de resultaten van de beoordeling milieu effecten weergegeven, waarin de milieu-effecten van het gehele PPWW zijn beschreven.
Aanvullend is specifiek voor het PIP een aanmeldnotitie milieubeoordeling planologische wijzigingen (PIP) in het kader van de herinrichting van de Oude Strijper Aa opgesteld. Deze aanmeldnotitie is als bijlage 3 bij deze toelichting toegevoegd.
Uit de uitgevoerde beoordeling milieuaspecten blijkt dat er geen aanleiding is voor het opstellen van een milieueffectrapport en het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Het project is gericht op het bereiken van doelen op het gebied van natuur en water, meer specifiek de instandhouding van bestaande habitats. De omvang van de ingrepen in het plangebied is beperkt. De maatregelen zijn ecologisch beoordeeld en op basis van dat onderzoek (Voortoets) is geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het opstellen van een nadere passende beoordeling. Met de voorgenomen maatregelen is geen sprake van aantasting van kwetsbare gebieden of waarden en het voorkomen van eventuele aantasting daarvan voldoende is geborgd. Er is geen sprake van cumulatie van negatieve effecten met negatieve effecten van andere projecten. Ongewenste effecten tijdens de aanleg (verkeersbewegingen vanwege grondverzet) op het gebied van verkeer en het woon- en leefmilieu kunnen doeltreffend worden verminderd.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten specifiek voor het plangebied van het PIP kort weergegeven.
Gebieden – Natura 2000
Het zuidelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het Natura2000 gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Het noordelijk deel van het plangebied grenst aan het genoemde Natura 2000-gebied.
De maatregelen die met dit PIP, conform het PPWW Herinrichting Oude Strijper Aa planologisch mogelijk worden gemaakt dienen de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Leenderbos en vormen een uitwerking van de maatregelen, die op hoofdlijnen zijn vastgelegd in het Natura 2000 beheerplan Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux (2018). Hierdoor hoeft geen vergunning te worden aangevraagd voor het uitvoeren van de maatregelen.
Ondanks dat de maatregelen zijn vrijgesteld van vergunningplicht is toch een verkennende toetsing uitgevoerd zodat duidelijk is bij de uitvoering van de maatregelen waar zich de habitattypen en habitatsoorten bevinden binnen het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens de uitvoering van de maatregelen toch negatieve effecten op habitattypen en habitatsoorten kunnen ontstaan. Hiertoe is in het Flora en faunaonderzoek (zie bijlage III bij het Projectplan Waterwet) onderzocht welke habitattypen en (leefgebieden van) habitatsoorten mogelijk voorkomen rondom de uitvoeringslocaties en/of negatieve effecten kunnen optreden door de maatregelen.
Het verwijderen van drainage vindt buiten het Natura2000-gebied plaats.
Het verondiepen van de greppels gebeurt voor een klein deel binnen het habitattype vochtige alluviale bossen (beek begeleidende bossen; H91E0C). De maatregel wordt genomen om vernatting binnen dit habitattype tegen te gaan en heeft op de korte en lange termijn positieve effecten op dit habitattype.
Bij de voorgenomen afgravingen worden de gronden met gekwalificeerde habitattypen bewust ontzien. Door de afgravingen zijn derhalve geen directe negatieve effecten te verwachten op de habitattypen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op de lange termijn zorgen de maatregelen voor een positieve ontwikkeling van verschillende habitattypen.
Uit de resultaten van het uitgevoerde flora en fauna onderzoek blijkt dat voor geen van de aangewezen habitattypen, habitatsoorten of broedvogels negatieve effecten optreden als gevolg van de voorgenomen maatregelen.
Beschermde gebieden – Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de hydrologische herstelmaatregelen en de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein ter plaatse van de gronden, die reeds tot het NNN behoorde, planologisch geborgd. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.
Soortenbescherming
Uit de resultaten van de beoordeling milieu-effecten en onderliggende onderzoeken, waaronder de uitgevoerde natuurtoets kan worden geconcludeerd dat de vernatting van het gehele gebied zorgt voor een toename van natuurwaarden. Hiermee is het plan positief voor veel flora- en fauna-soorten.
Voor een aantal soortgroepen kan worden uitgesloten dat beschermde soorten voorkomen in het projectgebied van de beekherstelmaatregelen, waaronder vissen, vaatplanten en ongewervelden (behalve dagvlinder en libellen). Voor beschermde dagvlinders kan niet geheel worden uitgesloten dat deze voorkomen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. Echter heeft het plangebied in de huidige situatie zeer beperkte betekenis voor deze soorten, waardoor met zekerheid kan worden uitgesloten dat de gunstige staat van instandhouding in gevaar komt.
Voor broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en reptielen geldt dat beschermde soorten van deze soortgroepen binnen het werkgebied kunnen voorkomen. Door een ecologische check voorafgaande aan de werkzaamheden (voor broedvogels en vleermuizen) en het volgen van een goedgekeurde gedragscode kunnen negatieve effecten worden beperkt en voorkomen. Ook wordt hiermee de algemene zorgplicht voldoende gewaarborgd.
De leefgebieden van beschermde amfibieën en libellen maken wel onderdeel uit van plangebied en de voorkomende soorten kunnen in potentie tijdelijke negatieve effecten ondervinden door de uitvoering van de maatregelen. Daarom is het voor deze soorten van belang dat voldoende mitigerende maatregelen worden genomen. Dit betreft onder andere fasering van de werkzaamheden, afschermen van afgravingslocaties, nadere bepaling van uitvoeringslocaties in het veld en ecologische begeleiding. Deze en andere afspraken worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. Van overtreding van verbodsbepalingen is hierdoor geen sprake. Zekerheidshalve is voor het onderdeel soortenbescherming voor enkele amfibiesoorten toch een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag, de Omgevingsdienst Brabant Noord, die op 17 juni 2019 is verleend.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Vanwege de gebiedseigenschappen is het niet mogelijk om de vernatting in de natuurgebieden te realiseren zonder nadelige effecten in de omgeving. Op basis van de voorgenomen ingrepen zal het grondwaterpeil binnen het plangebied op diverse gronden stijgen. Diverse percelen zullen door de maatregelen eerder en langer onder water staan.
Dit zal voor omliggende landbouwgronden leiden tot een afname aan droogteschade, maar tevens tot een toename van de natschade. Voor de agrarische percelen in het plangebied wordt de grondwaterstand dermate hoog, dat regulier agrarisch gebruik niet meer mogelijk is. Deze gronden zullen derhalve worden aangekocht en voorzien van een natuurbestemming. Binnen een natuurbestemming past het gebruik van de grond met een hoge grondwaterstand.
Voor aangrenzende agrarische gronden waar schade optreed als gevolg van de geplande maatregelen zullen financiële maatregelen worden genomen, om eventuele natschade te voorkomen / te compenseren. Dit kan door middel van aankoop van de gronden of door het vooraf afkopen van voorspelde en berekende natschade. Technische (mitigerende) maatregelen zullen enkel worden genomen als hiervoor vergunning kan worden verkregen van het betreffende bevoegd gezag. Indien desondanks schade als gevolg van de de natuurmaatregelen ontstaat is het mogelijk om een schadeverzoek in te dienen bij het waterschap.
Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Zoals beschreven in de beoordeling milieu effecten blijkt op basis van het uitgevoerde waterbodemonderzoek dat er geen sterke verontreinigingen zijn aangetroffen en kan de grond worden hergebruik in het projectgebied.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek voor de te ontgraven percelen geldt dat slechts een gedeelte van de grond vrij toepasbaar is, voor het merendeel geldt dat deze gronden alleen mogen worden benut op gronden met dezelfde bodemkwaliteitsklasse 'industrie'.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Archeologie
Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in september 2007 in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief.
Zoals beschreven in de beoordeling milieu-effecten is door BAAC ten behoeve van de voorziene bodemwerkzaamheden in april 2019 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een 6-tal deelgebieden binnen het gehele projectgebied (BAAC Rapport V-18.0134/V-19.0119, zie bijlage bij het PPWW) waar bodemingrepen zijn gepland. In het bureauonderzoek is voor enkele deelgebieden waar bodemingrepen zijn gepland een nader gedetailleerde archeologische verwachtings- en aanbevelingenkaart opgenomen.
Op deze nader gedetailleerde archeologische verwachtings- en advieskaart zijn binnen het plangebied van het PIP zones met een lage, middelmatige en hoge archeologische verwachting aangeduid.
De 4 agrarische percelen ten westen van de Heggerdijk zijn in de recente geschiedenis afgegraven, waarschijnlijk bij de ontginning van het terrein in de jaren dertig/vijftig van de vorige eeuw. Hierbij is de bodem 40 tot 50 centimeter afgegraven. Voor dit gebied geldt een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten en is een verdere planologische bescherming in het plan niet noodzakelijk.
Voor de 2 zuidelijk gelegen percelen in de gemeente Cranendonck geldt op basis van het onderzoek een gedifferentieerde verwachting. Het perceel ten oosten van de Kluizerweg is mogelijk in de recente geschiedenis al deels ontgraven. Aan het perceel is een lage tot middelhoge verwachting toegekend op het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden.
Voor het perceel ten westen van de Kluizerweg geldt een lage verwachting op het voorkomen van nederzettingsresten, maar een hoge verwachting voor het aantreffen van aan visvangst gerelateerde vondsten uit de middeleeuwen, vanwege het toenmalige gebruik van het ven als visvijver.
Voor gronden met een hoge of middelhoge archeologische verwachting zijn op basis van deze verwachtings- en advieskaart in het PIP de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' respectievelijk 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. Ter plaatse dient bij voorgenomen bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld met een omvang > 100 m2 respectievelijk > 500 m2 een nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding plaats vinden.
De geplande graafwerkzaamheden op de betreffende percelen worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding, op basis van een programma van eisen, dat goedgekeurd is door het bevoegd gezag.
Met de voorgenomen mitigerende maatregelen zijn geen negatieve effecten van het voornemen op de archeologische waarden binnen dit plangebied te verwachten. Het aspect archeologie leidt derhalve niet tot belemmeringen voor uitvoering van het voornemen.
Aardkunde
De twee zuidelijke natuurpercelen van het plangebied maken onderdeel uit van het aardkundig waardvol gebied 'Leenderbos, Tongelreep, Groote Heide, het Goor (nr. 25).
Dit betreft een groot gebied met een omvang van 1926 ha, dat is gelegen op het grondgebied van de gemeenten Heeze-Leende, Valkenswaard en Cranendonck. Het bestaat uit het bos- en heidegebied van het Leenderbos, het ten zuiden ervan gelegen heidegebied de Groote Heide, het westelijk gelegen beekdal van de Tongelreep en het laaggelegen bosgebied van Het Goor in het oosten. Ook het Brugven ten westen van de Tongelreep is in het gebied opgenomen.
Uitsnede aardkundig waardevol gebied
Het betreft een licht golvend dekzandlandschap met dekzandruggen en tussenliggende laagten met vennen. De hierin te beschermen aardkundige elementen, betreffen onder meer:
Het archeologisch en aardkundig bodemarchief mag niet aangetast worden bij grootschalige graaf- of baggerwerkzaamheden in het kader van natuurontwikkeling.
Ter plekke van de twee natuurpercelen wordt uitsluitend de bovenste bouwvoor (20 tot 40 cm) afgegraven. Hiermee is geen sprake van aantasting van onderliggende waardevolle bodemlagen.
Middels de aanduiding 'overige zone – aardkundig waardevol gebied' en het hieraan gekoppelde omgevingsvergunningsstelsel wordt de bescherming van de aardkundige waarden van deze percelen wederom planologisch geborgd.
Cultuurhistorie
Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische
(landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in haar Verordening zogeheten cultuurhistorische vlakken aangeduid. Deze vlakken verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken
van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het provinciaal cultuurhistorisch vlak, maar maakt grotendeels wel onderdeel uit van het provinciaal cultuurhistorisch landschap 'Dommeldal'. Dit betreft een samenhangend en relatief gaaf oud zandlandschap met beekdalen, akkercomplexen, landgoederen, woeste gronden en jongen ontginningen.
De Heggerdijk, gelegen in het noordelijk deel van het plangebied heeft een redelijk hoge cultuurhistorische (geografische) waarde. Met het voornemen blijft de situering van de weg onveranderd.
Er zijn geen negatieve effecten van het voornemen op de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied te verwachten. Met het voornemen worden tevens maatregelen genomen met betrekking tot aanplant van bomen en aansluiting van een oud meander, die bijdragen aan het herstel van het oude cultuurlandschap. Het aspect cultuurhistorie leidt derhalve niet tot belemmeringen voor uitvoering van het voornemen.
Landschap
Het projectgebied maakt deel uit van het zuidelijke dekzandlandschap. Op plaatsen waar de grond te intensief werd gebruikt voor landbouw (begrazing, plaggen), kon de heide zich niet meer herstellen. Het dekzand kwam aan de oppervlakte te liggen en kon bij harde wind gaan verstuiven. Het beekdal kenmerkt zich door natte veen- en elzenbroekbossen.
De geplande ingrepen in het plangebied zijn in landschappelijk opzicht klein te noemen en hebben geen of slechte in zeer beperkte mate invloed op dit landschap. De percelen die worden afgegraven zullen op termijn bijdragen aan de versterking het landschapsbeeld. Dit geldt tevens voor de maatregelen met betrekking tot aanplant van bomen en aansluiting van een oud meander, die bijdragen aan het herstel van het oude cultuurlandschap.
Gelet op de aard, omvang en situering van de ingrepen en het plangebied is een nadere toetsing aan de overige omgevingsaspecten niet noodzakelijk.
Verkeer
De voorgenomen bestemmingswijziging heeft geen gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer in de huidige wegenstructuur in en rondom het plangebied. De bestaande wegen worden gehandhaafd. De realisering van de natuurontwikkeling heeft wel gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer in en rondom het plangebied. Tijdens de uitvoering is echter wel sprake van tijdelijke, doch sterke verkeerstoename door vrachtwagens en graafmachines met bijkomende overlast. Dit is met name aan de orde bij het afgraven van de percelen, het graven van de nieuwe waterloop en het verondiepen en dempen van de sloten. Er zal voorafgaand aan de uitvoering een verkeersplan opgesteld worden. Daarnaast zat zal met de verschillende wegbeheerders een kaart gemaakt worden welke wegen gespaard moeten blijven van vervoersbewegingen. Van de wegen waar wel vervoersbewegingen zullen plaatsvinden, zal een nul opname uitgevoerd worden voorafgaand aan de werkzaamheden. De wegen worden na afloop va de werkzaamheden weer in de opgenomen staat van de nul opname hersteld.
Leidingen
In de directe nabijheid van het plangebied loopt een brandstofleiding (Pijpleiding Rotterdam – Beek), waarin vloeibare koolwaterstoffen (nafta) wordt vervoerd.
De leiding en bijbehorende beschermingszone (5 meter aan weerszijden van de leiding) maken zelf geen onderdeel uit van het plangebied, maar de aangrenzende veiligheidszone is wel gelegen binnen het plangebied. Ter plaatse is oprichting van nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan. De geplande werkzaamheden blijven op zeer ruime afstand van deze brandstofleiding.
Oprichting van kwetsbare objecten is niet voorzien met het voornemen en op basis van de opgenomen bestemmingsregeling ook niet mogelijk. Een aanvullende planologische bescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Overige omgevingsaspecten
De bestemmingswijziging van agrarische percelen naar een natuurbestemming voorziet niet in het toevoegen van een milieugevoelig object danwel nieuwe geluids- en/of geurgevoelige functie. Daarnaast voorziet het voornemen niet in een nieuw kwetsbaar object danwel in activiteiten waarin sprake is van veiligheidsrisico's voor de omgeving.
Conclusie
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ook de milieu- en omgevings-aspecten luchtkwaliteit, geluid, geur, externe veiligheid en verkeer niet leiden tot een belemmering voor de uitvoering van het voornemen.
Het project is gericht op het bereiken van doelen op het gebied van natuur en water, meer specifiek de instandhouding van bestaande habitats. De geplande ingrepen worden in een extensief gebruikt landelijk c.q. natuurgebied uitgevoerd. Er bevinden zich geen grote veehouderijen in het gebied. De enige veehouder ligt zelf volledig binnen de NNB en NNP en is omgeven door Natura 2000 gebied. Door het terugbrengen van de oude beekstructuur zal de gekanaliseerde beek plaatsmaken voor een meer meanderende beekloop. De omvang van de ingrepen in het plangebied is beperkt (verwijderen bestaande drainage, dempen van enkele sloten en afgraven van de bovenste bouwvoor bij enkele natuurpercelen). Op basis van de voorgenomen ingrepen zal het grondwaterpeil binnen het plangebied op diverse gronden stijgen. Diverse percelen zullen door de maatregelen eerder en langer onder water staan. Dit draagt bij aan de instandhouding van de bijzondere natuurwaarden (meer specifiek de alluviale bossen) in de Strijperheg, dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000 gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Daarnaast zal er sprake zijn van een verhoging van de recreatieve en landschappelijke waarde van het gebied.
De verhoging van het waterpeil zal voor omliggende landbouwgronden leiden tot een toename van de natschade. De agrarische percelen waar de grondwaterstand dermate hoog wordt dat regulier agrarisch gebruik niet meer mogelijk is zullen worden aangekocht. Voor aangrenzende agrarische gronden waar schade optreed als gevolg van de geplande maatregelen zullen financiële maatregelen worden genomen, om eventuele natschade te voorkomen / te compenseren. Technische (mitigerende) maatregelen zullen enkel worden genomen als hiervoor vergunning kan worden verkregen van het betreffende bevoegd gezag.
Uit de uitgevoerde beoordeling milieuaspecten blijkt dat er met de voorgenomen maatregelen geen sprake is van aantasting van kwetsbare gebieden of waarden en het voorkomen van eventuele aantasting daarvan voldoende is geborgd. Er is geen sprake van cumulatie van negatieve effecten met negatieve effecten van andere projecten. Ongewenste effecten tijdens de aanleg (verkeersbewegingen vanwege grondverzet) op het gebied van verkeer en het woon- en leefmilieu kunnen doeltreffend worden verminderd.
Een PIP is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.
Verhouding PIP en PPWW
Het PPWW is het waterstaatkundig besluit dat de aanleg of wijziging van alle waterstaatswerken e.a. in het gehele projectgebied van het PPWW herinrichting Oude Strijper Aa mogelijk maakt (in de zin van artikel 5.4 lid 1 Waterwet).
Het onderhavige PIP voorziet voor een klein gedeelte van het totale projectgebied in de planologische basis om de waterstaatkundige maatregelen uit te kunnen voeren. Deze maatregelen zijn in hoofdlijnen in dit PIP beschreven. Het PPWW is als bijlage bij het PIP opgenomen.
Het waterschap heeft de provincie verzocht om voor het PPWW gebruik te maken van de provinciale projectprocedure, zie hiervoor verder hoofdstuk 9.
In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het PIP nader toegelicht. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) met inachtneming van de geldende bestemmingsregelingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Heeze-Leende 2017' (gemeente Heeze-Leende) respectievelijk bestemmingsplan 'Buitengebied', gedeeltelijk herzien in het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied' (gemeente Cranendonck).
De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van een bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Deze standaarden zijn ook van toepassing op dit PIP. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het PIP. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het PIP.
Bestemmingen
Het centrale onderdeel van de juridische regeling is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.
Dit PIP bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
Verbeelding
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.
Bestemmingsregeling
De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord.
Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Een bestemmingsartikel wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.
De algemene regels bestaan in dit bestemmingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings- en afwijkingsregels en overige regels.
In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.
Omdat regulier agrarisch gebruik van de huidige agrarische percelen na realisering van de noodzakelijke natuurherstelmaatregelen als gevolg van te hoge grondwaterstanden niet meer mogelijk worden geacht hebben betreffende percelen in het onderhavige PIP de bestemming 'Natuur' gekregen.
Daarnaast zijn op basis van de voor het project opgestelde archeologische verwachtings- en aanbevelingenkaart de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' respectievelijk 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. Bij toekomstige bodemingrepen ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bij bodemingrepen dieper dan 50 cm met een omvang > 100 m2 (WA-1) respectievelijk > 500 m2 (WA-2) aanvullend archeologische onderzoek noodzakelijk. Uit dit onderzoek dient te blijken dat eventueel aanwezige archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd bijvoorbeeld door middel van archeologische begeleiding.
Voor de 2 zuidelijke percelen is in dit PIP wederom een natuurbestemming opgenomen. Daarnaast zijn de 2 percelen eveneens conform de bestaande bestemmingsregeling voorzien van de gebiedaanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied'. Betreffende gronden zijn naast de natuurdoelen tevens bestemd voor de bescherming van de aardkundige waarden. Dit PIP voorziet voor deze 2 percelen echter in een aangepaste gebruiksregel. Voor toekomstige bodemingrepen geldt hier een omgevingsvergunningplicht, waarmee ter plaatse onder voorwaarden bodemingrepen kunnen worden toegestaan, mits er hierbij geen aantasting van aanwezige waarden plaats vindt.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wro dient in het kader van een PIP inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ook dient onderzocht te zijn of op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting bestaat om een exploitatieplan op te stellen. Daarbij is in de eerste plaats van belang wat voor type bouwplan wordt gerealiseerd. Indien het een bouwplan betreft dat behoort tot een categorie die is genoemd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat in beginsel de plicht een exploitatieplan op te stellen. Deze verplichting vervalt indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bij besluit tot vaststelling van het PIP dient dan wel beslist te worden geen exploitatieplan vast te stellen.
Dit PIP heeft betrekking op natuurontwikkeling. De daarmee samenhangende bouwwerken vallen niet onder de categorie bouwplannen die is genoemd in artikel 6.2.1 Bro. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.
Bij de raming van de kosten voor dit plan is niet alleen rekening gehouden met de realisatie van het PIP, maar ook met de kosten van maatregelen in het kader van archeologie, grondverwerving, het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen en de eventuele financiële consequenties van bijvoorbeeld planschade.
Er is onderzocht in hoeverre bedrijven of particulieren schade ondervinden van het PIP. Er zijn op voorhand geen situaties bekend waarbij sprake is van onevenredige schade, die aanleiding zou kunnen zijn om de vaststelling van het PIP te heroverwegen. De provincie Noord Brabant c.q. het waterschap De Dommel zal ervoor zorgen dat mogelijke schade op een deugdelijke en eenduidige wijze zal worden afgewikkeld.
Alle projectpartners hebben ten tijde van de vaststelling van het PIP voldoende budget gereserveerd in hun begrotingen om aan de geraamde kosten te kunnen voldoen, zodat het project financieel uitvoerbaar is.
Geconcludeerd is dat uit de beschikbare budgetten de scope van het project zoals dat in dit PIP ruimtelijk is gedefinieerd kan worden uitgevoerd. De budgetten bieden daarbij voldoende bandbreedte om via aanbesteding met daarop gerichte emvi-criteria (criteria op basis van economisch meest voordelige inschrijving) de beoogde kwaliteit tot stand te brengen.
De provincie Noord-Brabant wil (in nauwe samenwerking met Waterschap De Dommel) alle gronden binnen het plangebied van het PIP, die benodigd zijn voor de genoemde ontwikkelingen, voor zover dat nog niet het geval is, via minnelijke verwerving in eigendom krijgen. Indien dit niet mogelijk is, zal het instrument van onteigening worden ingezet.
De provincie zal samen met het Waterschap de betreffende gronden inrichten en de noodzakelijke voorzieningen c.q. waterstaatswerken aanleggen. Vervolgens is de intentie van de provincie om de gronden- via een openbare procedure- aan de eind- beheerder(s) over te dragen.
Bij de voorbereiding van het PIP worden burgers geïnformeerd over de stand van zaken en betrokken bij het planvormingsproces. Zo zijn reeds twee algemene informatie bijeenkomsten in het gebied geweest (in 2017 en voorjaar 2018), waarbij de betrokkenen en belanghebbenden zijn uitgenodigd.
Over het ontwerp PIP evenals het ontwerp PPWW is voorafgaand aan de zienswijze termijn, op dinsdag 25 juni 2019 ook een informatie-avond georganiseerd.
In het Bro wordt een PIP gelijkgesteld aan een bestemmingsplan. Dit houdt onder meer in dat de overlegverplichting die voor gemeentebesturen op grond van artikel 3.1.1 Bro voorafgaat aan de formele planprocedure, ook geldt voor (provinciale) inpassings-plannen. Het voor gemeenten voorgeschreven overleg met de provincie geldt hier omgekeerd. De provincie is verplicht overleg te plegen met betrokken gemeente(n) (naast andere instanties).
Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Bro en artikel 3:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de provincie op 2 mei 2019 een vooraankondiging gedaan van de voorbereiding van het Provinciaal inpassingsplan (PIP).
Daarnaast zijn de gemeenteraden van Heeze-Leende en Cranendonck per brief van 14 mei 2019 op de hoogte gebracht van haar voornemen om een PIP op te stellen.
Het voorontwerp PIP is ter reactie aan de 'vooroverleg-partners' toegestuurd. Het gaat om de volgende instanties:
Zowel van Brabant Water als van Rijkswaterstaat is een reactie ontvangen, waarin wordt aangegeven dat het voorontwerp PIP geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen. Er zijn geen verdere vooroverlegreacties binnengekomen.
Het inpassingsplan is geregeld in artikel 3.26 van de Wro. In het tweede lid van dat artikel worden de afdelingen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wro van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt onder meer in dat een inpassingsplan dezelfde procedure doorloopt als een gemeentelijk bestemmingsplan, gebaseerd op de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.
Daarnaast heeft het waterschap de provincie verzocht de provinciale projectprocedure toe te passen. Met deze coördinatieregeling op basis van de Waterwet wordt de voorbereiding en vaststelling van het PPWW door GS gecoördineerd, zodat de verschillende procedures op elkaar zijn afgestemd. De bekendmaking en terinzagelegging van zowel het PIP als het PPWW wordt door de provincie Noord Brabant verzorgd.
Dit houdt onder meer in dat het ontwerp inpassingsplan gelijktijdig met het PPWW zes weken ter inzage is gelegd (11 juli tot en met 21 augustus 2019), waarin een ieder een zienswijze kon indienen. Op 25 juni 2019 is over de ontwerpbesluiten een informatieavond georganiseerd bij camping Riestenblik in Leende.
Naar aanleiding van de ter inzagelegging zijn door belanghebbenden en betrokkenen in totaal 4 ontvankelijke zienswijzen ingediend. De zienswijzen die specifiek gericht zijn op het PPWW zijn door de provincie doorgestuurd naar het Waterschap Aa en Maas. De zienswijzen zijn opgenomen in de Nota van Zienswijzen Projectplan Waterwet Herinrichting Oude Strijper Aa. In deze nota zijn de betreffende zienswijzen samengevat, beoordeeld, voorzien van een provinciale beantwoording en is aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van het inpassingsplan of PPWW. Deze Nota van Zienswijzen zal als bijlage aan het vaststellingsbesluit worden toegevoegd.
De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot planaanpassingen van het PIP of het PPWW.
Vaststelling
In de procedure is er rekening mee gehouden dat ten tijde van het besluit van PS over de vaststelling van het PIP, het PPWW is vastgesteld door het Waterschap en is goedgekeurd door GS vanwege de projectprocedure.
Op 26 november is door het DB van het waterschap conform de 'Nota van zienswijzen Projectplan Waterwet Herinrichting Oude Strijper AA' het definitieve PPWW ongewijzigd vastgesteld.
Aan Provinciale Staten wordt voorgesteld om op 13 december 2019 met inachtneming van het definitieve PPWW het Inpassingsplan ongewijzigd vast te stellen.
het inpassingsplan 'Herinrichting Oude Strijper Aa' met identificatienummer NL.IMRO.9930.ipOudeStrijperAa-va01 van de gemeente Noord-Brabant;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
waarden van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn;
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige
zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap
en/of hun cultuurhistorische waarde;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een
voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag
om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een grens van een bouwperceel;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond;
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van
dat bouwwerk of dat gebied;
die vormen van natuurvriendelijke recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en
landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het
aardoppervlak, die worden bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de
levende en niet-levende natuur;
Een daartoe aangewezen natuurgebied, onderdeel uitmakend van een Europees netwerk
van beschermde natuurgebieden, waarvoor natuurdoelstellingen zijn vastgesteld met als
doel de biodiversiteit te herstellen dan wel te behouden;
Het Natuurnetwerk Brabant is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en bestaat uit
deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones
met elkaar verbonden zijn.
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische,
bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
Projectplan in de zin van artikel 5.4. lid 1 Waterwet, zijnde het Projectplan
Waterwet Herinrichting Oude Strijper Aa, vastgesteld door Waterschap De Dommel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk
toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
bouwperceel;
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming met een maximale bouwhoogte van 2 m, alsmede gebouwen ten dienste van schuilvoorzieningen, met dien verstande dat:
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.4.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
Het onder 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
De in 3.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
Omgevingsvergunningsplichting werken/werkzaamheden | Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden |
a. het verwijderen van houtopstanden; b. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem; c. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen; e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen; f. het aanleggen van drainage, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage | - de activiteiten zijn noodzakelijk in het kader van natuurbeheer; - de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik - de aanwezige natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast. - ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied' mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige aardkundige waarden van de gronden. |
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:
Het onder 4.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden
De in 4.2.1 bedoelde vergunning wordt pas verleend als de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
Indien voor het betreffende gebied inmiddels een ander voldoende deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat geen archeologische waarden te verwachten zijn, kan ook worden volstaan met een verwijzing naar dit onderzoek.
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:
Het onder 5.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden
De in 5.2.1 bedoelde vergunning wordt pas verleend als de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
Indien voor het betreffende gebied inmiddels een ander voldoende deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat geen archeologische waarden te verwachten zijn, kan ook worden volstaan met een verwijzing naar dit onderzoek.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 7.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1.1 met maximaal 10%.
Het bepaalde in 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in 7.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het inpassingsplan Herinrichting Oude Strijper Aa.